Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Examen: Begrippen Massamedia

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas havo | 670 woorden
  • 23 mei 2008
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
15 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Begrippen Massamedia

Zender:
Degene die iets mee deelt.

Ontvanger:
Degene die de boodschap krijgt.

Eenzijdige communicatie:
Eenrichtingverkeer. De zender geeft een bericht door aan de ontvanger, de ontvanger reageert niet. (hoor colleges, tv uitzendingen)

Meerzijdige communicatie:
De zender krijgt feedback van de ontvanger. De ontvanger is daarbij de zender geworden en zender de ontvanger.

Verbale communicatie:
Communicatie doormiddel van gesproken, maar ook geschreven woorden. Ook gebaren die een duidelijke afgesproken betekenis hebben noemen we verbale communicatie (gebaren taal)


Non-verbale communicatie:
Zonder woorden communiceren(gezichtsuitdrukkingen)

Directe communicatie:
Communicatie zonder hulpmiddelen (gesprekken, vrijen)

Indirecte communicatie:
Communicatie met behulp van technische hulpmiddelen (telefoongesprek, mailen)

Referentie kader:
Het geheel van kennis, ervaringen en verwachtingen dat iemand heeft.

Communicatie stoornis:
Interpretatie is verschillend. ( vb: als chinezen na het eten een boer laten is dat netjes en normaal, Nederlanders vinden dit onfatsoenlijk.)

Socialisatie:
Het proces waarbij de mens voorbereidt wordt op een rol in de maatschappij.

Informatie:
Nieuws en kennis.

Nieuws: datgene wat wetenswaardig is
Kennis: datgene wat iemand weet.

Massa communicatie:

Communicatie gericht op een publiek. Bijna altijd eenzijdig. (vb: een boek)

Normen:
Regels voor het gedrag. Ze geven aan hoe mensen zich behoren te gedragen.

Waarden:
Opvattingen over wat goed, mooi, belangrijk en nastrevend is.

Publieke agenda:
Massamedia beïnvloeden de meningsvorming. Ze bepalen voor een deel waarover de mensen praten en denken.

Selectieve perceptie:
Mensen nemen slechts een gedeelte waar van wat er gebeurd. Alleen wat ze zelf interessant vinden, nemen ze op.

Injectienaald theorie:
Je bent een spons, je neemt alles op wat de media schrijft of zegt.

Tweetraps model:
Opinieleiders zeggen: ik vind dit of dit (hij heeft dit van de media). De volgers lopen daar achter aan. Ze denken: ja inderdaad, hij heeft gelijk.

Selectiviteits theorie:
De ontvangers bepalen zelf wat ze opvangen (referentiekader).


Agenda theorie:
De media bepaald wél waar wij over praten, maar niet hóe wij er over praten.

De pers:
Alle gedrukte massamedia (boeken, dagbladen, tijdschriften, reclamefolders, enz.)

Omroep:
Radio en tv ( ned 1,2 en 3) de commerciële zenders vallen onder de commerciële omroep.

Censuur:
Het controleren en eventueel verbieden van teksten voordat ze in het openbaar verschijnen. ( censuur is in Nederland verboden)

Verschoningsrecht:
Het recht om informatie die iemand bij uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, verborgen te houden(voor bijvoorbeeld justitie).

Pluriformiteit:
De Nederlandse regering garandeert de verscheidenheid van de media.

Beleidsinformatie:
Dit zijn nieuwsfeiten en achtergronden van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.

‘human-interest’:

Artikelen en stukjes over alledaagse of bijzondere gebeurtenissen. Vermaakt de lezer.

Verstrooiing:
Strips, feuilletons, sportberichten en dergelijke.

Populaire massakranten:
Veel human-interest en verstrooiing. (telegraaf, AD)

Kader kranten:
Nadruk ligt op beleidsinformatie (Trouw).

Marktgerichtheid:
Rekening houden met de vraag van het publiek.

Persconcentratie:
Er zijn maar een paar uitgevers, dat alle kranten uitgeven.

Monopolievorming:
Uitgeversconcerns hebben bepaalde deelmarkten (bijna) volledig in handen gekregen.

Oplage spiraal:
Verband tussen de oplage, advertentie inkomsten, en de kwaliteit (adverteerders zijn geïnteresseerd in een groot publiek.)

Marktsegmentering:
Het publiek is steeds meer opgedeeld in verschillende groepen, waarvoor afzonderlijke bladen verschenen.

Redactiestatuut:

Hierin is de identiteit van de krant vastgelegd en hoe de verhouding tussen redactie en directie geregeld is.

Bedrijfsfonds voor de pers:
Met geld uit dit fonds worden dagbladen en tijdschriften in nood gesteund in het belang van de pluriformiteit. Er is wel een voorwaarde: de bladen moeten van belang zijn voor de politieke meningsvorming.

Mediawet:
Hierin staan de uitgangspunten voor het mediabeleid.

Merchandising:
De verkoop van artikelen die met de omroep vereniging en haar programma’s samenhangen (tv-gids, enz.).

AVRO: deftig liberaal
TROS: gezin/rechts
KRO: katholiek
VARA: socialistisch
NCRV: protestants-christelijk
EO: klein christelijk
VPRO: progressief/intellectueel
BNN: jongeren
MAX: ouderen
Llink: humanistisch

Vertrossing:
De tros was de aanstichter van de vervlakking. Er werd alleen maar amusement uitgezonden.

Primetime:
Tussen 20.00 en 22.00 wordt het meeste naar de tv gekeken. Dan wordt er veel amusement uitgezonden.

Sandwichformule:

Minder populair programma tussen 2 goed bekeken, populaire programma’s uitzenden in de hoop dat veel mensen blijven hangen omdat ze programma 3 ook graag willen zien.

Commercieel bestel: alleen commerciële zenders (VS)

De staatsomroep:
Alleen staatsomroepen ( Rusland en Duitsland (Duitsland: 1 commerciële zender)).

Duaal bestel:
Gemengd (België, GB en Nederland).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.