Begrippen Massamedia
Zender:
Degene die iets mee deelt.
Ontvanger:
Degene die de boodschap krijgt.
Eenzijdige communicatie:
Eenrichtingverkeer. De zender geeft een bericht door aan de ontvanger, de ontvanger reageert niet. (hoor colleges, tv uitzendingen)
Meerzijdige communicatie:
De zender krijgt feedback van de ontvanger. De ontvanger is daarbij de zender geworden en zender de ontvanger.
Verbale communicatie:
Communicatie doormiddel van gesproken, maar ook geschreven woorden. Ook gebaren die een duidelijke afgesproken betekenis hebben noemen we verbale communicatie (gebaren taal)
Non-verbale communicatie:
Zonder woorden communiceren(gezichtsuitdrukkingen)
Directe communicatie:
Communicatie zonder hulpmiddelen (gesprekken, vrijen)
Indirecte communicatie:
Communicatie met behulp van technische hulpmiddelen (telefoongesprek, mailen)
Referentie kader:
Het geheel van kennis, ervaringen en verwachtingen dat iemand heeft.
Communicatie stoornis:
Interpretatie is verschillend. ( vb: als chinezen na het eten een boer laten is dat netjes en normaal, Nederlanders vinden dit onfatsoenlijk.)
Socialisatie:
Het proces waarbij de mens voorbereidt wordt op een rol in de maatschappij.
Informatie:
Nieuws en kennis.
Nieuws: datgene wat wetenswaardig is
Kennis: datgene wat iemand weet.
Massa communicatie:
Communicatie gericht op een publiek. Bijna altijd eenzijdig. (vb: een boek)
Normen:
Regels voor het gedrag. Ze geven aan hoe mensen zich behoren te gedragen.
Waarden:
Opvattingen over wat goed, mooi, belangrijk en nastrevend is.
Publieke agenda:
Massamedia beïnvloeden de meningsvorming. Ze bepalen voor een deel waarover de mensen praten en denken.
Selectieve perceptie:
Mensen nemen slechts een gedeelte waar van wat er gebeurd. Alleen wat ze zelf interessant vinden, nemen ze op.
Injectienaald theorie:
Je bent een spons, je neemt alles op wat de media schrijft of zegt.
Tweetraps model:
Opinieleiders zeggen: ik vind dit of dit (hij heeft dit van de media). De volgers lopen daar achter aan. Ze denken: ja inderdaad, hij heeft gelijk.
Selectiviteits theorie:
De ontvangers bepalen zelf wat ze opvangen (referentiekader).
Agenda theorie:
De media bepaald wél waar wij over praten, maar niet hóe wij er over praten.
De pers:
Alle gedrukte massamedia (boeken, dagbladen, tijdschriften, reclamefolders, enz.)
Omroep:
Radio en tv ( ned 1,2 en 3) de commerciële zenders vallen onder de commerciële omroep.
Censuur:
Het controleren en eventueel verbieden van teksten voordat ze in het openbaar verschijnen. ( censuur is in Nederland verboden)
Verschoningsrecht:
Het recht om informatie die iemand bij uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, verborgen te houden(voor bijvoorbeeld justitie).
Pluriformiteit:
De Nederlandse regering garandeert de verscheidenheid van de media.
Beleidsinformatie:
Dit zijn nieuwsfeiten en achtergronden van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
‘human-interest’:
Artikelen en stukjes over alledaagse of bijzondere gebeurtenissen. Vermaakt de lezer.
Verstrooiing:
Strips, feuilletons, sportberichten en dergelijke.
Populaire massakranten:
Veel human-interest en verstrooiing. (telegraaf, AD)
Kader kranten:
Nadruk ligt op beleidsinformatie (Trouw).
Marktgerichtheid:
Rekening houden met de vraag van het publiek.
Persconcentratie:
Er zijn maar een paar uitgevers, dat alle kranten uitgeven.
Monopolievorming:
Uitgeversconcerns hebben bepaalde deelmarkten (bijna) volledig in handen gekregen.
Oplage spiraal:
Verband tussen de oplage, advertentie inkomsten, en de kwaliteit (adverteerders zijn geïnteresseerd in een groot publiek.)
Marktsegmentering:
Het publiek is steeds meer opgedeeld in verschillende groepen, waarvoor afzonderlijke bladen verschenen.
Redactiestatuut:
Hierin is de identiteit van de krant vastgelegd en hoe de verhouding tussen redactie en directie geregeld is.
Bedrijfsfonds voor de pers:
Met geld uit dit fonds worden dagbladen en tijdschriften in nood gesteund in het belang van de pluriformiteit. Er is wel een voorwaarde: de bladen moeten van belang zijn voor de politieke meningsvorming.
Mediawet:
Hierin staan de uitgangspunten voor het mediabeleid.
Merchandising:
De verkoop van artikelen die met de omroep vereniging en haar programma’s samenhangen (tv-gids, enz.).
AVRO: deftig liberaal
TROS: gezin/rechts
KRO: katholiek
VARA: socialistisch
NCRV: protestants-christelijk
EO: klein christelijk
VPRO: progressief/intellectueel
BNN: jongeren
MAX: ouderen
Llink: humanistisch
Vertrossing:
De tros was de aanstichter van de vervlakking. Er werd alleen maar amusement uitgezonden.
Primetime:
Tussen 20.00 en 22.00 wordt het meeste naar de tv gekeken. Dan wordt er veel amusement uitgezonden.
Sandwichformule:
Minder populair programma tussen 2 goed bekeken, populaire programma’s uitzenden in de hoop dat veel mensen blijven hangen omdat ze programma 3 ook graag willen zien.
Commercieel bestel: alleen commerciële zenders (VS)
De staatsomroep:
Alleen staatsomroepen ( Rusland en Duitsland (Duitsland: 1 commerciële zender)).
Duaal bestel:
Gemengd (België, GB en Nederland).
Zender:
Degene die iets mee deelt.
Ontvanger:
Degene die de boodschap krijgt.
Eenzijdige communicatie:
Eenrichtingverkeer. De zender geeft een bericht door aan de ontvanger, de ontvanger reageert niet. (hoor colleges, tv uitzendingen)
Meerzijdige communicatie:
De zender krijgt feedback van de ontvanger. De ontvanger is daarbij de zender geworden en zender de ontvanger.
Verbale communicatie:
Communicatie doormiddel van gesproken, maar ook geschreven woorden. Ook gebaren die een duidelijke afgesproken betekenis hebben noemen we verbale communicatie (gebaren taal)
Zonder woorden communiceren(gezichtsuitdrukkingen)
Directe communicatie:
Communicatie zonder hulpmiddelen (gesprekken, vrijen)
Indirecte communicatie:
Communicatie met behulp van technische hulpmiddelen (telefoongesprek, mailen)
Referentie kader:
Het geheel van kennis, ervaringen en verwachtingen dat iemand heeft.
Communicatie stoornis:
Interpretatie is verschillend. ( vb: als chinezen na het eten een boer laten is dat netjes en normaal, Nederlanders vinden dit onfatsoenlijk.)
Socialisatie:
Het proces waarbij de mens voorbereidt wordt op een rol in de maatschappij.
Informatie:
Nieuws en kennis.
Nieuws: datgene wat wetenswaardig is
Kennis: datgene wat iemand weet.
Massa communicatie:
Normen:
Regels voor het gedrag. Ze geven aan hoe mensen zich behoren te gedragen.
Waarden:
Opvattingen over wat goed, mooi, belangrijk en nastrevend is.
Publieke agenda:
Massamedia beïnvloeden de meningsvorming. Ze bepalen voor een deel waarover de mensen praten en denken.
Selectieve perceptie:
Mensen nemen slechts een gedeelte waar van wat er gebeurd. Alleen wat ze zelf interessant vinden, nemen ze op.
Injectienaald theorie:
Je bent een spons, je neemt alles op wat de media schrijft of zegt.
Tweetraps model:
Opinieleiders zeggen: ik vind dit of dit (hij heeft dit van de media). De volgers lopen daar achter aan. Ze denken: ja inderdaad, hij heeft gelijk.
Selectiviteits theorie:
De ontvangers bepalen zelf wat ze opvangen (referentiekader).
De media bepaald wél waar wij over praten, maar niet hóe wij er over praten.
De pers:
Alle gedrukte massamedia (boeken, dagbladen, tijdschriften, reclamefolders, enz.)
Omroep:
Radio en tv ( ned 1,2 en 3) de commerciële zenders vallen onder de commerciële omroep.
Censuur:
Het controleren en eventueel verbieden van teksten voordat ze in het openbaar verschijnen. ( censuur is in Nederland verboden)
Verschoningsrecht:
Het recht om informatie die iemand bij uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, verborgen te houden(voor bijvoorbeeld justitie).
Pluriformiteit:
De Nederlandse regering garandeert de verscheidenheid van de media.
Beleidsinformatie:
Dit zijn nieuwsfeiten en achtergronden van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
‘human-interest’:
Verstrooiing:
Strips, feuilletons, sportberichten en dergelijke.
Populaire massakranten:
Veel human-interest en verstrooiing. (telegraaf, AD)
Kader kranten:
Nadruk ligt op beleidsinformatie (Trouw).
Marktgerichtheid:
Rekening houden met de vraag van het publiek.
Persconcentratie:
Er zijn maar een paar uitgevers, dat alle kranten uitgeven.
Monopolievorming:
Uitgeversconcerns hebben bepaalde deelmarkten (bijna) volledig in handen gekregen.
Oplage spiraal:
Verband tussen de oplage, advertentie inkomsten, en de kwaliteit (adverteerders zijn geïnteresseerd in een groot publiek.)
Marktsegmentering:
Het publiek is steeds meer opgedeeld in verschillende groepen, waarvoor afzonderlijke bladen verschenen.
Redactiestatuut:
Bedrijfsfonds voor de pers:
Met geld uit dit fonds worden dagbladen en tijdschriften in nood gesteund in het belang van de pluriformiteit. Er is wel een voorwaarde: de bladen moeten van belang zijn voor de politieke meningsvorming.
Mediawet:
Hierin staan de uitgangspunten voor het mediabeleid.
Merchandising:
De verkoop van artikelen die met de omroep vereniging en haar programma’s samenhangen (tv-gids, enz.).
AVRO: deftig liberaal
TROS: gezin/rechts
KRO: katholiek
VARA: socialistisch
NCRV: protestants-christelijk
EO: klein christelijk
VPRO: progressief/intellectueel
BNN: jongeren
MAX: ouderen
Llink: humanistisch
Vertrossing:
De tros was de aanstichter van de vervlakking. Er werd alleen maar amusement uitgezonden.
Primetime:
Tussen 20.00 en 22.00 wordt het meeste naar de tv gekeken. Dan wordt er veel amusement uitgezonden.
Sandwichformule:
Commercieel bestel: alleen commerciële zenders (VS)
De staatsomroep:
Alleen staatsomroepen ( Rusland en Duitsland (Duitsland: 1 commerciële zender)).
Duaal bestel:
Gemengd (België, GB en Nederland).
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden