Aanwijzende voornaamwoorden
Bijvoeglijk
ce mnl enk.
cet mnl enk voor klinker of stomme h
cette vr enk
ces vr/mnl mv
Zelfstandig
celui mnl enk
celle vr enk
ceux mnl mv
celles vr mv
Vragen maken
Met pers. vnw.
1. Tu arrives quand ?
2. Quand arrives-tu ?
3. Quand est-ce que tu arrives ?
Met zelfst. nw.
1. Ma copine va en Suisse ?
2. Ma copine va-t-elle en Suisse?
3. Est-ce que ma copine va en Suisse ?
Vraagwoorden
Zelfstandig
wie qui (onderwerp) )
wie qui (est-ce que) (lijdend voorwerp) ) met inversie of est-ce que
wat qu’est-ce qui (onderwerp) )
wat que (‘est-ce que) (lijdend voorwerp) )
Bijvoeglijk (hangt af van zst. nw.)
quel mnl enk
quelle vr enk
quels mnl mv
quelles vr mv
Overige vraagwoorden
pourquoi waarom comment hoe où waar
quand wanneer combien hoeveel
Klinkerverandering
Let op
amener j’amène meebrengen
appeler j’appelle noemen
Weg wijzen/vragen
Exercice 32
1. Sortir de la gare. Het station verlaten.
2. Prendre l’avenue de la Gare. De stationslaan nemen.
3. Aller à gauche dans l’avenue de France. Naar links gaan, de Frankrijklaan in.
4. Traverser le pont sur la Sambre. De brug oversteken over de Sambre.
5. Continuer jusqu’au rond-point. Doorijden tot aan de rotonde.
6. Faire le demi-tour du rond point. Neem de rotonde helemaal(keer om)
7. Entrer dans la rue en face. Ga de straat ertegenover in.
Exercice 33
1. Wij zoeken het VVV-kantoor. On cherche l’office du tourisme.
2. Is het station ver weg ? Le gare, c’est plus loin ?
3. Kunt u het stadscentrum aanwijzen Pourriez-vous indiquer le
op de plattegrond ? centre-ville sur le plan?
4. We zijn verdwaald, we willen naar… On est perdus, on veut aller à ...
5. Kunt u de weg aanwijzen naar de Pourriez-vous indiquer la route au plus proche
dichtstbijzijnde camping ? camping ?
6. Is dit de goede weg naar Abbeville ? C’est la bonne route pour Abbeville?
7. Jullie slaan rechtsaf en dan nemen Vous tournez a droite et puis vous prenez
jullie de eerste straat links. le première rue à gauche.
8. Je gaat rechtdoor, je steekt de brug over Tu vas tout droit, tu traverses le pont et tu prends
en je neemt de richting naar Utrecht. le direction de Utrecht.
9. U keert om en u rijdt langs de Vous faites demi-tour et vous passez devant un
supermarkt. Het is aan uw rechterhand. supermarché. C’est sur votre droite.
10. Je volgt deze laan tot aan de stoplichten. Tu suis cette avenue jusqu’aux feux. Après
Daarna is het de vierde laan links. c’est la quatrième avenue a gauche.
Bijvoeglijk
ce mnl enk.
cet mnl enk voor klinker of stomme h
cette vr enk
ces vr/mnl mv
Zelfstandig
celui mnl enk
celle vr enk
ceux mnl mv
celles vr mv
Vragen maken
Met pers. vnw.
1. Tu arrives quand ?
2. Quand arrives-tu ?
3. Quand est-ce que tu arrives ?
Met zelfst. nw.
1. Ma copine va en Suisse ?
2. Ma copine va-t-elle en Suisse?
3. Est-ce que ma copine va en Suisse ?
Vraagwoorden
Zelfstandig
wie qui (onderwerp) )
wat qu’est-ce qui (onderwerp) )
wat que (‘est-ce que) (lijdend voorwerp) )
Bijvoeglijk (hangt af van zst. nw.)
quel mnl enk
quelle vr enk
quels mnl mv
quelles vr mv
Overige vraagwoorden
pourquoi waarom comment hoe où waar
quand wanneer combien hoeveel
Klinkerverandering
Let op
amener j’amène meebrengen
appeler j’appelle noemen
Weg wijzen/vragen
Exercice 32
1. Sortir de la gare. Het station verlaten.
2. Prendre l’avenue de la Gare. De stationslaan nemen.
3. Aller à gauche dans l’avenue de France. Naar links gaan, de Frankrijklaan in.
4. Traverser le pont sur la Sambre. De brug oversteken over de Sambre.
5. Continuer jusqu’au rond-point. Doorijden tot aan de rotonde.
7. Entrer dans la rue en face. Ga de straat ertegenover in.
Exercice 33
1. Wij zoeken het VVV-kantoor. On cherche l’office du tourisme.
2. Is het station ver weg ? Le gare, c’est plus loin ?
3. Kunt u het stadscentrum aanwijzen Pourriez-vous indiquer le
op de plattegrond ? centre-ville sur le plan?
4. We zijn verdwaald, we willen naar… On est perdus, on veut aller à ...
5. Kunt u de weg aanwijzen naar de Pourriez-vous indiquer la route au plus proche
dichtstbijzijnde camping ? camping ?
6. Is dit de goede weg naar Abbeville ? C’est la bonne route pour Abbeville?
7. Jullie slaan rechtsaf en dan nemen Vous tournez a droite et puis vous prenez
jullie de eerste straat links. le première rue à gauche.
8. Je gaat rechtdoor, je steekt de brug over Tu vas tout droit, tu traverses le pont et tu prends
9. U keert om en u rijdt langs de Vous faites demi-tour et vous passez devant un
supermarkt. Het is aan uw rechterhand. supermarché. C’est sur votre droite.
10. Je volgt deze laan tot aan de stoplichten. Tu suis cette avenue jusqu’aux feux. Après
Daarna is het de vierde laan links. c’est la quatrième avenue a gauche.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden