Begrippenlijst H.3: paragraaf 1 t/m 4

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 692 woorden
  • 19 januari 2017
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Economie Hoofdstuk 3 Paragraaf 1, 2, 3 &4
3.1
Produceren: het maken van goederen of het leveren van diensten.
Bedrijfskolom:  een tabel die alle bedrijven toont die voorkomen op de productieweg van een bepaald product.
Dienstverlenend bedrijf: een bedrijf dat diensten levert( bijvoorbeeld een kapperszaak of een reparatiebedrijf).
Productiesectoren: indeling van bedrijven die in producten van grondstoffen(primaire sector), industrie (secundaire sector), en dienstverlening (tertiaire sector).
Toegevoegde waarde: de waarde die het bedrijf toevoegt aan een product door het product te bewerken.

Btw: de belasting over de toegevoegde waarde. De ondernemer draagt de btw af aan de belastingdienst.
Concurrentie: de strijd tussen bedrijven om klanten te winnen.
3.2
Productiefactoren: de middelen die nodig zijn om te kunnen produceren:
• Natuur: een productiefactor: Alles wat uit de natuur komt zonder dat mensen het bewerkt hebben.
• Arbeid: een productiefactor: Menselijke in spanning.
• Kapitaal: een productiefactor: kapitaalgoederen ( hulpmiddelen zoals machines, gebouwen en gereedschappen).
• Ondernemerschap: een productiefactor: het opzetten en het leiden van een bedrijf.
Loon: de beloning voor het werk dat iemand doet.
Rente: een vergoeding van de bank.
Investeren: het aanschaffen van nieuwe kapitaalgoederen.
Mechanisatie: Menselijke arbeid makkelijker maken door het gebruik van machines.
Automatisering: machines die bestuurd worden door computerprogramma’s.
Organigram/ organisatieschema: in een organigram kun je zien wie de leiding heeft en welke functies er in het bedrijf zijn.
Afdeling: een groep mensen die nauw samenwerkt en dezelfde taken heeft.

Arbeidsproductiviteit: de productie per arbeidskracht in een bepaalde tijd. Als de arbeidsproductiviteit stijgt, stijgt de welvaart omdat er meer producten gemaakt kunnen worden in een bepaalde tijd.
Afschrijving: de jaarlijkse waardevermindering van een kapitaalgoed.
Restwaarde: het geld dat een product nog oplevert na het maximale aantal gebruiksjaren.
3.3
Omzet/verkoopopbrengst: de totale opbrengst die een bedrijf ontvangt door producten te verkopen.
Afzet: het aantal verkochte producten.
Promotieactiviteiten: reclame maken om zo veel mogelijk producten te verkopen zodat de omzet stijgt. Het doel van promotieactiviteiten is om klanten bekend te maken met de producten en de prijs van de producten.
Bedrijfskosten: de kosten die de ondernemer moet maken om zijn bedrijft te laten draaien, zoals loon en huur.
Loonkosten: bedrijfskosten: voor salarissen van het personeel.
Overheadkosten: bedrijfskosten: bijvoorbeeld energie, huisvesting, promotie, verkoop- en algemene kosten.
Rentekosten: bedrijfskosten: voor rente over geleend geld.
Afschrijvingskosten: bedrijfskosten.
Nettowinst: de winst die uiteindelijk overblijft als alle kosten van de omzet zijn afgetrokken. Als de totale kosten hoger zijn dan de omzet, eindig je in de min en dan heb je dus geen nettowinst maar nettoverlies.
Brutowinst: het verschil tussen omzet en inkoopwaarde is de brutowinst. Daar moeten de bedrijfskosten nog vanaf. Als die er vanaf zijn gegaan, dan is al het geld wat nog over is nettowinst.

Resultatenrekening/winst- en verliesrekening: een overzicht van de opbrengsten, inkoopwaarde, en bedrijfskosten waarmee je winst of verlies bepaald.
Balans: een overzicht van de bezittingen (zoals gebouwen, voorraden en transportmiddelen), het eigen vermogen en de schulden (geleend geld) van de onderneming.
Jaarrekening: een overzicht waarin de resultatenrekening en de balans van het bedrijf zijn opgenomen, voorzien van een toelichting op beide. Op de volgende bladzijde staat 3.4….   3.4
Hergebruik/ recycling: het maken van nieuwe producten uit afval.
Duurzaam produceren: produceren zonder schade voor mensen en hun omgeving, ook niet in de toekomst:
• Afval voorkomen: duurzaam produceren: alleen hergebruiken.
• Geen grondstoffen gebruiken die op kunnen raken als je ze gebruikt: duurzaam produceren.
• Geen energie gebruiken die kan opraken: duurzaam produceren: energie die op kan raken: aardolie en steenkool.
• Geen vervuiling van de omgeving, zeker niet met gevaarlijke stoffen: duurzaam produceren.
Directe kosten: kosten die direct samenhangen met de productie van een product. Bijvoorbeeld milieukosten, loonkosten, materiaalkosten en energiekosten.
Indirecte kosten: hangen niet direct samen met de productie van een product. Bijvoorbeeld huisvestingskosten en lonen van leidinggevend personeel.
Constante kosten/ vaste kosten: kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of de afzet.

Variabele kosten: kosten die wel afhangen van de omvang van de productie of de afzet.
Maatschappelijke kosten: kosten van vervuiling die niet door de veroorzaker maar door ons allemaal worden betaald.
Milieuwetten: regels die bedrijven moeten kennen en waar ze zich aan moeten houden.      

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.