Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Een systeem onder spanning: de Sovjetunie onder Stalin en Brezjnev.(hulpvragen)

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 5e klas havo | 5321 woorden
  • 24 juni 2002
  • 63 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
63 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Antwoorden bij de hulpvragen en samenvattingopdrachten Havo Hoofdstuk 1: Opdracht 1.1: (1) Rusland was een veelvolkerenstaat. Veel volkeren waren na 1900 in de ban van het nationalisme. (2) Rusland had een zwakke economie: weinig industrie en een nauwelijks ontwikkelde landbouw. Opdracht 1.2: Door de Eerste Wereldoorlog liep de nood onder de Russische bevolking (vooral arbeiders en soldaten) hoog op. De Februarirevolutie begon als een hongersoproer, maar toen veel soldaten de kant van de arbeiders kozen, groeide het oproer uit tot een revolutie. Opdracht 1.3: Lenin eiste ‘land, vrede en brood’ en beloofde zo de boeren, soldaten en arbeiders dingen die de Voorlopige Regering (en misschien ook hijzelf wel) niet kon waarmaken. Door te zinspelen op de herverdeling van land bevorderde hij bovendien de desertie.
Opdracht 2.1: Overeenkomst: beide groepen baseerden zich op ideeën van Karl Marx over de klassenstrijd. Verschil: De mensjewieken dachten dat Rusland nog niet klaar was voor een socialistische revolutie. Eerst moest een periode van kapitalisme en democratie doorlopen worden. De Bolsjewieken wilden daar niet op wachten, en als de socialistische revolutie niet ‘vanzelf’ kwam, moest ze maar gewoon georganiseerd worden. Opdracht 2.2: De bolsjewieken beheersten maar een beperkt deel van Rusland. Daarbuiten heerste chaos en was er geen centraal gezag. Een burgeroorlog moest duidelijk maken wie de macht had in Rusland. Opdracht 2.3: Eerst werden de boeren (noodgedwongen) hard aangepakt: zij moesten hun graanoverschotten aan de staat afstaan. Toen die aanpak niet werkte en in de steden nieuwe opstanden dreigden, liet hij de boeren hun graan weer op de vrije markt verkopen. Opdracht 3.1: Radicale communisten vonden de NEP te kapitalistisch en wilden er vanaf; de staat moest boeren dwingen zich aan te sluiten bij grote, collectieve boerderijen en veel in een snelle industrialisatie van het land. Gematigde communisten wilden doorgaan met de NEP omdat zo een welvarende boerenstand zou ontstaan; volgens hen was dat een voorwaarde voor industrialisatie. Opdracht 3.2: Een doorbraak in de poging Rusland te industrialiseren. Door grote collectieve boerderijen te vormen en reusachtige fabrieken te bouwen werd de industrialisatie enorm versneld. Opdracht 3.3: (1) de opvolgingstijd: door van koers te veranderen kon hij ook de ‘concurrenten’ verslaan die het met zijn politiek eens waren. (2) De communisten voelden zich tegenover de enorme boerenmassa een bedreigde minderheid. De NEP maakte de boeren alleen maar sterker. (3) De communisten geloofden dat hun land omsingeld werd door staten die zouden aanvallen zodra ze de kans kregen. Alleen door snelle industrialisatie kon Rusland een sterk en goed bewapend leger op de been brengen. Om te kunnen industrialiseren moest de NEP weg. (4) De industrialisatie van onderop lukte niet, vooral doordat de boeren geen industrieproducten kochten en te weinig voedsel leverden.
Opdracht 4.1: De communistische partij was de enig toegestane partij die alle macht moest hebben; binnen de partij moest Stalin zelf de baas zijn. Voor deze absolute macht gaf hij drie redenen: (1) Omdat er geen verschillende klassen meer waren, bestonden er geen verschillende belangen meer en waren dus ook geen verschillende partijen nodig. (2) Stalin vond dat alleen hij de juiste koers van de partij kon bepalen. (3) Een ‘militair’ bestuur was nodig omdat de Sovjet-Unie werd omringd en bedreigd door vijanden die veel sterker waren. Opdracht 4.2: Met massale inzet van arbeid (waaronder veel boeren en vrouwen) werden in korte tijd grote industriecomplexen en infrastructurele werken uit de grond gestampt. De streefcijfers van de vijfjarenplannen waren absurd hoog en werden dan ook niet gehaald. Niettemin werd in toen jaar tijd iets zeer indrukwekkends tot stand gebracht – al werden door ook ongekende menselijke offers voor gebracht. Opdracht 4.3: (1) Streefcijfers van de vijfjarenplannen waren absurd hoog. Dat leidde tot ongelukken, uitputting, ondervoeding, kortom tot grote aantallen slachtoffers onder de arbeiders (en ook managers). (2) Kwaliteit speelde in de plannen geen rol. Daardoor waren veel producten van slechte kwaliteit, ze gingen al snel weer stuk. (3) Omdat alle inspanningen zich richten op de zware industrie, had de bevolking weinig plezier van al dat harde werken. Er was een tekort aan gewone consumptieartikelen en aan woonruimte. Samenvattingsopdracht hoofdstuk 1: 1a. Rusland voldeed nog niet aan de analyse die Marx had gemaakt van landen waar een revolutie uit zou breken: er waren nog maar weinig arbeiders, en de bourgeoisie vormde maar een kleine groep die zelf nog onderdrukt werd door het regime van de tsaar. Eigenlijk was Rusland nog een agrarische staat, en maar weinig mensen verwachtten daar een socialistische revolutie. 1b. De bolsjewieken gebruikten de chaos van de Eerste Wereldoorlog. Rusland stond er slecht voor in die oorlog, de ontevredenheid onder de bevolking was groot. De bolsjewieken stookten het vuurtje verder aan door de soldaten vrede in het vooruitzicht te stellen, de boeren een stuk eigen land te beloven en de arbeiders te verzekeren dat zij (de bolsjewieken) voor voldoende voedsel konden zorgen. Met deze beloften ondergroeven zij de toch al zwakke positie van de Voorlopige Regering. Uiteindelijk konden zij de macht overnemen zonder al te veel bloedvergieten. Omdat de bolsjewieken de revolutie ‘forceerden’ en deze niet ‘spontaan’ uitbrak, vormden zij na hun machtsovername een minderheid in Rusland. Door de eerste democratisch gekozen volksvertegenwoordiging naar huis te sturen kwamen alle andere partijen tegenover de bolsjewieken te staan, gesteund bovendien door het buitenland dat bang was voor verdere verspreiding van het communisme. Dat zij toch stand wisten te houden was vooral te danken aan de kracht van het Rode Leger en aan de verdeeldheid van hun vijanden. 2a. Een grote beslissende stap vooruit in de industrialisatie van Rusland, onder meer door de collectivisering van de landbouw. In één klap zou Rusland zijn achterstand op de Europese landen inhalen. 2b. Met een centraal geleide planeconomie in een eenpartijstaat met Stalin als alleenheerser. 3. De communisten kwamen in Rusland aan de macht na een machtsovername in een chaotische periode tussen de Eerste Wereldoorlog. Door de onvrede onder de bevolking was eerder al een tsaar afgetreden en had een Voorlopige Regering, bestaande uit verschillende democratische partijen, de macht overgenomen (Februarirevolutie). De Voorlopige Regering slaagde er niet in snel verbetering in de situatie te brengen, vooral omdat de oorlog alle aandacht opeiste. De bolsjewieken, aangevoerd door Lenin, ondermijnden deze Voorlopige Regering door stopzetting van de oorlog te eisen, alsook voedseluitdelingen en verdeling van het grondbezit onder alle boeren. Met die eisen maakten de bolsjewieken zich bij een deel van de bevolking erg geliefd (terwijl het zeer de vraag was of ze hun beloften konden waarmaken). Na hun machtovername, die zonder al te veel geweld plaatsvond, lieten de bolsjewieken de geplande verkiezingen gewoon doorgaan. Toen deze geen meerderheid opleverden, lieten ze de volksvertegenwoordiging na één dag alweer ontbinden. Vanaf dat moment (januari 1918) was de Sovjet-Unie een eenpartijstaat en een dictatuur. De communisten probeerde de productie van de landbouw te verhogen en het land te industrialiseren. Dat gebeurde eerst met dwang, inde burgeroorlog, toen boeren gedwongen werden hun oogst af te staan (oorlogscommunisme); daarna met vrijheid voor de boeren om hun oogst op de markt te verkopen (NEP); en tenslotte opnieuw met dwang en terreur (Grote Doorbraak: collectivisatie en commando – economie). Door grote collectieve boerderijen te vormen kon de landbouw gemechaniseerd worden en zou de productie omhoog moeten gaan. Met die verhoogde productie konden investeringen in de landbouw betaald worden. Bovendien zouden zo arbeidskrachten vrijkomen om in de fabrieken te werken. Hoofdstuk 2: Opdracht 1.1: (1) Verhogen van de landbouwproductie. (2) Wegwerken van de rijke boeren (koelakken), die de klassenvijand waren.
Opdracht 1.2: De communisten wisten niet goed wie ze tot de klasse van de koelakken moesten rekenen, ze begrepen maar weinig van het platteland. In hun fanatisme en minachting voor de boeren, die een gemakkelijke prooi leken, werd het gehele platteland aan terreur onderworpen – ook kleine, bezitloze boeren. Iedereen moest zich aansluiten bij de kolchoz, vrijwillig of niet. Opdracht 1.3: In Oekraïne werden miljoenen mensen de hongersdood in gejaagd, omdat de communisten het verzet tegen de collectivisatie wilden breken. Opdracht 2.1: De oude dorpsgemeenschappen verdwenen. Kerken werden verwoest, de christelijke feestdagen afgeschaft. De meest ontwikkelde dorpsbewoners waren weggevoerd of vertrokken, veel jongeren waren tewerkgesteld in de industrie. Daardoor waren vrouwen in de meerderheid. Maar de dorpscultuur verdween niet helemaal: in besloten kring hielden de mensen vast aan hun tradities en aan het christelijke geloof. Opdracht 2.2: De partij benoemde de voorzitter van de kolchoz. Die voorzitter had binnen de kolchoz veel macht, maar moest zelf gehoorzamen aan het machine- en tractorstation (een staatsorgaan, dus ook geleid door de partij) en aan hogere partijmedewerkers. Door de partij was in de landbouw voortaan iedereen en alles ondergeschikt aan het plan, dat veel te ambitieus was. Aan gewone producten voor de dorpsbewoners werd weinig aandacht besteed. Opdracht 2.3: De plannen waren niet efficiënt, want ze waren gemaakt door buitenstaanders met vaak weinig verstand van landbouw. De plattelandsbevolking ging niet harder werken maar deed het juist rustig aan, omdat mensen geen zin hadden zich voor hun onderdrukker uit te sloven. Na 1935 bleek dat boeren wel degelijk heel efficiënt konden werken: als ze voor zichzelf werkten, op het kleine stukje land dat was toegestaan.
Opdracht 3.1: Als leider van het partijsecretariaat bepaalde de secretaris – generaal welke mensen op belangrijke posities in de partij kwamen. Binnen de partij moest iedereen zich bij de besluiten van de leiding neerleggen. Stalin kon dus zijn politieke vrienden naar Centraal Comité en Politbureau halen en zijn vijanden daar wegwerken. Opdracht 3.2: De NKVD beschikte over een reusachtig veiligheidsapparaat dat onder Stalins persoonlijke controle stond. Jezjov bracht rechtstreeks aan Stalin verslag uit en was verantwoordelijk voor de persoonlijke veiligheid van Stalin. Opdracht 3.3: De massale arrestaties, deportaties en executies in de periode 1936 –1938, toen Jezjov hoofd van de veiligheidsdienst was. In deze jaren was niemand zijn leven zeker. De terreur eindigde toen Stalin inzag dat de zuiveringen de Sovjet-Unie ernstig begonnen te verzwakken. Jezjov werd vervangen en later gearresteerd. Opdracht 4.1: Volgens de Stalin – constitutie was de Communistische Partij de leidende kern van alle maatschappelijke en staatskundige organisaties. Met andere woorden: alle belangrijke posities in de samenleving en het bestuur waren handen van partijleden. Opdracht 4.2: (1) Partijleden en helden van de Sovjet-Unie die het goede voorbeeld gaven in werklust en trouw aan de partij. (2) De successen van het socialisme in de Sovjet-Unie en de verdorvenheid van het kapitalistische buitenland werden voortdurend benadrukt. (3) Stalin werd verheerlijkt als onfeilbaar leider. Als voorzetter van de heilige zaak van Lenin. Opdracht 4.3: De bevolking zag Stalin als een soort opvolger van de tsaar, een soort heilige dus. In een wereld van angst en terreur bood het geloof in die heilige nog enige houvast. Stalin bleef op de achtergrond omdat hij niet graag tussen de mensen kwam. Bovendien kon hij zo altijd van koers veranderen; hij kon anderen, die wel op de voorgrond waren getreden, de schuld in de schoenen schuiven.
Samenvattingsopdracht hoofdstuk 2: 1. Grotere landbouwopbrengsten en het vernietigen van de bezittende klasse op het platteland. 2a. Als secretaris – generaal bepaalde Stalin wie er in de leiding van de partij terechtkwamen. Zo bouwde hij een partij op, die werd geleid door mensen die van hem afhankelijk waren. Verzet tegen besluiten van de partijleiding was niet mogelijk: volgens het democratisch centralisme moesten alle partijleden zich neerleggen bij besluiten van de partij – maar in de praktijk hadden ze geen enkele invloed op de besluiten. Wie zich hiertegen verzette, werd vervolgd door de veiligheidsdienst NKVD, dat over vergaande bevoegdheden beschikte en in alle lagen van de samenleving aanwezig was om ‘verraders’ op te sporen. In jaren 1936 – 1938 werden de ‘zuiveringen’ van de partij zo havig dat niemand zijn leven nog zeker was. Dit wordt de periode van Grote Terreur genoemd. Stalin gebruikte de NKVD en de terreur om absolute gehoorzaamheid van de partij af te dwingen. 2b. De bevolking zag Stalin als een opvolger van de tsaar, als een soort heilige die geen kwaad kon doen. In een wereld die stijf stond van angst en terreur, bood het geloof in Stalin als heilige nog enig houvast. In de propaganda werd Stalin als een wijze, vriendelijke leider afgebeeld, die vaderlijke waakte over zijn volk. Veel mensen wilden dat geloven, omdat anders al hun ontberingen voor niets waren geweest. 3. De collectivisatie maakte een eind aan het traditionele dorpsleven, al hielden veel dorpelingen in het geheim wel vast aan oude gebruiken en aan hun christelijke geloof. In de dorpen – nieuwe – stijl had de Communistische Partij het voor het zeggen. Vrijwel alle hoger opgeleiden en leidinggevenden op het platteland werden verjaagd, vermoord of op eigen initiatief naar de stad vertrokken. Doordat de boeren hun oogst voor een vaste prijs aan de staat moesten verkopen, werkten ze maar op halve kracht, zonder enig enthousiasme. De landbouw bracht dan ook niet de geplande productiestijging op. Stalin vestigde zijn persoonlijke dictatuur door gebruik te maken van zijn macht als secretaris – generaal van de partij: hij bouwde een netwerk van medestanders op, zodat de partij al snel volledig onder zijn controle stond. Het beginsel van het democratisch centralisme zorgde ervoor dat vanuit de gewone leden van de partij geen kritiek kon worden uitgeoefend. Stalin versterkte zijn positie verder door het opbouwen van een persoonlijkheidcultus: in de propaganda werd hij afgeschilderd als een vaderlijk leider en de natuurlijke opvolger (‘zoon’) van Lenin. Bij politieke besluiten vestigde hij niet te veel aandacht op zichzelf: op kritieke momenten, als het beleid faalde bijvoorbeeld, kon hij anderen de schuld geven en zelf als redder in nood optreden, als leider die boven het niveau van de dagelijkse politiek stond. Hoofdstuk 3 Opdracht 1.1: De nieuwe sovjetmens maakte zichzelf volledig ondergeschikt aan het collectief; hij of zij werkte met totale overgave aan de opbouw van het communisme, vol liefde voor de Sovjet-Unie en meedogenloos tegenover haar vijanden. Opdracht 1.2: Met het onderwijs werd de jeugd bereikt. Zij konden al vanaf jonge leeftijd ‘gekneed’ worden tot een nieuw soort mensen, die onvoorwaardelijk trouw zwoeren aan het communisme. Bij volwassenen was dat een stuk moeilijker. Opdracht 1.3: De communisten geloofden dat ze de mensen tot communisme konden ‘opvoeden’ en dat er een nieuw soort mens gevormd kon worden. Volgens de erfelijkheidsleer lag een groot deel van het gedrag en de houding van mensen al vast in de chromosomen van hun ouders – en waren zij dus niet of maar moeizaam te beïnvloeden. Opdracht 2.1: De Komsomol - jongeren gaven het goede voorbeeld aan de rest van de samenleving, eigenlijk waren zij de nieuwe sovjetmensen waar Stalin naar streefden. Ze traden op als ‘stoottroepen’ die in de verste uithoeken van het land de zwaarste klussen kwamen klaren. Ze spraken plaatselijke partijleiders aan op corruptie en machtsmisbruik (en hielpen zo onbedoeld bij het uitvoeren van zuiveringen). Uit de Komsomol werden de nieuwe partijleiders gerecruteerd. Opdracht 2.2: (1) vakbonden (door de staat gecontroleerd) hadden een enorm aanbod van sociale activiteiten, cursussen, uitstapjes en massafestivals. (2) In parken werden schietbanen en springtorens aangelegd om gewone burgers (militair) te trainen. (3) Komsomol – afdelingen, fabrieken en legereenheden richten hun eigen sportclubs op. (4) Er werden massabijeenkomsten gehouden om het communisme te vieren en haar helden te vereren.
Opdracht 2.3: Een kunststijl die voor gewone mensen te begrijpen is en een rooskleurig beeld van de werkelijkheid onder het socialisme. Vanaf 1934 was het socialistisch realisme de enige toegestane kunstvorm. Opdracht 3.1: Jongeren waren opgegroeid met sovjetpropaganda en wisten, anders dan de meeste volwassenen, niet hoe het voor de tijd van de communisten was geweest. Zij geloofden in een stralende toekomst. Volwassenen zagen veel scherpen dat er een groot verschil was tussen werkelijkheid en propaganda: allerlei idealen die de communisten verkondigden, werden in werkelijkheid niet waargemaakt, en zoveel beter dan vroeger was het niet. Opdracht 3.2: Hoewel godsdienst volgens het marxisme op den duur vanzelf zou verdwijnen, besloten de communisten dat proces een handje te helpen: kerken werden gesloten, gesloopt of omgebouwd, geestelijken werden verbannen en vermoord, gelovigen werd verboden om nog godsdienstige bijeenkomsten te houden. Opdracht 3.3: Tot 1935 probeerden de communisten het gezin ‘open te breken’ omdat ze op de gesloten familieverband geen grip konden krijgen. Vrouwen kregen gelijke rechten, scheiden werd veel gemakkelijker en de opvoeding van de kinderen werd voor een deel van gezin naar kinderopvang verplaatst. Toen als gevolg van deze gezinspolitiek het aantal geboortes scherp begon te dalen, kwam volgens Stalin de economische opbouw van het land in gevaar: er kwamen te weinig nieuwe arbeidskrachten (en soldaten) bij. Daarom draaide hij de meeste maatregelen terug en herstelde hij het gezin weer in ere. Opdracht 4.1: (1) De oorlog koste 27 miljoen soldaten het leven. (2) De industrie was zwaar beschadigd, een groot deel van de productiecapaciteit was verloren gegaan. (3) De landbouwproductie was teruggevallen tot zestig procent van voor de oorlog.
Opdracht 4.2: Er waren mensen die wisten dat de Duitsers een aanval op de Sovjet-Unie aan het voorbereiden waren, maar die informatie drong niet tot Stalin door, omdat niemand hem zulke onaangename dingen durfde te zeggen. Zo hield Stalin ten onrechte een gevoel van zekerheid bij het niet – aanvalsverdrag dat hij in 1939 met Hitler – Duitsland had gesloten. Het sovjetleger was door de zuiveringen van de jaren dertig ernstig verzwakt: duizenden officieren waren vervangen door politiek betrouwbare maar militair onervaren communisten. Opdracht 4.3: Er was in korte tijd een enorme defensie – industrie opgebouwd. Door de enorme industriële capaciteit was de Sovjet-Unie op den duur in het voordeel tegen Hitler – Duitsland, want de hele oorlog door bleef ze tanks en vliegtuigen produceren. Ook de massale transporten van mensen en materiaal (soms werden fabrieken afgebroken, vervoerd en elders weer opgebouwd) waren indrukwekkend. Veel soldaten waren bereid om voor Stalin en het socialistische vaderland te sterven. Door de keiharde discipline (zeg maar terreur) durfde vrijwel niemand de strijd op te geven. De propaganda kon nu worden ingezet om gevoelens van patriottisme (nationalisme) op te roepen. Samenvattingsopdracht hoofdstuk 3: 1. Die nieuwe sovjetmens zou zich vol overgave inzetten in het communisme op te bouwen – meer dan de “gewone” sovjetburgers op dat moment deden. 2. Onderwijs: Alle kinderen vanaf vier jaar moesten naar school en werden daar “opgevoed” in het marxisme – leninisme. Jeugd: Oprichting van de jeugdbond Komsomol, waar jongeren als een soort “stootgroepen” van het communisme optraden en waar toekomstige partijleden werden klaargestoomd voor het grote werk. Vrije tijd: Allerlei vormen van georganiseerde sportbeoefening, militaire training in parken, strak geregisseerde massabijeenkomsten. Kunst: De kunst werd gebruikt als propagandamiddel (film, posters); vanaf 1934 mocht alleen nog in een door de staat voorgeschreven stijl geschilderd worden (socialistisch realisme). Godsdienst: Kerken werden gesloten, omgebouwd of gesloopt; priesters werden weggejaagd en / of vermoord; gelovigen mochten geen godsdienstige bijeenkomsten meer houden. 3. De Communistische partij nam de leiding op alle terreinen van de samenleving. Of het nu ging om onderwijs, kunst, vrijetijdsbesteding (vaak gebonden aan het werk, zodat iedereen bereikt werd): de communisten zaten in de organisatie ervan en maakten propaganda voor hun idealen of tegen de vermeende vijanden van de Sovjet-Unie, zoals de christelijke kerk. De Sovjet-Unie werd een totalitaire staat, een staat die het leven van zijn burgers op alle terreinen probeert te beheersen. Deze ‘culturele revolutie’ van de communisten lukte maar gedeeltelijk: onder jongeren sloeg hun propaganda wel aan, onder volwassenen bleef er twijfel. De communisten konden niet waarmaken wat ze in hun propaganda beloofden: de Sovjet-Unie was geen democratie, eerder een dictatuur: er was onder de communisten niet meer gelijkheid gekomen, eerder minder; de Sovjet-Unie mocht dan een economische grootmacht zijn geworden, in winkels waren de schappen meestal leeg. 4. (1) Industrialisatie (vanaf 1929; ook goed: 1929 – 1941): in enorm tempo werd een reusachtige zware industrie opgebouwd, waarvoor miljoenen boeren van het platteland moesten komen. Er werd gewerkt met vijfjarenplannen, opgesteld door de staat (commando – economie). (2)Collectivisatie (1929 – 1934): het tot gemeenschappelijk eigendom maken van land, vee en werktuigen. De landbouw werd vanaf 1929 op grote schaal en onder dwang gecollectiviseerd: rijke en minder rijke boeren raakten hun grond kwijt, alle boeren moesten zich aansluiten bij grote collectieve boerderijen (kolchozen). (3) Culturele revolutie (vanaf 1929; ook goed: 1929 – 1941): het denken van alle
sovjetburgers (maar vooral de jeugd) proberen te beïnvloeden door het communisme op te leggen via onderwijs, kunst, jeugdbeweging, vrijetijdsbesteding, enzovoort. Hoofdstuk 4 Opdracht 1.1: Verschil: de onderdrukking was na de oorlog minder bloedig dan daarvoor. De gevangenen in de kampen waren weerbaarder en verzetten zich meer tegen hun lot. Overeenkomst: de onderdrukking van voor de oorlog ging door; de gevangenkampen zaten vol, ook voor kleine vergrijpen waren de straffen meedogenloos. (Andere overeenkomsten: de zware industrie en de bewapening kregen voorrang omdat de Sovjet-Unie bedreigd zou worden door vijanden van buiten – ditmaal de Verenigde Staten; de armoede bleef voortbestaan, vooral op het platteland werd honger geleden en in de Oekraïne kwamen opnieuw miljoenen mensen om. Opdracht 1.2: Beria, als hoofd van de veiligheidsdienst de machtigste man na Stalin, werd gedood; de veiligheidsdienst werd gezuiverd en kwam onder het gezamenlijke bevel van het Centraal Comité. Zo kon niemand de veiligheidsdienst inzetten om zijn (politieke) tegenstanders uit te schakelen.
Opdracht 1.3: Met destalinisatie wordt bedoeld: het afzwakken van het systeem van onderdrukking dat door Stalin was opgebouwd en het bekritiseren van Stalins leiderschap. De destalinisatie verliep in twee fases. De eerste fase begon in 1956: toen stelde de nieuwe partijleider Chroesjtsjov dat Stalin bij de opbouw van het communisme eerlijke communisten de dood had ingejaagd en zich als een tiran had gedragen. De tweede fase begon in 1962: toen erkende Chroesjtsjov dat Stalin onder alle lagen van de bevolking (onschuldige) slachtoffers had gemaakt. Nu werden alle vormen van Stalin – verering aangepakt: zijn lichaam mocht niet meer bij dat van Lenin liggen, zijn portretten werden verwijderd en zijn naam werd uit het standbeeld gebannen. Opdracht 2.1: Doordat iedereen hem zo middelmatig vond, vond niemand het bedreigend om hem als leider aan te wijzen. Hij was ‘ongevaarlijk’. Hij bleef zo lang aan de macht doordat hij conflicten uit de weg ging en zich niet boven anderen verheven voelde. Zijn snelle opklimmen in de partij werd mogelijk gemaakt door de Grote Terreur, want door de zuiveringen kwamen er in hoog tempo posities in het partijbestuur vrij. Bovendien gaf de Communistische Partij juist ook eenvoudige arbeiders als Breznjev de kans om op te klimmen. Opdracht 2.2: Choestjtsjov had het stalinisme grotendeels intact gelaten. Ook Breznjev liet het stalinisme bestaan maar hij verminderde wel de terreur en de willekeur; stabiliteit, rust en orde stonden voor hem voorop. Opdracht 2.3: (1) De Communistische Partij behield haar leidende rol in de samenleving; in de nieuwe grondwet van 1977 werd dat nog eens benadrukt. (2) De Sovjet-Unie bleef een politiestaat waar de veiligheidsdienst verregaande bevoegdheden had en overal aanwezig was. (3) De centraal geleide planeconomie en de collectieve landbouw bleven bestaan. (4) De persoonverheerlijking van Breznjev deed erg aan die van Stalin denken. Opdracht 3.1: Een partijfunctie was een baan voor het leven: wie wilde, kon aanblijven tot hij dood neerviel. Toen er geen zuiveringen meer plaatsvonden, was er dus vrijwel geen doorstroom meer in de partijtop. Voor mensen met eigen ideeën was er geen plaats – zulke mensen waren er ook bijna niet, want wie teveel van de partijen afweek, kon zomaar als “veiligheidsrisico” worden aangewezen.
Opdracht 3.2: Er zaten beroemdheden bij (vooral wetenschappers) die veel aandacht trokken. De sovjetleiders waren bang dat hun kritiek zou worden overgenomen door de rest van de bevolking. Bovendien hadden veel dissidenten contact met buitenlanders, die hun publicaties in het Westen verspreidden. Opdracht 3.3: Brezjnev voerde, anders dan Stalin, een voorzichtige nationaliteitenpolitiek: niet – Russische volken kregen over het algemeen de ruimte om hun eigen nationale cultuur levend te houden en werden bestuurd door hun eigen mensen. Toch werd via het onderwijs een politiek van “russificatie” (verspreiding van de Russische taal en cultuur) gevoerd. Als het erop aankwam, waren de Russen overal de baas, ook in de niet – Russische republieken. Opdracht 4.1: Voor de oorlog dreef de angst voor het kapitalistische Westen Stalin tot een geforceerde industrialisatie, omdat daarmee de militaire weerbaarheid vergroot zou worden. Ook na de oorlog leed de sovjeteconomie onder alle inspanningen die ten behoeve van het leger gedaan werden. Na 1970 werd duidelijk dat de Sovjet-Unie haar technologische achterstand op de Verenigde Staten niet op eigen kracht kon inlopen. Daarom gaf Breznjev het ideaal van autarkie op en begon hij technologie uit het westen te importeren. Opdracht 4.2: De productie en dienstverlening in de particuliere sector (wat officieel verboden was). Deze tweede economie bloeide zo doordat de planeconomie niet voorzag in de (basis)behoeften die onder de bevolking bestonden, Bovendien verdienden lokale partijleiders er vaak zelf veel geld aan, dus kon de zwarte economie vanuit Moskou niet krachtig aangepakt worden. Opdracht 4.3: De planeconomie ging gepaard met bureaucratie, dikke pakken voorschriften die elke vorm van eigen initiatief smoorden, het ontbreken van prikkels om meer te presteren dan strikt noodzakelijk. De planeconomie ontnam mensen de eigen verantwoordelijkheid en leidde tot onverschilligheid: eigenlijk kon het niemand wat schelen. Samenvattingsopdracht hoofdstuk 4: 1. Het beleid van Brezjnev was in de meeste opzichten een voortzetting van jet stalinisme, maar dan zonder de bloedige terreur. Net als Stalin legde Brezjnev de nadruk op de zware industrie en het leger. De Sovjet-Unie bleef een eenpartijstaat en een politiestaat met een planeconomie en een collectieve landbouw. Maar hoewel de onderdrukking en de onvrijheid bleven, keerde de tijd van de terreur en willekeur niet terug. Tegenstanders van de communisten werden niet meer op grote schaal vermoord. Ook de nationaliteitenpolitiek was verdraagzamer. 2. A. (1) De propaganda was minder agressief, er werd minder gehamerd op het marxisme – leninisme. In plaats daarvan werden burgers nu aangesproken op hun vaderlandsliefde. (2) In hun privé – leven kregen de sovjetburgers meer vrijheid. Wie geen problemen

maakt, had weinig te vrezen. (3) Dissidenten werden niet zomaar gedeporteerd en vermoord, zoals onder Stalin; ze
kregen eerst een proces (vaak onder het voorwendsel van ‘leegloperij’ of drugsbezit) of er werd gedreigd met ‘kleinere’ straffen. (4) Brezjnev voerde een gematigde nationaliteitenpolitiek: niet – Russische volken
kregen meer vrijheid dan voorheen. B. De centraal geleide planeconomie beroofde de burgers van hun eigen verantwoordelijkheid en ontmoedigde elke vorm van eigen initiatief. Daardoor deed bijna niemand echt z’n best om hard te werken of nieuwe ideeën te bedenken om de productie te moderniseren. 3. Verschillen: onder Brezjnev was de onderdrukking minder bloedig, de propaganda minder agressief, burgers hadden iets meer vrijheid en niet – Russische volken kregen meer ruimte voor hun nationale cultuur. Overeenkomsten: De Sovjet-Unie bleef een politiestaat waar de veiligheid alles en iedereen in de gaten hield en waar je om het minste geringste jarenlang in een gevangenkamp kon worden opgesloten. De planeconomie, met haar vijfjarenplannen en collectieve landbouw, bleef bestaan. De Communistische Partij hield haar leidinggevende rol. De persoonverheerlijking nam steeds meer dezelfde vorm en omvang aan als bij Stalin. Het politieke klimaat in de periode – Brezjnev werd geleidelijk wat losser, er werd niet meer zo gehamerd op het marxisme – leninisme, de nadruk lag op liefde voor ‘moedertje Rusland’. In de economie veranderde weinig: de nadruk lag op zware industrie en defensie uitgaven. Toch werd het steeds moeilijker om de wapenwedloop met het Westen vol te houden. Na 1970 ging de Sovjet-Unie daarom technologie in het Westen kopen. Hoofdstuk 5 Opdracht 1.1: In West –Europa waren de burgers steeds mondiger geworden tegenover hun bestuurders. Daardoor was de macht van staat beperkt; de burgers hadden er invloed op. In de Sovjet-Unie dwong de staat zijn burgers tot gehoorzaamheid. Daardoor waren de burgers passief en gelaten: de absolute macht van de staat werd als iets vanzelfsprekend gezien. Opdracht 1.2: (1) In de staatswinkels was gebrek aan goede koopwaar; veel artikelen waren alleen af en toe te krijgen. (2) De kwaliteit van de artikelen liet te wensen over, er werd veel rotzooi geproduceerd. (3) Het winkelpersoneel was onbeleefd en niet behulpzaam. (4) Voor vrijwel elk artikel moest je lang in de rij staan. (5) Burgers werden steeds afhankelijker van het dure grijze circuit. Daar doken wel de artikelen op waar vraag naar was. Opdracht 1.3: (1) De arbeidsmoraal was laag: werknemers kwamen stelselmatig te laat en liepen de kantjes eraf. (2) Het drankgebruik nam in de jaren zeventig schrikbarende vormen aan.
Opdracht 2.1: De plattelanders moesten hard werken en hielden daar maar weinig van over. In de plattelandswinkels was vrijwel niets te koop. Door de komst van telefoon en televisie werden de plattelanders zich meer bewust van hun achtergebleven toestand. Op de achterstelling reageerden ze door op hun werk weinig uit te voeren, door weg te trekken of door toevlucht te zoeken in de drank. Opdracht 2.2: Zij deden het zwaarste en slechtst betaalde werk en zorgden daarnaast voor het huishouden. De meeste mannen behandelden hun vrouw als een bediende. Mede door dit zware leven wilden de meeste vrouwen hooguit een of twee kinderen – wat niet altijd goed te plannen was en dus tot veel abortussen leidde. Opdracht 2.3: In het openbaar deden ze keurig mee aan de communistische kermis, want wie niet meedeed, verspeelde zijn kansen op de betere banen. Maar de jongeren geloofden niet meer in communisme. Zij droomden van een beter leven voor zichzelf en voelden zich meer aangetrokken tot de westerse jongerencultuur. Opdracht 3.1: (1) Gebrek aan concurrentie. Daardoor leverden bedrijven geen kwaliteit en trokken ze zich niets aan van wat klanten wilden. (2) Door de strakke hiërarchie en de nadruk op gehoorzaamheid drong ‘onaangename’ informatie over de economie maar moeilijk door bij de mensen die het beleid maakten. Opdracht 3.2: Daar waren ze huiverig voor: uit ervaring wisten ze dat veranderingen lang niet altijd tot verbetering leidden. Het communistische systeem mocht dan slecht functioneren, de paar zekerheden die het bood (een vast inkomen, goedkope basisvoorzieningen) zette niemand graag op het spel. Opdracht 3.3: (1) Veel hoge partijfunctionarissen profiteerden van de ‘grijze’ economie en deden dus weinig aan het bestrijden daarvan. (2) Lokale partijleiders konden centrale hervormingen tegenhouden, maar ze hadden onvoldoende vrijheid om zelf hervormingen (decentraal) door te voeren. (3) Door hervormingen zou de Communistische partij iets van haar stevige greep op de samenleving verliezen. Veel communisten waren daar huiverig voor: waar zou dat uiteindelijk toe leiden?
Opdracht 4.1 Het in openheid bespreken van de beslissingen van de politieke leiders – de vrijheid om te zeggen hoe je erover dacht. Opdracht 4.2: (1) Met zijn hervormingen had Gorbatsjov krachten losgemaakt die hij niet kon beheersen – krachten die het communisme niet alleen wilden hervormen, maar het helemaal wilden afschaffen. (2) Het nationalisme beleefde een opleving; in verschillende sovjetrepublieken waren na de vrije verkiezingen nationalistische partijen aan de macht gekomen die aanstuurden op afscheiding van de Sovjet-Unie. Opdracht 4.3: Conservatieve communisten (die tegen hervormingen waren dus) pleegden een staatsgreep toen Gorbatsjov niet in Moskou was. De toch al populaire Jeltsin wist voor het oog van de camera’s de situatie meester te worden. Daarmee was Gorbatsjovs positie tegenover Jeltsin ernstig verzwakt. Jeltsin, die president was van de grootste sovjetrepubliek Rusland, verbood de Communistische Partij en deed geen moeite meer de Sovjet-Unie – die uit elkaar begon te vallen – te redden. Samenvattingsopdracht hoofdstuk 5: 1. Het systeem van staatsdwang had hen passief en onverschillig gemaakt. Iedereen probeerde zijn eigen zaakjes te regelen. Je belangloos inzetten voor het communisme was niet meer aan de orde: daarvoor was de teleurstelling over wat al die jaren van communisme de mensen gebracht hadden, te groot. 2. (1) Politieke leiders hadden zelf belang bij instandhouding van het systeem, waar daar dankten zij hun macht aan. Ook een groot deel van de ambtenaren had belang bij de bestaande situatie: zij dankten hun baan aan de planeconomie. (2) De politieke leiders hadden zelf geen reëel beeld van hoe het er op de werkvloer aan
toeging en hoe het werkelijk zat met de productiecijfers; dat soort onaangename informatie werd vaak niet ‘naar boven’ doorgegeven, Veel ambtenaren probeerden hun eigen falen te verbergen door de zaken (in rapporten) mooier voor te stellen dan ze waren. (3) De bevolking stond wantrouwend tegenover de vernieuwingen den de partijleiders
durfden die gevoelens niet te negeren. (4) Sommige partijleiders begrepen wel dat er iets moest veranderen, maar ze wisten
niet goed war die hervormingen dan moesten beginnen en waartoe ze uiteindelijk zouden leiden. 3. Met zekerheid kun je dat niet zeggen. De communisten waren ooit aan de macht gekomen door een goed georganiseerde staatsgreep, maar in al die jaren hadden ze nooit steun gehad van een meerderheid onder de bevolking. Alleen met een grotesk systeem van dwang kon een min of meer communistische samenleving worden opgebouwd. De staatsdwang zorgde voor passiviteit en onverschilligheid onder de sovjetburgers (vooral de boeren), en dat verzwakte de economie. Er was bijvoorbeeld te weinig economische groei om de wapenwedloop met de Verenigde Staten vol te houden. 4. De sovjetburgers reageerde gelaten op de politieke en economische stagnatie; ze keerde zich eerder van de problemen af dan dat ze zich druk maakten over de oplossing ervan. De meeste burgers hadden bovendien weinig vertrouwen in vernieuwingen. De partij was niet in staat de stagnatie te doorbreken doordat partijleiders zelf belang hadden bij de bestaande toestand; doordat de bevolking niet warmliep voor hervormingen en lokale partijleiders centrale hervormingen konden dwarsbomen; doordat niemand precies wist wat er moest gebeuren.

REACTIES

L.

L.

Hoi Suzanne,

Ik vind je antwoorden en samenvattingen echt super. Ik heb er echt heel veel aan. Heel erg bedankt. Ik heb alleen een vraagje? Misschien dat jij het weet, want het kwam een aantal keer in je antwoorden voor. Wat wordt bedoeld met de zware industrie?

Heel erg bedankt.

Groetjes Linda

20 jaar geleden

F.

F.

weet je misschien ook waar ik de vragen kan vinden op deze vragen over sovjetunie???

ik wacht zo snel mogelijk op je antwoord,,
dank je..

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.