Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Begrippenlijst thema 6: ecologie

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • Klas onbekend | 648 woorden
  • 27 maart 2018
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1. Invloeden uit het milieu

Milieu = leefomgeving

Ecologie = relaties tussen organismen en hun milieu.

Relaties = betrekkingen

Biotische factoren = invloed die afkomstig zijn van levende natuur.

Abiotische factoren = invloed die afkomstig zijn van levenloze natuur.

Niveaus = iets waaraan je kunt zien hoe hoog of hoe belangrijk iets is.

Individu = een enkel organisme.

Populatie = een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.

Levensgemeenschap = verschillende soorten die bij elkaar in een leefomgeving wonen.

Biotoop = abiotische factoren zoals temperatuur, water en bodemgesteldheid.

Ecosysteem = een bepaalde plek waarbinnen de biotische & abiotische factoren een eenheid vormen.

2. Voedselrelaties

Planteneters = dieren die planten eten.

Vleeseters = dieren die vlees eten.

Voedselketen = een reeks soorten, waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende soort (een voedselketen heeft een plantensoort als eerste schakel).

Voedselweb of voedselnet = het geheel van voedselrelaties in een ecosysteem.

Alleseters = dieren die zowel planten als dieren eten.

Producenten = planten

Consumenten = dieren

Consumenten van de eerste orde = zijn dieren die de consumenten van de tweede orden opeten.

Consumenten van de tweede orde =  zijn dieren die de consumenten van de derde orden opeten.

Afvaleters = dieren die de dode restjes van planten en dieren opeten.

Reducenten = schimmels en bacteriën die afbrokkelen van de resten die de afvaleters achter laten. (Reducenten maken de kringloop van stoffen in een ecosysteem compleet).

Kringloop = alle stoffen die in de natuur gemaakt worden.

3. Kringlopen

Verdamping = Het overgaan van water in gasvormige toestand, door warmte.

Waterdamp = Het overgaan van damping naar wolken.

Condensatie = Het overgaan van waterdamp naar waterdruppels.

Neerslag = regen, sneeuw of hagel.

Koolstofdioxide = Koolzuurgas. Bijvoorbeeld de bubbels in cola.

Glucose = energieke stof.

Plantaardige energierijke stoffen = dode resten van planten.

Dierlijke energierijke stoffen = dode resten van dieren en uitwerpselen.

Kringloop van water:

  1. Door verdamping van water ontstaan wolken van waterdamp.
  2. Door neerslag komt het weer op de aarde en herhaalt het.

Kringloop van koolstof:

  1. In lucht zit koolstof in koolstofdioxide
  2. Planten leggen koolstofdioxide met fotosynthese vast in glucose. Met glucose kunnen ook andere plantaardige energierijke stoffen gemaakt worden
  3. Bij verbranding glucose komt weer koolstofdioxide vrijdag
  4. Plantaardige energierijke stoffen kunnen ook opgenomen worden door dieren, die dit vervolgens verbranden en er koolstofdioxide vrijkomt, of die het opslaan als dierlijke energierijke stoffen
  5. Dood organisch materiaal wordt weer afgebroken door reducenten, waarbij koolstofdioxide vrijkomt bij de verbranding

4. Piramides

Piramide van aantallen = Hoeveel individuelen een schakel kan hierin worden aangegeven. (de aantal individuelen worden in de piramide steeds kleiner).

Biomassa = totale gewicht van alle energierijke stoffen in een organisme.

Piramide van biomassa = biomassa van elke schakel van een voedselketen weergeven. (in een voedselketen wordt de biomassa in elke volgende schakel kleiner).

5. Populaties

Optimale (omstandigheden) = alle biotische en abiotische factoren de meeste gunstige waarden hebben. (de kans dat een populatie groeit, is dan het grootst).

Populatiegrootte = de grootte van populatie.

Biologisch evenwicht = populaties soms groter en dan weer kleiner.

Klimaat = temperatuur, licht, lucht en water.

Optimumkromme = verband tussen de milieutemperatuur en de groei- en voortplantingskansen van bv guppy´s wordt in een diagram weergeven.

Evaluatie

  1. Invloeden uit het milieu vond ik erg interessant, want ik las dingen waarvan ik nog nooit van heb gehoord. Ik vond het een erg interessant onderwerp, waarvan ik veel heb geleerd.
  2. Voedselrelaties is een onderwerp waar ik al vaker iets van heb gehoord en vele dingen wist ik al. Ik vind dit het makkelijkste onderwerp.
  3. Kringlopen is een onderwerp wat ik net als bij 3 al vaker terug is gekomen in bv de eerste bij aardrijkskunde en ik vond dit ook erg makkelijk.
  4. Piramides vind ik een erg moeilijk onderwerp want ik vind het moeilijk hoe de piramides werken en ik heb nu al best vaak moeten overlezen maar begrijp het nog steeds niet.
  5. Populaties vind ik net als 4 erg moeilijk en ik heb ook net als bij 4 veel moeten overlezen en moeten herhalen.
  6. Ik vind dit hoofdstuk een deel wel makkelijk en de andere deel moeilijk, daarom zou ik dit ook vaak moeten herhalen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.