Jeremias Gotthelf is een pseudoniem voor Albert Bitzius, de schrijver van Die schwarze Spinne. Hij werd geboren op 4 oktober 1797 in Murten, Zwitserland, maar toen hij 6 à 7 jaar oud was (in 1804) verhuisde hij naar Utzenstorf, een dorp in een aangrenzend kanton. Hier groeide hij op en ging hij ook naar school.
Zijn vader, Sigmund Bitzius, was pastoor en zelf heeft hij na het gymnasium ook theologie gestudeerd. Hij heeft van 1820 tot 1824 met een onderbreking van een jaar zijn vader geholpen als hulpprediker. Nadat deze in 1824 stierf ging hij in Herzogenbuchsee verder als hulpprediker. Doordat hij gereformeerd was kreeg hij het hier echter aan de stok met de autoriteiten en in 1829 ging hij daarom naar Bern. In 1831 ging hij, nog steeds als hulpprediker, naar Lützelflüh, een dorp dat net als Utzenstorf in Emmental lag. Een jaar later wordt hij hier pastoor en hij zal de rest van zijn leven hier blijven wonen. Hij trouwt in 1833 met Henriette Zeender. Samen met haar krijgt hij drie kinderen: Henriette, Albert en Cecile. Ook is hij hier nog tien jaar schoolinspecteur geweest. Hij overlijdt uiteindelijk op 57-jarige leeftijd (22 oktober 1854) aan een beroerte.
In zijn leven schrijft hij 13 romans, ongeveer 50 verhalen en 25 'Kalendergeschichten' (verhaaltjes die oorspronkelijk in kalenders stonden en vaak een moraal bevatten). Die heeft hij allemaal alleen in de laatste zeventien jaar van zijn leven geschreven.
Die schwarze Spinne heeft hij in 1842 geschreven en is één van zijn meest bekende boeken, zelfs een heel bekend boek in de gehele Duitse literatuur. Naast Die schwarze Spinne zijn enkele titels daarvan Der Bauernspiegel (1837), Üli der Pächter (1849) en Zeitgeist und Berner Zeit (1852) (alle romans) en Wie fünf Mädchen im Branntwein jämmerlich umkommen (1838), Wie Joggeli eine Frau sucht (1841), Elsi, die seltsame Magd (1843) en Barthli der Korber (1852) (alle verhalen/novelles).
Het verhaal
Samenvatting
Het boek begint met een beschrijving van een dal en het huis dat erin staat. Er wordt beschreven hoe de zon schijnt over het dal, hoe de vogels zingen, hoe de omgeving van het huis eruitziet en hoe God alles er mooi uit laat zien. In het huis barst het van het leven, er zijn veel dieren en de knechten en dienstmeisjes zijn druk bezig om alles klaar te maken, want er zal die dag een kind gedoopt worden. De grootvader en –moeder zijn er al en de vroedvrouw is ook bezig met voorbereidingen, net als de ouders van het te dopen kind.
Als na een tijdje de peettante er ook is, gaan ze allemaal naar de kerk. Het kind wordt gedoopt en dan gaan ze weer terug. Na dan gegeten te hebben, is er een soort van kleine pauze waarin ze een korte wandeling maken. Onder een boom stoppen ze en gaan zitten. Dan vraagt een vrouw waarom er toch in het huis, dat toch behoorlijk nieuw is, zo’n oud en zwartgeblakerd stuk hout zit. En de grootvader begint na enige aarzeling te vertellen:
Zo’n zeshonderd jaar stond op deze plek (waar nu ook het huis staat) ook een huis. Er was een heel dorp, Sumiswald genaamd, en er leefden voornamelijk boeren. Toentertijd was alle grond onderverdeeld in stukken land en elk stuk werd dan geregeerd door bepaalde mensen. In het geval van dit dorp was dat ridder Hans von Stoffeln. Deze dacht echter alleen maar aan zichzelf en toen hij het in zijn hoofd haalde dat de boeren en slot en daarna een beukenlaan voor hem moeten planten, denkt hij er niet aan dat zij ook nog werk te doen hebben om in hun eigen onderhoud te voorzien. Maar dan krijgen de boeren hulp aangeboden van een man die ze in het bos tegenkomen. Hij is in het groen en op zijn hoed zit een rode veer. Hij biedt hen aan om de beuken voor hen naar beneden te brengen en hoeft er maar één ding voor terug: een ongedoopt kind. De boeren schrikken en gaan er niet op in, proberen het zelf. Het lukt ze echter niet en één van de vrouwen van de boeren, genaamd Christine, neemt het voorstel dan toch aan. Om de afspraak te bevestigen zegt ‘de groene’ niets nodig te hebben dan een kus. Daar gaat Christine mee akkoord en de dagen erna ligt er elke morgen een nieuwe lading beuken waar ze geplant moeten worden. Iedereen weet van de afspraak, maar ze denken slimmer te kunnen zijn dan de groene en als alle beuken eenmaal geplant zijn, zijn ze tevreden over de afspraak die ze gemaakt hebben – want wat kan hen nu nog gebeuren, ook als het kind wel gedoopt wordt? Er is maar één vrouw die zich niet zo goed voelt als ze het hoort, maar niemand schenkt daar verder aandacht aan.
Als dan toch de tijd daar is dat er een kind op komst is, worden ze toch wel een beetje zenuwachtig, maar alles lijkt toch goed te gaan. Het kind wordt gedoopt en is dus veilig en verder gebeurt er niets – met de uitzondering van Christine. Op de plek waar de man uit het bos haar gekust heeft, ontstaat een brandende plek. De pijn wordt erger en erger, en hoewel ze veel mensen vraagt of er iets te zien is, ziet niemand iets. Totdat er weer een vrouw in het dorp zwanger is. Dit keer maakt niemand zich meer zorgen over de gemaakte afspraak, maar de pijn in Christines wang wordt heviger en heviger en er ontstaat eerst een zwarte punt, dan ook strepen eruit. Hoe dichter de dag van de geboorte nadert, hoe meer het zich ontwikkelt, totdat er duidelijk een spin in haar wang zit. Ze probeert hierop de andere mensen ervan te overtuigen de afspraak na te komen, maar daar heeft niemand zin in. Het tweede kind wordt ook gedoopt en dan begint de echte ‘straf’: uit de spin in Christines wang komen ontelbare spinnen gekropen en hoewel de pijn in haar wang is afgenomen is ze bang – en niet onterecht: de dagen en de weken erna horen de boeren hun vee roepen en vinden het dood met spinnen eromheen krioelend als ze erheen gaan. Weer vertelt Christine dat ze het volgende kind dat geboren wordt niet moeten dopen, en dit keer wordt er wel naar haar geluisterd. En dan gebeurt het dus dat een vrouw – dit keer de vrouw die bij het horen over de afspraak zo moest huilen – zwanger wordt. En als het kind geboren wordt en de vader de priester moet gaan halen om het kind te dopen, doet hij er extra langzaam over. En hoewel de moeder haar kind natuurlijk wel wil dopen, wordt haar het kind toch afgepakt door Christine, die het meeneemt naar de plek waar de groene wacht op het kind. Maar de priester is nog net op tijd en het kind wordt – wederom – gered. Dit keer komt de spin echter zelf uit Christines wang, nadat zijzelf gekrompen is tot ze volledig verdwenen was. En deze spin valt ook mensen aan; zodra ze door hem aangeraakt worden, ontstaan er zwarte vlekken, brandende pijn en sterft het slachtoffer daarna.
Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden