Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Spelling

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 5e klas vwo | 1990 woorden
  • 29 januari 2009
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Blok 1
Opdracht 9
1. absolverend: vrijstelling verlenend
2. actualiseren: aanpassen aan de tijd
3. adequate: passende
4. alternatief: andere goede mogelijkheid
5. ambiëren: iets hogers nastreven
6. analoge: dezelfde, overeenkomstig
7. antropomorfe: op de mens gelijkende
8. apocalyptische: het dramatische einde van de wereld inhoudend volgens het NT, de openbaring van Johannes.
9. arbeidsethos: waardering van arbeid als iets positiefs voor de mens.
10. attitudevorming: houding instelling

11. authentiek: echte, oorspronkelijke
12. beogen: tot doel hebben
13. causaal verband: verband tussen oorzaak en gevolg
14. chronisch: voortdurend
15. componenten: onderdelen
16. concentrische: leerstof enkele keren en steeds uitgebreider aan de orde stellend.
17. confidentiële: vertrouwelijke
18. hoogconjunctuur: niveau welvaart van de burgers
19. consensus: algemene gelijkheid van opvatting
20. constitutie: lichamelijke gesteldheid
21. coöperatieve: op samenwerking berustend
22. coöptatie: kiezen van nieuwe leden door de zittende leden
23. corruptie: omkoopbaarheid
24. criteria: normen eisen

Opdracht 10
1. delinquent: iemand die een misdaad heeft begaan
2. despoot: alleenheerser, tiran
3. destructieve: afbrekende, verziekende
4. didactische: de manier betreffend waarop je iemand iets leert

5. dilemma: moeilijke keuze tussen twee onaangename zaken
6. discrepantie: groot verschil
7. dissidenten: personen met een afwijkende mening, andersdenkenden
8. documentatiemateriaal: schriftelijke gegevens
9. dogmatische: starre, vasthoudend aan de regels
10. elite: kleine groep (bevoorrechte) mensen
11. essentieel: zeer groot
12. etnische minderheden: bevolkingsgroepen van andere afkomst (of cultuur)
13. evidente: zeer duidelijk
14. expliciet: uitdrukkelijk
15. exponent: vertegenwoordiger van een bepaalde groep die daarvan alle kenmerken vertoont
16. faciliteiten: tegemoetkomingen, hulp
17. fenomeen: buitengewoon begaafde persoon of bijzonder verschijnsel
18. feodale verleden: tijd waarin de adel en rijke mensen de dienst uitmaakten
19. frictie: onenigheid

20. frustratie: gevoel van teleurstelling
21. functioneel: doelmatig
22. fundamenteel: diepgaand
23. geavanceerd: gebaseerd op de nieuwste ontwikkelingen
24. geciviliseerde: beschaafde

Opdracht 11

1. leed > leidde
2. op de domme fooi > op de dolle pof
3. voor > tegen
4. tegen > voor
5. verongelukte > gedupeerde
6. door > met
7. meest goede > beste
8. missen > ontbreken
9. van oudsher > …
10. duur > veel
11. fungeerde > werkte
12. gedaan > gepresenteerd
13. over > van
14. was gebeurd > had plaatsgevonden
15. wijzigen > veranderen
16. Latijns > Latijn
17. hoog > verwachtingsvol (?)
18. kostwinnaar > 40-uurs werker (?)

Opdracht 12

1. blijkbaar

2. met hulp van
3. te wijten
4. mits
5. niet in het minst
6. hun
7. zij
8. onderschatten
9. daardoor
10. dan, als
11. reden
12. weifelen
13. verantwoordelijk
14. rede
15.

Opdracht 13
1. wateroplosbare stof > in water oplossende stof
2. dertiger jaren > jaren dertig
3. loont zich > loon
4. men spreekt Nederlands > Hier spreekt men Nederlands
5. het meest opvallend > het opvallendste
6. zwarthandelaar > handelaar die illegaal verkoopt
7. handgeschreven > met de hand geschreven
8. beduidend > aanzienlijk
9. prachtvolle > prachtige

10. afgebouwd > geleidelijk beëindigd
11. vroeger of later > vroeg of laat
12. omgelegd > vermoord
13. dame > vrouw
14. eindejaarsuitverkoop > …
15. Vergeet het maar! > Hou maar op!
16. aanname > veronderstelling

Opdracht 14
1. naar de leden toe > voor de leden
2. Het televisiegebeuren rond > de media-aandacht naar aanleiding van
3. doch > maar
4. hetwelk > wat
5. voornemens > neemt voor
6. kortsluiten > afhandelen
7. belazeren > bedriegen
8. Veel mensen beschikken over te weinig geld om hun kinderen voldoende zakgeld te geven > Weinig mensen beschikken over voldoende geld om hun kinderen normaal zakgeld te geven
9. gewoon onzin > onzin

10. Vroeger deed iedereen hetzelfde > Vroeger was dit standaard:
11. dingen > stoffen
12. mede > mee, gaarne > graag
13. met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid > waarschijnlijk wel
14. mooi boek > goed boek
15. welke reeds > die al

Opdracht 15
1. Zoiets dergelijks > Zoiets / iets dergelijks als dit..
2. behoort tot een van de > Behoort tot.. / is een van de..
3. Volgens zijn mening > volgens hem / naar zijn mening..
4. in de prijs zijn inbegrepen > bij de prijs inzitten / zijn inbegrepen
5. Als moeder zijne > als moeder.. / …………………………………………………….(?)
6. voorbijgepasseerd > gepasseerd / voorbij gelopen
7. De kans is uitgesloten > Er is geen kans / Het is uitgesloten
8. Bij gemis aan > door gemis aan / bij onvoldoende..

9. zo optimaal mogelijk > zo goed mogelijk / optimaal
10. voor een paar weken terug > een paar weken geleden / een poosje terug
11. openheid van zaken te geven > ..openheid te geven / kennisname van zaken. (?)
12. mistoestanden > toestanden / misstanden

Blok 2
Opdracht 10
1. posities, abonnees, etalages, Papoeaas, displays, hobby’s
2. therapieën, epidemieën, chemicaliën, bronchiën, biografieën, bacteriën, calorieën
3. TGV’s, pc’s, Cd’s, aio’s, demo’s
4. coryfeeën, ideeën, pygmeeën, trofeeën, moskeeën.
5. monniken, slechteriken, bangeriken, slimmeriken, bloteriken
6. rubberlaarzen, meikersen, kunstharsen, studiebeurzen, sinterklaasverzen
7. fotografen, antroposofen, burggraven, theosofen, oceanografen, filosofen, gewelven
8. forenzen, bielzen, kaplaarzen, impulsen, stoomwalsen

9. la’tje, coupeetje, radiootje, reçuutje, menuutje, logeetje
10. koninkjes, wc-tjes, machinetjes, cd’tjes, aardbevinkjes
11. technici, pragmatici, doctorandi, graffiti’s
12. talismannen, vuilnismannen, bootslieden, brandweerlieden, vaklui, ambachtslieden
13. attachés, employees, protégés, logees
14. secretarissen, lemmeten, bibliothecaressen, marionetten, minaretten, hospessen, dreumesen
15. aquariums, dolfinariums, kleurendia’s, symposia, hanggeraniums, cafetaria, data

Opdracht 11

1. eendenei, lerarenberoep
2. groentezaak, gemeente-instelling, geboorteaangifte
3. reuzeleuk, boordevol, beresterk
4. maneschijn, Koninginnedag, Onze-Lieve-Vrouwekerk
5. bullebak, wielewaal
6. zwanebloem
7. geluidsapparatuur, geluidsscherm, geluidsspoor
8. blindedarm, rijkeluiszoon,
9. vitaminegebrek, getuigenverklaring, lindeboom
10. kattenbelletje,
11. ruggespraak
12. huilebalk, drinkebroer, lachebek, spinnewiel
13. personeelschef, rechtszaak

14. paardenvlees, paardebloem, paardenkracht
15. apenootje,
16. kippenei, kippenkoorts

Opdracht 12

1. onverwachte gevolgen, te verbreden trottoirs,
2. de verbrande verfresten
3. satijnen overhemden,
4. de te verwachten overwinning, de gestrande reiziger,
5. belangeloos, mogelijk, wezenlijk, grenzeloos
6. dichtstbijzijnde telefooncel, vuurstenen wapens
7. de te berechten misdadigers, de uitvergrote foto’s

Opdracht 13

1. tv .
2. uitvoerbaar ,
3. kijken ,
4. x
5. x
6. x
7. hoofden .
8. illusie ,
9. smeermiddel ,
10. ontspannen ,
11. denkwerk .
12. goedkoop ,
13. x
14. x
15. tijd ,
16. x

Blok 3
Opdracht 10
1. geflatteerd: te gunstig voorgesteld
2. globaal: in grote lijnen

3. hiërarchie: stelsel van hoger- en lagergeplaatsten, rangvolging
4. humanitaire: menslievende
5. hypocriet: schijnheilig
6. ideologie: stelsel van gedachten en ideeën
7. impuls: prikkeling, stimulans
8. inconsequent: in strijd met wat eerder is gezegd of gedaan
9. index: inhoudsopgave
10. infrastructuur: het geheel van autowegen, vaarwegen, spoorwegen, vliegvelden, havens enz.
11. innoveren: vernieuwen
12. integratie: eenwording
13. interactie: wisselwerking
14. internaliseren: zich eigen te maken, verwerken
15. interpreteren: uitleggen
16. intimideren: bang maken
17. latent: verborgen, nog niet tot uiting komend
18. legitiem: rechtmatig
19. lobbyen: druk uitoefenen op degenen die een besluit moeten nemen
20. marginaal: op de grens van de bestaansmogelijkheid, straatarm

21. metamorfose: gedaanteverwisseling
22. modaal: gemiddeld, het meest voorkomend
23. moraliseren: beleren
24. narcistische: zeer met zichzelf ingenomen zijnde

Opdracht 11
1. nihil: niets
2. opinie: (naar de) mening
3. opportunisme: in alle gevallen passend
4. orthodoxe: rechtzinnige, streng in de leer
5. paradox: tegenstelling die aanvankelijk niet lijkt te kloppen
6. pedagogisch verantwoord: opvoedkundig verantwoord (omdat je er iets van leert)
7. periodieke: regelmatig terugkerende
8. perspectief: toekomst, vooruitzicht
9. postuum: na de dood
10. potentiële: mogelijke
11. pragmatische: uitgaande van de gegeven feiten en mogelijkheden, zakelijke (?)
12. pretenderen: beweren

13. preventieve: bedoeld ter voorkoming
14. prioriteit: voorrang
15. privatiseren: het laten uitvoeren (van overheidstaken) door particulieren
16. prognose: voorspelling
17. geprolongeerd: langer vertoond dan aangekondigd
18. protectionisme: maatregelen (heffing van invoerrechten) ter bescherming van de eigen handel en industrie van een land
19. provoceren: uitdagen (tot handelen over te gaan)
20. rationaliseren: met het verstand proberen te verklaren
21. ritueel: reeks van voorgeschreven handelingen
22. stereotiepe: het van mening veranderen als dat je goed uitkomt (?)
23. gestigmatiseerd: krijgen een (onaangenaam) etiket opgeplakt
24. universeel: vast, onveranderlijk (?)


Opdracht 12
1. Als het stichtingsbestuur heeft besloten dat kostbare kunstwerk voor dat bedrag aan te kopen, dan moeten ze dat maar doen, maar ik vind dat gezien de moeilijke financiële situatie een onverantwoorde uitgave.
2. Huiswerk! Veel mensen hebben alleen al bij het woord herinneringen aan vooral nare dingen. Aan de ene kant staan mensen die vinden dat huiswerk overbodig is, aan de andere kant dat huiswerk nuttig en noodzakelijk is. Mensen die er voorstander van zijn, vinden wel dat de inhoud moet worden veranderd. Het mag niet saai zijn en niet alleen stamwerk en herhaling. De leraren moeten hun leerlingen creatieve opdrachten geven. Boeiend huiswerk werkt motiverend en vergroot de zelfstandigheid en arbeidsvreugde van de leerlingen.

3. Met kleding kun je jezelf onderscheiden. Je kunt ermee je opvattingen aan de buitenwereld zichtbaar maken. Sommige jongeren kleden zich opzettelijk slordig of agressief om te laten zien dat ze tot de punkers of skinheads gerekend willen worden. Mannen met succes in het zakenleven of in de politiek kleden zich in grijze pakken met stropdas. Zij willen duidelijk maken: wij horen erbij, wij tellen mee in de maatschappij. Weer anderen kleden zich sportief en jeugdig. Welke regels of gewoonten er gelden, hangt af van de groep mensen waarbinnen je je beweegt. Zo’n groep kan bestaan uit mensen met hetzelfde beroep, dezelfde sociale klasse, dezelfde leeftijd enzovoort.

Opdracht 13

1. ze > hij
2. haar > het
3. dat > die horen
4. hen > hun
5. haar > hun
6. waarmee > met wie
7. dat > dit
8. daar > zij gebruiken letters…
9. hen > hun
10. hun > zijn
11. haar > het
12. haar > zijn
13. hem > het
14. wat > dat
15. ze > haar
16. men > je
17. hij > het
18. hun > zij
19. dat > wat
20. haar > zijn
21. haar > de, hem > het
22. hen > hun
23. die waren > dat was
24. haar > zijn, zij > hij
25. ze kunnen > hij kan
26. ze willen > iedereen wil
27. hun > zijn
28. men > je

Opdracht 14

1. zullen > zal

2. heeft > hebben
3. kregen > kreeg
4. blijkt > blijken
5. huismerk > huismerken
6. vindt > vinden
7. hebben > heeft
8. treuren > treurt
9. worden > wordt
10. konden > kon

Blok 4
Opdracht 9

1. achternazitten
2. lawaai gemaakt, aanstalten gemaakt,
3. erachter, daartegenaan, hiertegenover
4. drieënzestig, drieëntwintigjarige
5. hogesnelheidstrein,
6. cholesterolverlagend, lichtgewicht, terneerdrukkend
7. dertienduizend, veertig miljoen, drieënvijftighonderd
8. rechteroog, zoveel mogelijk, bijvoorbeeld


Opdracht 10
1. 30+-kaas,
2. mede-erfgenaam
3. hobbyisme

4. auto-industrie
5. amateur-voetballer
6. mede-eigendom, zee-egel
7. coördinatoren, opticien, dieet,altruïsme
8. –
9. Mielevaatwasser, Forddealer
10. milieueisen
11. privé-bezit
12. doe-het-zelf
13. adjunct-directeur, all-riskverzekering
14. Oost-Gronings
15. binnen- en buitenschilderwerk, grote en kleine verschillen, bloeddrukverhogende en –verlagende medicijnen.
16. Tweede Kamerleden
17. twee-eiige tweelingen,
18. conciërge,
19. geïnstrueerd,onhygiënisch,tweeënveertig
20. auto-ongeluk, ski-instructeur
21. rij-instructeur,
22. heman

Opdracht 11
1. Fanta-light, Jägermeister
2. Martini,

3. God de Vader
4. Valentijnsdag
5. Noord-Europeaan,
6. de heer Van Hanegem, mevrouw Van Hanegem- in ’t Veld, José Van Hanegem
7. paasweekend, tweede paasdag,
8. kerstboom, nieuwjaarsreceptie, driekoningenlied
9. Duitslandkunde, Engelsman, Zwitserse kaas
10. BTW-bedrag,
11. Reis door de nacht, de sissende sampan
12. ..
13. ..
14. ..
15. ..

Opdracht 12

1. CDA’er, mbo’er
2. Maurice’s, Winfrey’s
3. allen, allen, alle
4. ’s middags, beauty’s
5. kiwi’s, paraplu’s
6. jus d’orange, entre-acte, AOW’er
7. open-baar-ver-voer-be-drijf, kettin-kje, (?)

Blok 5
Opdracht 9
1. A priori: vooraf, bij voorbaat
2. ad fundum: tot op de bodem, in één keer
3. ad hoc: voor het genoemde doel
4. ad interim: tijdelijk waarnemend, tussentijds

5. ad rem: onmiddellijk
6. claustrofobie: engtevrees
7. communis opinio: gemeenschappelijke mening
8. corpus delicti: voorwerp waarmee het misdrijf is gepleegd
9. cum laude: met lof, met speciale vermelding
10. cum suis: met de zijnen, met degenen die bij hem horen
11. de dato: van
12. ex aequo: op dezelfde plaats, gelijkelijk
13. incognito: onder een andere naam
14. in casu: in dit geval
15. in dubio: in twijfel
16. in duplo: in tweevoud
17. in spe: …toekomstig……………………………………………………(?)
18. lectori salutem: de lezer heil (voorspoed)
19. nomen nescio: de naam is niet bekend
20. pro Deo: voor niets, gratis
21. pro forma: voor de vorm, omdat het zo hoort
22. qualitate qua (q.q.) : ambtshalve, vanwege zijn functie

23. stante pede: toekomstig, aankomend
24. sub rosa: onder de roos, in vertrouwen

Opdracht 10

1. aselecte: willekeurig genomen
2. autodidacten: mensen die hun kennis hebben verkregen door zelfstudie
3. coïncidentie: samenloop van omstandigheden
4. collector: toestel dat opgevangen zonnewarmte verzamelt
5. comprimeren: inkorten
6. conformeren: zich schikken naar de opvattingen van degenen die aan de macht zijn
7. improductieve: niets opleverende
8. indiscrete:
9. irrationeel: in strijd met het nuchtere denken
10. interventiemacht: tussenbeide komend leger
11. monocultuur: het verbouwen van maar één gewas
12. neologisme: nieuw woord, nieuwe uitdrukking
13. pseudo: niet echt, zogenaamd
14. reconstrueren: als het ware opnieuw laten plaatsvinden
15. symbiose: het in het belang van beide soorten samenleven (van verschillende organismen in het planten- of dierenrijk)

16. aristocratieën: staten die worden bestuurd door voorname mensen (adellijke en rijke families)
17. theocratie: staat die wordt geleid door de geestelijken
18. bibliofiele: heel mooie, in een beperkte oplage voor liefhebbers gedrukte
19. monogram: door elkaar gevlochten beginletters van een naam.
20. ecoloog: bioloog die de betrekkingen tussen de organismen en hun omgeving (dieren, planten, water, aarde enz. ) bestudeert
21. dermatoloog: huidspecialist
22. erotomaan: iemand met een ziekelijke begeerte naar seksuele zaken
23. psychopaat: iemand met een gevaarlijke ziekelijke karakterafwijking
24. telepaat: iemand die gedachten en gevoelens van anderen kan ‘lezen’.

Opdracht 11

1. maar is overbodig
2. verhoudingen > spanningen
3. ervoor waken > ervoor zorgen
4. gevelkachel e.d.
5. twijfelt > weifelt
6. op dit moment is overbodig
7. gluurde > keek
8. zoals bijvoorbeeld > eentje kan weg
9. zijn/haar > de
10. toegestaan > gezegd
11. kaasvulling > overbodig

12. tijdsvolgorde > volgorde
13. ?
14. in staat zijn > overbodig
15. kan > zou.. kunnen

Opdracht 12
1. dan bij andere bureaus in de regio
2. .. eentje met veel bochten
3. die > welke
4. vergeet niet uw handbagage mee te nemen..
5. de drenkeling met uitputtingsverschijnselen..
6. bijvoorbeeld is overbodig
7. zij brengen
8. gezond, voorspoedig, sportief en..
9. alleen > alleen maar
10. af is overbodig
11. van de kinderen de een na jongste
12. mocht u bij het diner niet aanwezig kunnen zijn..

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.