Aalmoezenier (p42): bedelaars opsporen en in het aalmoezeniershuis aan het werk zetten.
Academie (p9): zetelde in een gebouw aan de Keizersgracht.
Aemulatio (p60): wedijver waarbij het voorbeeld overtroffen moest worden.
Alteratie (p10,43): officiële overgang van de stad naar de Opstand in 1578.
Amplificatio (p56,82): verbreding, uitbreiding.
Arminiaan (p55): mensen die geloven dat God die mensen zou redden van wie Hij voorzag dat zij zouden geloven.
Ars retorica (p56): redenaarskunst, leerde sprekers en schrijvers hoe ze het publiek konden overtuigen.
Blijspel (p44): komedie, moest de mensen vermaak bieden en in een vrolijke stemming brengen.
Brabantse kamer (p10): Het wit lavendel, waarin de meeste leden vluchtelingen uit het door Spanjaarden bezette gebied in het zuiden van de Nederlanden waren. Hun zuidelijke herkomst zorgde voor de bijnaam Brabantse kamer.
Braspenning (p20): 1 ¼ van een stuiver.
Calvinisme (p29): gereformeerde of publieke kerk
Contra-remonstrant (p55): gomarist
Couleur locale (p61,62) : uitweiding van het verhaal
Daalder (p71) : +/- 45 euro, munt
Diaconie (p42): persoon krijgt geen ondersteuning van een gildenbus of kerkgemeenschap.
Dialoog (p48): 2 mensen over elkaar in een gesprek.
Doopgetuige (p40): peter en meter, die de zorg voor het kind zou overnemen als de ouders overleden. Moesten ervoor zorgen dat het kind een katholieke opvoeding kreeg.
dramatische ironie (p48): de toeschouwer meer te laten weten dan de personages in het verhaal. Dit verhoogt de spanning.
Dreg (p73): een klein werpanker waarmee drenkelingen of voorwerpen uit het water gehaald werden. Gebruikt door vissers.
Dubloen (p71): Spaanse gouden munten, omgerekend naar de huidige maatstaven per stuk zo’n 205 euro waard.
Duit (p20): 1/8 van een stuiver.
Eerlijke arme (p41,42): waren buiten hun schuld tot de bedelstraf vervallen.
Eerste Nederduitse Academie (p9): nieuwe instelling geopend eind september 1617
Ellendig kerkhof (59): misdadigers en mensen die geen christen waren kwamen terecht op het kerkhof van de rampzaligen.
Engelse vijf (p20): 5 stuivers waard
Gereformeerde kerk (p29): veranderingen doorgevoerd in de kerk.
Gildenbus (p41): steunfondsen die een uitkering verzorgden bij arbeidsongeschiktheid en overlijden.
Gomarist (p55): contra-remonstranten
Gouden eeuw (p18): schepen voeren aan en af, handelsinstellingen bloeiden, er werd veel geld verdiend en de rijkdom nam toe.
Grachtwater (p39): ondrinkbaar, want grachten dienden als vaarwegen en als riool.
Grand tour (p14): een culturele rondreis
hervorming (p29): verandering
hugenoten (p35): protestanten die uit Frankrijk gevlucht waren omdat ze daar vervolgd werden
huiszittenmeester (p42): ambtenaren in dienst van de stad.
Humanisme (p13): een beweging die rond 1350 in Italië was ontstaan en zich vanaf ongeveer 1400 over West - Europa had verspreid. Het ging uit van medemenselijkheid als grondslag voor de beschaving.
Huwelijk beschrijven (p27,31): de huwelijkse voorwaarden opstellen. Afspraken maken, vooral over financiële zaken. Daarbij waren de ouders of verzorgers van de 2 partners aanwezig en vaak ook andere familieleden en vrienden.
Huwelijkscontract (p31): hierin werden alle afspraken vastgelegd. De gelieven tekenden dit. Dit gold als trouwbelofte.
imitatio (60,61): nabootsing, navolging
in staatsie (p33): openbare zaak. Bruid moest de eerste zondag dat het huwelijk werd afgekondigd in staatsie zitten
katshoofd (p26): een spits toelopende stenen pot met oren, die als kookgerei diende, maar ook vaak aks spaarpot gebruikt werd.
Katholicisme (p29): alleen kerk had het recht om verbintenissen te sluiten, omdat het huwelijk een zaak was tussen God en 2 mensen
Klucht (p15): korte toneelstukken met veel platte grappen
Komedie (p44): zie blijspel
Komische toneeltechnieken (p45): technieken om de humor te bepalen
Kruis (p20): verzamelnaam voor geldstukken die niet veel waard waren, ging terug op het kruis, dat vaak op de ene kant afgebeeld was
Latijnse school (p9): 17eeeuwse variant van het gymnasium
Ledigganger (p43): werklozen
Lering en vermaak (p75): moraal van het stuk
Meter (p40): vrouw die bij de doop aanwezig was en zorg voor het kind zou dragen als de ouders stierven
Monoloog (p45): op zichzelf zijn , tegen zichzelf praten
Moraal (p84): boodschap
Nederlanden (p17): huidige Benelux
Oneerlijke arme (p42,43): konden best werken maar wilden dit niet.
Opstand (p17): verzet tegen koning Filips II
Oude kamer (p9): de Eglentier, er zaten vooral geboren en getogen Amsterdammers in.
Paus (p29): leider van de katholieke kerk
personificatie (p12): abstracte zaken die worden voorgesteld als levende wezens
peter (p40): man die bij de doop aanwezig was en zorg voor het kind zou dragen als de ouders stierven
petemoei (p40): 17eeeuwse benaming voor petekind
plaudite-formule (p86): oproep tot applaus
poorter (p42): burger
predestinatie (p55): voorbestemming of uitverkiezing van de mens door God
proloog (p11): klein toneelstukje vooraf
protestantisme (p29): afgeleid van protestbeweging
publieke kerk (p29): calvinistische kerk
pui (p30): stadhuis
reaal (p21): munt die zowel koper, zilver of goud kon bevatten. Waarde schommelde tussen 6 en 60 stuivers (9 en 90 euro)
rederijker (p9,54): schreven gedichten en toneelstukken voor eigen kring. Ze hechtten grote waarde aan retorica
rederijkerskamer (p9): literaire amateurverenigingen voor mannen uit de betere milieus
reformatie (p29): protestbeweging die de oorspronkelijke idealen van de christelijke kerk weer in de praktijk wilde brengen: soberheid, rechtvaardigheid en naastenliefde
renaissance (p13): letterkijk: wedergeboorte. Stelde de concurrentie met prestaties uit de klassieke oudheid en met tijdgenoten centraal.
Republiek der Verenigde Nederlanden (p17): (Utrecht, Friesland, Groningen, Gelderland en Overijssel, Zeeland en Holland). Daarin lag de macht niet bij de koning maar bij een bestuur dat samengesteld was uit afgevaardigden van alle gewesten
Retorica (p56): redenaars (kunst)
Rozenobel (p71): zo’n 300 euro
Schout (p53): hoofd van de politie. Had de rol van openbare aanklager
Schouwburg (86): op de plaats van het Academiegebouw
Schrikkenburger (p20): 4 Nederlandse stuivers
Schuilkerk (p36): kerken die niet behoorde tot de officiële godsdienst
Sprekende namen (p50): namen waarin een dominante eigenschap van iemand besloten ligt, bijvoorbeeld een karaktertrek, een lichaamskenmerk of een levenssituatie
Staten-Generaal (p17): afgevaardigden van alle gewesten
Stereotypen (p50): hun handelen en spreken was afgestemd op hun beroep, leeftijd, sekse, hun nationaliteit. Het waren schematisch opgezette typen
Stoter (p10,20): 2 ½ stuiver (3.75 euro)
Tachtigjarige oorlog (p17): oorlog die duurde van 1568-1648. (Spanje en Nederlanden)
Terzijde (p45,46): een komisch signaal, niet altijd rechtstreeks tot het publiek gericht, men kan ook in zichzelf praten
Tragedie (p44): treurspel, behandelde zwaardere stof, vooral op politiek en godsdienstig gebied
Translatio (p60): vertaling
Treurspel (p44): zie tragedie
Twaalfjarig bestand (p18): wapenstilstand tussen Nederlanden en Spanje die duurde van 1609-1621
Verduitsen (p12,61): verdietst, aangepast aan de Nederlandse situatie
Verenigde Oost – Indische Compagnie (p77): opgericht in 1602, had handelsmonopolie in gebieden en haalde peper en specerijen die in europa veel opbrachten
Vetje (p33): traktatie
Vlaams pond (71): ongeveer 180euro
Vroedvrouw (p69): vrouw die de bevalling begeleidde
Vroegmoderne tijd (p13): tijd waarin het humanisme op grote schaal invloed kreeg
Vrouw Fortuna (p22): godin van het lot, zij bepaalde of je in het leven geluk of ongeluk had
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden