Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Taakoefening 1 t/m 6

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 1e klas vwo | 1244 woorden
  • 20 februari 2006
  • 183 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
183 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1-werkboek 1. Concordia = eendracht; Discordia = tweedracht
2. Het jaar waarin de toren is gebouwd
3. Onrecht kun je maar beter vergeten
4. Natura > natuur; natuurlijk
Artis > artistiek
Magistra > magistraat (bestuurder) 5b 1. 624; 2. 335; 4. 1656
c anno MCMXCVI
MCMXCIX = 1999
6. Kaisar
7. Utrecht komt van Trajectum (zie ill. 4) = oversteekplaats
8a Dat de schouwburg aan het gemeentebestuur en de bevolking van Amsterdam toebehoort
b Senatus Polpulusque Romanus

9a Een meubel is een ‘verplaatsbaar’ voorwerp; twee andere Nederlandse woorden afgeleid van mobilis zijn (auto)mobiel en mobieltje
b (Mons) Palatinus of Palatijn
10a zien
b onderwijzen
11a water
b rosarium, herbarium, planetarium
12a aandelen, doen
b agenda, actie
13a Een plaats waar ‘de inwendige mens’ wordt gesterkt
b Excellentie
14a Confectie, perfect(ie) b De meeste beurzen worden nog steeds van leer (=runderhuid) gemaakt 2-werkboek 2. Vriendschap Vijandschap
Juppiter Aeneas
Venus Aeneas Juno
Lavinia Aeneas
Aeneas Venus, Dido Dido, Turnus
Dido Juno, Aeneas Aeneas
Turnus moeder van Lavinia Aeneas
3. W5: de Trojanen slepen het Trojaanse paard de stad in
W3: Aeneas ontvlucht met zijn vader en zoontje het brandende Troje

W7 Aeneas nadert [met zijn vriend Achates - deze is niet in het Tekstboek genoemd !] de stad Carthago. Venus wijst naar vogels die de vreemdelingen een teken lijken te geven
W6 Dido en Aeneas schuilen in de grot en sluiten elkaar in de armen
W1 de zelfmoord van Dido
W2 Aeneas bij de Sibylle
W4 het tweegevecht tussen Aeneas en Turnus; Aeneas staat op het punt Turnus te doden
5a1 laetus blij
2 malus slecht
3 crudelis wreed
4 fortis dapper, sterk
6a Verschillen: het verhaal wordt alleen vanuit het standpunt van Kaat=Dido verteld. Verder is het verhaal erg ingekort: belangrijke momenten uit het Dido- Aeneas-verhaal worden weggelaten. Kaat werpt zich niet op een brandstapel. Overeenkomsten: Dido wordt verliefd op Aeneas. Aeneas wordt geroepen door zijn plicht. 7. Aeneas heeft zijn mensen naar Italië gebracht en heeft daar de stad Lavinium gesticht. Uiteindelijk zullen zijn nakomelingen Rome stichten. Illustraties 1a Venus, Juno en Minerva

b Paris kijkt naar Venus, omdat hij haar de appel wil geven
2b links staan Anchises en Ascanius en twee Trojanen. Op het hoofd van Ascanius verschijnen vlammen. De twee Trojanen proberen die te blussen. Anchises heft van schrik zijn handen naar de hemel
3a aan de kleding, de schepen en de manier waarop Troje eruit ziet
b In het verhaal verschijnt Creusa aan Aeneas in de stad. Op de afbeelding staat Creusa buiten de stadsmuren. Bovendien verschijnt zij in het verhaal alleen aan Aeneas
4. 1. Aeneas ontmoet zijn moeder in een woud
2. Zijn moeder is afgebeeld als een bosnimf
3. Venus heeft een boog bij zich
5. Vooral de ongelukkige Dido, bestemd voor ellende, krijgt niet genoeg van de aanblik, die haar van liefde doet gloeien. Of: Zij hangt met haar blikken, met haar gehele hart aan de jongen
6. Neen, want op de illustratie steekt Dido zichzelf dood. In de tekst wordt gesuggereerd dat ze zichzelf in brand heeft gestoken
7. Op de afbeelding gebeurt het volgende: - Venus vraagt Vulcanus om wapens voor haar zoon te maken (tekst A) - In de grot werken Cyclopen aan de wapens (tekst B). Bovendien, als derde stadium van het verhaal biedt Vulcanus het schild aan Venus aan taaloefening-3b A: zin 1: Iuppiter is onderwerp

zin 2: Iuppiter is onderwerp, sceptrum is lijdend voorwerp
zin 3: populus is onderwerp, deum is lijdend voorwerp
zin 4: deus is onderwerp, populum is lijdend voorwerp
zin 5: populus is onderwerp
B
1. De god is vaak in Italie
2. Het volk is bang voor de oorlog
3. Moeder houdt van haar zoon. Zij houdt ook van haar dochter. 4. De godin zit in de tempel. Ze beschermt het volk. taaloefening-3c 1. De vrouw verzorgt het vuur. 2. De god woont in de tempel. 3. De heerser houdt van oorlog, maar de koningin houdt niet van oorlog. 4. De vader beschermt de moeder, zijn dochter en zijn zoon. 5. Het is bang voor de god en de godin. 6. De godin zit in de tempel. 7. De zoon verlaat zijn vader. B: 1. urbem
2. ignis

3. dea
4. filium
1. dominus
2. filiam
3. filium
4. dea
5. Deus
6. dominum taaloefening-4a A. 1. De vrouw zorgt voor het vuur
2. in de tempel woont een god
3. De heerser houd van oorlog, maar de koning niet
4. Vader en moeder beschermen hun kinderen
5. Het volk is bang voor de god en godin
6. De godin zit in de tempel
7. De zoon verlaat zijn vader
B. 1. Aeneas urbem relinquit
1. Aeneas verlaat de stad
2. In templo ignis est
2. In de tempel is vuur
3. Venus dea est
3. Venus is godin
4. Venus filium habet

4. Venus heeft een zoon taaloefening-4b Templum pulchrum. Puellam bonam. Urbs nova. Rex malus taaloefening-4c B: 1. obscuram
2. iratum
3. timida
4. magnum
C: 1. Silvam obcuram
2. urbem pulchrum
3. novum templum taaloefening-5a Oef. B
1. Eurystheus zoekt de nieuwe koningin. 2. Eurystheus stuurt de slaaf naar de geliefde koningin. En vervolgens bewondert de slaaf de mooie koningin. 3. Het cadeau is erg mooi. Oef. C
1. grote moed
2. een mooie cadeau
3. een geliefde koningin
4. een nieuwe heerser
5. een andere slaaf taaloefening-5b A: locus=mannelijk,nominativus,woord dat er bij hoort:altus
dea=vrouwelijk,nominativus,woord dat erbij hoort:irata

amicum=onzijdig,accusativus,woord dat erbij hoort:vestrum
causam=vrouwelijk,accusativus,woord dat erbij hoort:veram
locus altus=hoge plaats of diepe plaats
dea irata=boze godin
amicum vestrum=jullie vriend of van jullie vriend
causam veram=echte oorzaak,echte reden,ware reden of ware oorzaak taaloefening-5c A: 1. Romulus en Remus zijn broers. 2. De koning en de koningin verliezen de heerschappij: de nieuwe koning en nieuwe koningin regeren nu in Italië 3. Zij zien het grote gevaar en beginnen te huilen. 4. Zij willen de oorzaak vernemen. 5. De man is blij: de echtgenote is ook blij. 6. De dochter en de zoon verlangen om de nieuwe zuster te zien. taaloefening-6a A. 1. Veel mensen zijn uitgenodigd: meisjes en jongemannen, vaders en moeders. En iedereen wil komen. 2. Het Romeinse volk bereidt een oorlog voor: Het is boos! 3. In Italië zijn mooie en grote steden. 4. Mijn vrienden komen bij de diepe rivier. 5. De Romeinen roven de meisjes, en nu zijn de broers en vaders erg boos. 6. De god beschermt mijn vrienden. B. 1. dei - deos
2. patres - patres

3. templa - templa
4. feminae - feminas
C. 1. fratres magnos - de grote broers. 2. regem verum - de echte koning
3. gens parva - het kleine volk
4. feminae bonae - de goede vrouwen
D. 1. habent - De Romeinen hebben geen vrouwen. 2. fratrem - Romulus houdt niet van zijn broer. 3. deos - De Romeinen vrezen de goden. 4. filias - De vader verdedigt zijn dochters. 5. veniunt - De mensen komen naar jullie stad. taaloefening-6b A. paraverunt - parant
paravit - parat
expugnaverunt - expugnant
petivit - petit
penetraverunt - penetrant
appropinquat - appropinquavit
donavit - donat
sollicitavit - sollicitat
B. 1. amublavit = (hij) wandelde
2. necat = (hij) doodt
3. audiunt = (zij) horen
4. donavit = (hij) gaf
5. paravit = (hij) bereidde voor
6. expugnaverunt = (zij) veroverden
7. speravit = (hij) hoopte
8. invitant = (zij) nodigen uit
9. donat = (hij) geeft
10. audivit = (hij) hoorde C. 1. bonos

2. malus
3. magna
4. vestras
5. pulchrum taaloefening-6c A
1. De Romeinse aanvoerder verovert de mooie steden nog niet. 2. Oorlogen maken mannen niet blij
3. 'Liefde beïndigede de oorlog' zei de Romiense koning. 4. Zij verzorgden het vuur en beschermden ze de stad. 5. De jongemannen hoorden de boze koningin. 6. De mannen groetten de koning, de vrouwen de koningin
B
1. porta-v-erunt= (zij)droegen
2. fini-v-erunt= eindigden
3. acrima-v-erunt= huilden
4. audi-v-erunt= hoorden
C
1. loci alti = hoge plaatsen
2. duces magnos = grote aanvoerder
3. verba vera = echte woorden
4. lacrimas veras= - D

1. Rex verus = mannelijk. nom. ev. 2. Iuvenem solum = mannelijk, acc. ev. 3. Duces claros = mannelijk, acc. mv. 4. partem magnam = vrouwelijk, acc. ev
5. aurum meum = onzijdig, acc/nom. ev. 6. parentes vestros = mannelijk nom/acc, mv.

REACTIES

J.

J.

Wat is dit slecht zeg

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.