Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1: Gedrag

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 408 woorden
  • 16 oktober 2014
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 8
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Gedrag: alles wat een dier of mens doet of nalaat.

 

Ritueel gedrag:

  • Soort etiquette waarmee iemand aangeeft wat die van een ander wilt.

  • Vaak afgeleid van gedrag dat zijn oorspronkelijke betekenis verloren heeft.

  • Een herhaling van wat je doet.

 

Signalen: prikkels die informatie bevatten.

 

Prikkel: Iets wat je aanspoort tot een bepaalde actie.

 

Inwendige prikkel: een prikkel vanuit het dier zelf.

 

Uitwendige prikkel: een prikkel vanuit de omgeving.

 

Sleutelprikkel: een prikkel die altijd een bepaald gedrag tot gevolg heeft.

 

Supranormale prikkel: een sleutelprikkel waarop een sterke reactie volgt.

 

Rangorde: bepaalt de plaats van iemand binnen een groep.

 

Territorium: een gebied waarin een mens of dier heer en meester is.

 

Territoriumgedrag: gedrag dat ervoor zorgt dat je je gebied beschermt.

 

Dreiggedrag: gedrag dat je vertoont als je je aangevallen voelt.

 

Motivatie: bereidheid om in actie te komen.

 

Drempelwaarde: een waarde die de boven- of ondergrens aangeeft.

 

Aangeboren: gedrag dat de eerste keer wordt uitgevoerd, wordt meteen goed uitgevoerd, ook al heeft het dier (of mens) dit nog nooit gezien of gehoord.

 

Stress: een gevoel dat ontstaat door een situatie.

 

Ambivalent gedrag: conflictgedrag dat is samengesteld uit gedragselementen van 2 of meer gedragssystemen.

 

Overspronggedrag: ambivalent gedrag dat overslaat in een heel ander gedrag.

 

Omgericht gedrag: een vorm van stress waarbij het gedrag omslaat.

 

Gedragsketen: een groep gedragselementen die bij elkaar hoort.

 

Gedragssystemen: samenhangende elementen.

 

Klassiek conditioneren: een dier leert 2 van elkaar losstaande prikkels te koppelen.

 

Operant conditioneren: een dier leert gewenst gedrag door de koppeling met een beloning of een straf.

 

Imitatiegedrag: gedrag dat dieren en mensen leren door bij elkaar te kijken.

 

Ethogram: een lijst met een objectieve beschrijving van de gedragselementen.

 

Protocol: een lijst van gedragselementen in de waargenomen volgorde.

 

Antropomorfisme: het toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren.

 

Inzicht: consequenties overzien van handelingen.

 

Reflexen: snelle bewegingen die je maakt zonder erover na te denken.

 

Bewust gedrag: gedrag waar je eerst over nadenkt.

 

Spelen: dit is wat kinderen doen als onderdeel van de ontspanning en ontwikkeling.

 

Rolpatronen: een manier waarop mensen onderling functioneren.

 

Inprenten: dingen die je leert in je gevoelige periode.

 

Oefenen: een handeling een paar keer achter elkaar uitvoeren > een vaardigheid opdoen.

 

Trial and error: leren door fouten te maken.

 

Gewenning: niet meer reageren op een prikkel die nutteloze informatie bevat.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.