1
a. Overeenkomsten tussen de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde zijn dat je proeven doet om er achter te komen hoe dingen werken. Je doet onderzoek naar dieren, dingen of verschijnselen die al bestaan en niet zijn bedacht door de mens (zoals een taal).
b. Een scheikundige onderzoeksvraag kan zijn: “hoeveel alcohol zit er in bier?”
c. Een natuurkundige onderzoeksvraag kan zijn: “wat is de dichtheid van alcohol?”
d. Een biologische onderzoeksvraag kan zijn: “wat kan alcohol met je lichaam doen?”
2
a. Stoffen die in een snackbar gebruikt worden zijn: frituurvet, sausen, dranken maar ook de patat en frikadellen zijn stoffen. Verder heeft een snackbar de nodige schoonmaakmiddelen in huis.
b. Bij vrijwel alles wat je verhit vindt een chemische reactie plaats. Een ei bakken, vlees braden, brood bakken, groente koken, het zijn allemaal chemische reacties. (niet: ijs maken!)
3
a. Bij het roesten van je fiets verdwijnt het ijzer.
b. Op verwarmingselementen ontstaat altijd ketelsteen (kalk).
4
a. Nee, smelten is geen chemische reactie, kaarsvet verandert niet.
b. Ja, (ver)branden is een chemische reactie, er ontstaan nieuwe stoffen.
c. Ja, bij gisten verdwijnt druivensuiker en ontstaan alcohol en koolzuur, nieuwe stoffen dus.
d. Nee, als een glas breekt, blijft het glas.
5
Open vraag.
6
a. Een werkplan kan zijn:
Doel: onderzoeken of de batterij vol of leeg is.
Nodig: draadjes en lampje
Doen: stroomkring maken en controleren of de lamp gaat branden.
b. Het lampje gaat branden.
c. Het lampje brandt, dus de batterij is vol.
Overigens: als het lampje niet gaat branden kun je concluderen dat of de batterij leeg is of het lampje stuk is. Wees dus altijd voorzichtig met conclusies.
7
a. Waarnemingen, je ziet het.
b. Conclusie, we weten dat uit ervaring, je ziet niet direct dat het slecht is.
c. Waarneming, je proeft het.
d. Conclusie, dat kun je uitrekenen aan de hand van de informatie op het etiket.
8
a. Je kunt alleen dingen proeven waarvan je zeker weet dat ze ongevaarlijk zijn. Een spuitfles in een laboratorium kan in contact komen met giftige stoffen.
b. Een werkplan kan zijn: doe een hoeveelheid water in een vuurvast schaaltje en damp het water in door het te verhitten.
c. Gevaren bij deze proef hangen samen met het gebruik van de brander. Haren dus vast, witte jas aan en een bril op.
d. Als er kalk in het water zat, zal dit achterblijven in het schaaltje. Een witte waas is dan zichtbaar in het schaaltje. In dat geval was de fles inderdaad gevuld met kraanwater.
9
Bespreek het antwoord met de docent.
10
a. Men droomde ervan om lood in goud te kunnen veranderen.
b. Overeenkomsten tussen alchemie en scheikunde zijn de proefjes die worden gedaan. Bij zowel alchemie als scheikunde worden stoffen gescheiden en nieuwe stoffen gemaakt.
c. Een groot verschil tussen alchemie en scheikunde is dat alchemisten maar wat probeerden zonder kennis van zaken. Scheikundigen hebben meer kennis en begrijpen beter wat er gebeurt tijdens een chemisch proces.
REACTIES
1 seconde geleden