Paragraaf 1 Ons zonnestelsel
- A. Ons zonnestelsel bestaat uit een ster van gemiddelde grootte (de zon), en een aantal planten (Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto.
B. Zie figuur 1.
C. Maan: hemellichaam dat om een planeet draait. Komeet: een relatief klein object waarvan het aanwezige ijs kan verdampen en daardoor een waas om zich heen heeft, soms een wazige staart. Planetoïde (asteroïde): een relatief klein stenen object dat een baan om de zon beschrijft. Meteoroïde: een klein object, afkomstig van een komeet of asteroïde dat een baan om de zon beschrijft.
- A. Zie figuur 2.
B. Een zonnevlek is een deel in het zonsoppervlak. Zonnevlekken volgen een cyclus van elf jaar.
C. Kernfusiereacties in de kern van de zon: 4 waterstofkernen worden samengevoegd tot 1 heliumkern.
D. Elke seconde verdwijnt 700 miljoen ton waterstof. Dus per jaar 60 X 60 X 24 X 365 = 2,2 X 10*10 miljoen ton = 2,2 X 10*6 ton waterstof.
E. Elke seconde wordt er 5 miljoen ton omgezet in energie. Percentage= 5/700 X 100 % = 0,71% X 10* %.
- A. De chromosfeer bevindt zich boven de fotosfeer van de zon, tot een hoogte van 500 km. Daarboven heet het corona.
B. Dan wordt het licht van de corona niet meer overschaduwd door het overige zonlicht.
- A. Zie figuur 3.
B. Nee, de zon wordt afgeschermd door de ballon.
C. De jongen ziet een deel van de zon: hij ziet een gedeeltelijke zonsverduistering. Dus niet iedereen kan een volledige zonsverduistering waarnemen.
D. Als je in de volle schaduw van de maan staat, die precies tussen zon en aarde instaat.
- A. Het noorderlicht wordt veroorzaakt door plasmawolken van geladen deeltjes, die een magnetische storm veroorzaken.
B. In de buurt van de polen staan de magnetische veldlijnen loodrecht op het aardeoppervlak, zodat de geladen deeltjes de atmosfeer binnendringen.
C. Met zonnewind wordt de stroom deeltjes bedoeld die vanaf de zon de ruimte wordt ingestuurd.
D. De plasmadeeltjes bereiken de aarde in drie dagen. De afstand aarde-zon bedraagt 150.000.000 km. Dus is de snelheid: 150.000.000 / 3 = 50.000.000 km/dag = 5,8 X 10*5 m/s.
E. 1 miljard ton = 10*12 kg. Massa % = 10*12 / (2 X 10*30) = 5 X 10*17 %.
- A. Je krijgt een veel beter inzicht over de processen die aan het zonneoppervlak plaatsvinden.
B. De baan van de maan is ellipsvormig: de maan is dus niet altijd even ver van de aarde verwijdert.
- A. De zon zal nog zo’n 5 miljard jaar schijnen.
B. Dan begint de zon met de fusie van helium tot zwaardere elementen, in een periode van een paar miljoen jaar zwelt de zon op. Het gevolg is dat de aarde steeds warmer er onbewoonbaar wordt. Uiteindelijk omsluit de zon de aarde. Als laatste zal de rode reus na nog zo’n miljard jaar uit elkaar zakken tot een witte dwerg.
- AB. Zie figuur 4.
C. Een discusvormige schijf, waarbij de sterren in spiraalvormen gerangschikt zijn.
D. Je moet dan buiten ons eigen Melkwegstelsel wegkomen; daar gaat een aantal lichtjaren overheen.
- A. De dichtstbijzijnde ster is Proxima Centauri.
B. Deze ster staat op een afstand van 4,3 lichtjaar.
C. Licht beweegt met een snelheid van 300.000 km/s. In één jaar heb je 60 X 3600 X 24 X 365 = 1,9 X 10*9 seconden. Dus een afstand van 300.000 X 1,9 X 10*9 = 5,7 X 10*14 km.
Paragraaf 2 Binnenplaneten
- A. Mercurius staat van alle planeten het dichts bij de zon.
B. Mercurius doorloopt de kleinste baari en lijkt daardoor sneller te bewegen dan de rest.
- A. Het oppervlak van Mercurius is bedekt met een groot aantal inslagkraters en bergen.
B. In maart 1974 stuurde Mariner 10 foto’s door naar de aarde.
C. Mercurius was te klein en stond te dicht bij de zon om vanaf de aarde details van het oppervlak te kunnen waarnemen.
- A. Mercurius heeft geen atmosfeer die warmte kan vasthouden.
B. De temperatuur op Mercurius is overdag tot boven 400 graden C, ’s nachts tot onder -180 graden C.
- A. Venus is ’s morgens vlak voor zonsopkomst in het oosten te zien als een heldere ster. Ook is Venus na zonsondergang te zien in het westen.
B. Venus heeft ongeveer dezelfde afmeting, massa, dichtheid en volume als de aarde.
C. Venus heeft geen oceanen en is omgeven door een zeer dikke koolstofdioxideatmosfeer. De atmosfeer van Venus bevat geen water. De druk van de atmosfeer op Venus is 92 X zo groot als die op aarde. De oppervlaktetemperatuur van Venus bedraagt circa 482 graden C.
- A. De Venera 9 en 10 die in oktober 1975 op Venus geland zijn.
B. Het oppervlak was bezaaid met basaltachtig materiaal.
C. Met behulp van radargolven is het oppervlak in kaart gebracht. De apparatuur meet de tijd die de radarbundel nodig heeft om heen en terug te gaan. Omdat radargolven met de lichtsnelheid bewegen, kun je de afstand zeer snel en nauwkeurig uitrekenen met de formule: afstand = lichtsnelheid X de helft van de gemeten tijd.
- A. De aarde is groot genoeg om een atmosfeer vast te houden, evenals water in vloeibare vorm. Deze combinatie maakt leven op aarde mogelijk.
B. De maan is een bolvormig hemellichaam met een middellijn van 3.400 km, zonder atmosfeer en met veel inslagkraters.
C. De gemiddelde afstand aarde – maan is 384.400 km.
D. Gemiddeld wil zeggen dat het een ellipsvormige baan zal zijn, zeker een cirkelvormige baan want dan zou de afstand steeds hetzelfde zijn.
- A. Nee, er hebben ook inslagen plaatsgevonden in zee, die niet waargenomen kunnen worden. Ook kunnen er inslagen heel lang geleden zijn geweest die volledig opgegaan zijn in de omgeving.
B. Snelheid 11 km/s= 11.000 X 3,6 = 39.600 km/m.
C. Een asteroïde met een middellijn van 25 m maakt een krater met een middellijn van 1,4 km en 200 m diep. Natuurkundig: U = ½ mv*4. De massa is vrij groot, de snelheid zeer groot, dus de hoeveelheid energie zal ook zeer groot zijn.
De antwoorden gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden