Hoofdstuk 1, paragraaf 3, Democratie maakt plaats voor fascisme

Het fascisme:
- Ontstaan in 1919 in Italie.
- Bedacht door Benito Mussolini.
- Afgeleid van fasces, dat stond bij de Rome voor macht van de overheid.

Kenmerken Fascisme:
1: Fascisme legt de nadruk op waar men tegen is. Tegen de democratie, socialisme, communicatie, andere culturen en alles wat als vreemd wordt gezien.
2: Het fascisme is nationalistisch. Vindt het eigen land beter dan alle andere landen.
3: Het fascisme gaat uit van ongelijkheid van de mens. Er zijn lager ontwikkelde en hoger ontwikkelde. De hoger ontwikkelde moeten de leiding geven aan lager ontwikkelde.

4: Het fascisme kent het ''leidersbeginsel''. Op elk niveau staan leiders en daar wordt naar geluisterd.
5: Het fascisme is totalitair. Totalitair is alles willen controleren. Media/onderwijs/vrije tijd, alles staat in het teken van het fascisme.
6: Het fascisme gaat meer uit van het gevoel dan van het verstand. Niet alles hoeft bewezen te worden. Dat het ene volk beter is dan het andere kun je alleen ''aanvoelen''.
7: Het fascisme verheerlijkt vooral de daad van geweld. Geen woorden maar daden. De oorlog wordt gezien als mannelijke strijd.
8: Het fascisme geeft aan de vrouwen een ondergeschikte plaats.

Duitse kenmerken van het fascisme:
9: Het Duitse volk moet raszuiver gehouden worden. Ubermenschen (blank, blond haar, blauwe ogen = Arische ras), andere mensen zijn minderwaardig.
10: Het Duitse volk heeft leefruimte nodig. Duitsland had recht op meer leefruimten in Oost-Europa.

Duitsland na WO1 = Republiek van Weimar (bestond uit coalitieregeringen)
NSDAP (Nationaal-socialistisch Duitste arbeiders partij):
- Opgericht in 1919
- Aanhangers worden Nazi's genoemd.
- Weinig aanhang in het begin.

1923 - Economische Crisis - Duitslands wordt zwaar getroffen, ze proberen hun land op te bouwen met geleend geld van de VS, maar de VS eist dit geld terug. De werkloosheid is enorm, veel bedrijven gaan faillet. In de tijden van de crisis groeit de NSDAP enorm. Republiek van Weimar behoort niet meer tot een oplossing van de crisis.
Aanhang NSDAP groeide door:

- Propeganda van de Nazi, (massabijeenkomsten, moderne communicatie middelen).
- Persoonlijkheid van Hitler (charisma).
- Mensen worden belooft wat ze willen (werk).
- Partijleiders van de NSDAP: SA en SS, stralen kracht en zelfvertrouwen uit.
- Hadden een zondebok. Alle schuld ging naar de Joden, ZIgeuners ect.

1933 wint de NSDAP de verkiezingen. Het wordt de grootste partij. De conservatieve denken Hitler te kunnen beinvloeden met hun samenwerking. Hitler wordt rijkskanslijder (= minister president).

Nationaal-socialisme in de praktijk.
Derde rijk = periode waarin de nationaal-socalisten aan de macht waren (1933-1945).
Duitsland onder de NSDAP:
- Industrie en landbouw kwam in teken van de oorlog, het was al voorbereid. Industie werd oorlogsindustrie. Landbouw ging de noodzakelijkste producten produceren zodat Duitsland onafhankelijk zou zijn van andere landen.
- Het volk werd gelijkgeschakeld. Het volk moest namelijk een nationaal-socialistische eenheid worden. De nazi's beheerden het onderwijs en de media, in je vrije tijd ging je naar een nationaal-socialistische beweging.
- De SS wordt de belangrijkste terreurorganisatie: SS is onderleiding van ''Heinrich Himmer''. De taken van de SS:

* leiding concentratie kampen.
* lijfwachten van hoge Nazi's.
- Vooral de Joden worden vervolgd.
* Joden in overheidsdienst worden ontslagen.
* Joden mogen niet in openbare plekken komen (bioscopen, pleintjes, bus ect.)
- 1935 Neueberger wetten. Joden mogen niet trouwen met niet Joden. Veel Joden emigreren naar het Buitenland