Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia (Essener)

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 3499 woorden
  • 26 oktober 2009
  • 82 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
82 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Definities:

Communicatie: een proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger en waarbij mensen de relaties die zij met elkaar hebben vorm en inhoud geven
Encoderen: omzetten van gedachten naar tekens of andere waarneembare uitingen
Decoderen: uitpakken van de boodschap door ontvanger, het terugvertalen naar de veronderstelde betekenis
Referentiekader: het geheel van je persoonlijke opvattingen, waarden, normen, standpunten, kennis, ervaringen
Ruis: verstoring of misvorming van het communicatieproces

Massamedia: dragers van openbare boodschappen
Interactiviteit: het reageren van lezers, luisteraars en kijkers d.m.v. sms, bellen en e-mail
Identiteit: datgene waarmee iets zich wil onderscheiden van de rest: geloof, politieke voorkeur, interessegebied
Duaal omroepbestel: bestel waarin zowel publieke omroepen als commerciële zenders actief zijn
Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Dit gebeurt door socialiserende instituties (ouders, vrienden, school, verenigingen)
Vrijetijdsindustrie: een bedrijfstak die zich bezighoudt met recreatie en ontspanning
Politiek-informatieve functie: functie van massamedia die zorgt voor goed geïnformeerde burgers m.b.t. politieke besluitvorming
Publieke opinie: de mening van de meeste burgers over een bepaalde kwestie
Verschraling: het verdringen van andere functies door amusement
Infotainment: de vermenging van amusement en informatie
Entertainment-education: het geven van informatie d.m.v. amusementsprogramma’s (bijv wetenschapsquiz)
Mediahype: nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich nieuwe feiten voordoen
Mediaframe: berichtgeving over een onderwerp die steeds vanuit hetzelfde perspectief plaatsvindt
Medialogica: de situatie waarin de manier van politiek bedrijven gestuurd wordt door de media

Content-platform: een plaats waar je gebruik kunt maken van verschillende soorten media-inhoud: literatuur, films, nieuwsberichten, discussies, muziek, enz. (bijv internet)
Outsourcing: het uitbesteden van werkzaamheden aan een ander bedrijf
Informatiemaatschappij: een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen.
Cultuurimperialisme: het geleidelijk opdringen van de eigen cultuur aan andere landen of volkeren
Censuur: de overheid oefent controle uit op de informatievoorziening
Mediaraad: de raad die toezicht houdt op de publieke omroep
Netprofilering: het afstemmen van programma’s op één publieke zender, en van publieke zenders t.o.v. elkaar
Commercialisering: het steeds meer marktgericht en publieksgericht werken
Persconcentratie: een groeiend deel van de dagbladenmarkt komt in handen van een kleinere groep uitgevers
Marktsegmentering: steeds meer uitgave voor een specifieke doelgroep (veel kleine markten ontstaan)
Doelgroepenmedia: zenders stemmen hun programma’s af op een bepaalde doelgroep
Cultuur: de leefwijze van een groep met alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep/samenleving met elkaar gemeen hebben en die zij min of meer als vanzelfsprekend beschouwen
Waarden: principes die mensen belangrijk vinden om na te streven

Normen: specifieke regels in een groep of samenleving waarmee mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen beoordelen
Soc. instituties: instellingen en organisaties waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt
Soc. controle: de wijze waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden
Internalisatie: het hebben eigengemaakt van de culturele waarden en normen
Vooroordeel: een mening of houding die niet of onvoldoende op feiten of ervaringen is gebaseerd
Discriminatie: het anders behandelen van mensen van een bepaalde groep, op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn
Stereotype: sterk generaliserend, versimpeld en vertekend beeld van het gedrag/mentaliteit v specifieke groep
Manipulatie: et opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten en indoctrinatie, het systematisch opdringen van opvattingen door meningen als feiten te presenteren

· is opsomming
o is opsomming binnen opsomming
§ is opsomming binnen opsomming binnen opsomming

§ 1.1
· Iedereeen communiceert altijd, bewust of onbewust, door houding, gebaren, kleding etc.
· Communicatie:
o Informatie: zender verstuurt boodschap (info zoals feiten, plannen, gevoelens).
Ontvanger ontvangt en kan dan feedback geven

o Relatie: communicatie heeft een doel, zoals gewenste sociale verhoudingen

(zie ook het schema op blz 6)

· Communicatie heeft 5 basiselementen + feedback + communicatiestoornis.
o Zender: persoon, groep, bedrijf.
o Boodschap: feiten, gedachten, gedragingen.
o Medium: verbaal, non-verbaal, telefoon, televisie. Eerst encoderen.
o Ontvanger: persoon, groep, bedrijf. Eerst decoderen.
o Effect: de ontvangen informatie beïnvloed gedrag, ideeën, opvattingen.

o Feedback: reactie van de ontvanger op een boodschap van de zender.
o Communicatiestoornis: referentiekader kan ruis veroorzaken, waardoor de ontvanger soms de boodschap verkeerd begrijpt.

§1.2
· Vormen van communicatie:
o Indirect vs direct (wel / geen technisch hulpmiddel)
o Meerzijdig vs eenzijdig (wel / geen wisseling zender en ontvanger)
o Verbale vs nonverbale (wel / geen geschreven of gesproken woord)

o Interpersoonlijk vs massa (wel / geen directe feedback)

· Massacommunicatie heeft 6 kenmerken:
o Overgebrachte info voor iedereen toegankelijk en openbaar.
o Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk.
o Communicatie verloopt meestal eenzijdig.
o Zender kan niet direct controleren of boodschap aangekomen of begrepen is.
o Publiek is heterogeen en relatief onbekend.
o Ontvanger bepaalt grotendeels zelf hoe hij het medium gebruikt.

· Verschillen tussen interpersoonlijke en massacommunicatie worden door technologische ontwikkelingen steeds kleiner: interactiviteit (wederkerigheid) wordt mogelijk. Geldt vooral voor chatrooms en fora op internet.
· Er zijn zes soorten informatie bij massamedia:
o Amusement: bedoeld als vermaak, verh. commerciële : publieke zenders is 60% : 40%.
o Nieuws: vooral kranten, journaals, en nieuwspagina’s op internet.

o Reclame: wijst mensen op nieuwe/goedkopere producten, naambekendheid merk/bedrijf.
o Meningsvorming: talkshows, documentaires, discussiefora.
o Kunst of cultuur: toneelstukken, popconcerten.
o Educatie en onderwijs: documentaires, school tv-weekjournaal.

§2.1
· Hoofdindeling massamedia:
o Gedrukte: krant, tijdschrift, poster.
o Audiovisuele: radio, televisie.
o Digitale: internet.

· Massamedia zijn wel of niet:
o Interactief (internet).
o Vrij ondernemingsgewijs geproduceerd (kranten, tijdschriften, commerciële zenders).
o Ideeël (publieke bestel, Greenpeace’ website).

§2.2.
· De pers bestaat uit dagbladen en tijdschriften
· Dagbladen zijn actueel, informatief, hebben extra katernen, identiteit
· Belangrijkste verschillen dagbladen:
o Regionaal vs landelijk (landelijk vaak redactioneel samenwerkingsverband).

o Ochtend vs avond.
o Gratis vs abonnement.
o Algemeen vs levensbeschouwelijke richting.
o Links vs rechts.
o Populair/massa vs kwaliteits/kader.

Krant Geloofsovertuiging Politieke voorkeur Spec. interessegebieden Bijzonderheden
Telegraaf Rechts Financiën, privé, vrouw, Stan Huygens journaal Ochtendkrant, massakrant
Algemeen Dagblad Neutraal Ochtendkrant, massakrant
De Volkskrant oorspr. Katholiek Links Onderwijs, gezondheidszorg, columns Ochtendkrant, werd i.p.v. katholiek links
Reform. Dagblad Gereformeerd Conservatief Geloof Ochtendkrant, behalve op zaterdag/ Goede Vrijdag
NRC Handelsblad Progressief-liberaal Buitenland, politiek, kunst, economie, opinie, literatuur Avondkrant, grootste buitenlandse netwerk
Trouw Protestants Midden Religie, filosofie Ochtendkrant
Het Parool Links Amsterdam en omgeving Sociaaldemocratische verzetskrant


· Tijdschriften werden betaalbaar voor iedereen, en zijn elk op een specifieke doelgroep gericht
· Papiersoort is van hoge kwaliteit omdat ze langer mee moeten gaan, bijv. een week, maand of kwartaal
· Er zijn 8 soorten tijdschriften
o Jongerenbladen: kinderen hebben steeds meer geld, bijv Donald Duck en Zo Zit Dat.
o Familieweekbladen: voor vrouwen Libelle en Margriet; voor mannen Revu en Panorama.
o Lifestylebladen: ook wel glossy zijn voor moderne vrouw, bijv Bea Monde en Marie Claire.
o Roddelbladen: over bekende Nederlanders, ook smaad en leugens, bijv Privé en Story.
o Special-interestbladen: over een specifiek onderwerp, bijv Quest en Voetbal International.
o Vakbladen: voor een beroepsgroep, bijv Kinderopvang en Psychologie Magazine.
o Omroepweekbladen: van de omroepen, bijv TrosKompas en Veronica Magazine.
o Opiniebladen: opiniërende achtergrondinfo bij kwesties, bijv Elsevier en HP/De Tijd.

Opinieblad Politieke voorkeur Kenmerken Bijzonderheden
Elsevier Conservatief-liberaal Scherp opiniërend, maar niet langs ideologische lijnen. Website
HP/De Tijd Progressief-liberaal Politiek-maatschappelijke onderwerpen, films, literatuur, culinair, columns Ontstaan uit Haagse Post en De Tijd

De Groene Amsterdammer Links Binnen- buitenland, politiek en cultuur, literatuur, wijsbegeerte, economie Oudste opinieblad,als eerste internet
Vrij Nederland Links Diepgang: journalistieke verhalen, onderzoeksartikelen, fotoreportages, literatuur Verzetsblad tijdens WOII

§2.3
· Nederland heeft een duaal omroepbestel.
· Publieke omroepen worden op 4 manieren gefinancierd:
o door advertentie-inkomsten uit de Ster.
o overheidsbijdragen.
o lidmaatschapsgeld.
o verkoop van eigen programmablad.
· Publieke omroepen zenden uit op kabel en in ether op:
o Televisie: Nederland 1, 2, 3.
o Radio: Radio 1, 2, 3FM, 4, 747AM, Nederland Wereldomroep.
· Het publieke omroepbestel heeft een wettelijk basis in de Mediawet (verantw. Minister OCW).
· Er zijn drie soorten omroepen:
o Omroepen zonder leden:
§ Op geestelijke grondslag: HOS, OHM, BOS, NMO, IKON, HUMAN, RKK.
§ Op educatieve grondslag: Teleac/NOT, RVU.

o Speciale omroepen zonder leden:
§ NOS (algemeen dienstverlenend karakter: Journaal, Met het oog op morgen).
§ NPS (minderheden-, cultuur-, jeugdprogramma’s (Raymann is laat, Klokhuis).
§ De Ster (Stichting Ether Reclame, de exploitatie van reclame)
o Omroepen met leden (AVRO, NRCV, BNN, VARA, EO, VPRO, KRO, TROS)

Omroep Oorspronkelijke zuil of publiek Kenmerken Bijzonderheden
AVRO Liberaal Neutraal, gevarieerd aanbod van informatie en amusement.
NCRV Protestants Christelijke programma’s voor hele gezin, bijv Rondom Tien (maatsch. problemen)
BNN Jongeren Humoristisch, confronterend, spraakmakend. Belevingswereld van jonge mensen.
VARA Sociaaldemocratisch (en humanistisch) Progressieve en kritische informatie Steeds meer amusement
EO Protestants Evangelie wordt verkondigd Afscheiding van NCRV die niet evangelistisch genoeg meer was
VPRO Eerst protestants, nu alleen nog vrijzinnig Gewaagde, artistieke,maatschappijkritische programma’s. Losgemaakt van achterban,als eerste digitale tv-kanalen.
KRO Katholiek Informeren en amuseren van mensen,af en toe katholiek

TROS Hele familie Grootste en gezelligste familie van Nederland, veel amusement Tijd lang overwogen om commercieel te worden

· Commerciële zenders proberen zo veel mogelijk reclamezendtijd te verkopen. Het gaat om kijkcijfers.
· Commerciële zenders vertegenwoordigen geen specifieke groepering.
· Er zijn 3 grote concerns:
o RTL Nederland (RTL 4, 5, 7, 8. Zenden vanuit Luxemburg uit).
o SBS-groep (SBS 6, NET 5, Veronica. Scandinavian Broadcasting System).
o MTV Networks (MTV, TMF, Nickelodeon).

Omroep Doelgroep Programma’s Bijzonderheden
RTL 4 Hele familie Char, Klasgenoten, GTST Kwam voort uit jongerenzender RTL-Véronique
RTL 5 Voornamelijk mannen Prison Break, RTL Travel Probeert zich meer op breder publiek te richten
RTL 7 RTL Z, sportuitzendingen, Law & Order Kwam voort uit Yorin.
SBS 6 Hele familie Nieuws, amusement, speelfilms, series
Veronica 15 – 35 jaar Films, politieseries Tot 18.00 Jetix
NET 5 Jonge, hoogopgeleide vrouw Speelfilms, komedies, dramaseries

TMF Muziekliefhebbers Videoclips
MTV Jongeren Videoclips, Jackass, The Hills Veel invloed op jongeren

§3.1
· Massamedia hebben 3 functies voor het individu:
o Informatieve (informatie, educatie, meningsvorming).
o Sociale (met anderen meepraten, eenzaamheid verdrijven, gezelligheid).
o Recreatieve (afleiding, ontspanning, (zinvol) tijdverdrijf, ontsp. ideeën, spanning).

§3.2
· Massamedia hebben 4 maatschappelijke functies:
o Socialiserende (socialisatie).
o Amuserende functie (vrijetijdsindustrie: soaps en talentenjachten).
o Bindende functie (sociale cohesie: fangroepen, EO-jongerendag).
o Informerende
§ Educatieve (iets leren).
§ Politiek-informatieve.
· De politiek-informatieve functie is iedereen mee laten praten over politiek beleid en maatsch. problemen:
o Spreekbuis (platform voor standpunten van belangengroepen).
o Agenda / agenderings (dingen op politieke agenda krijgen, Zembla).

o Opiniërende (vorming publieke opinie door voor/tegenstanders).
o Commentaar (mening over actuele gebeurtenissen of beleid).
o Controle / waakhond (controle op ministers, bedrijven, organisaties).

(zie schema)

§3.3
· Er zijn knelpunten ontstaan door tegenstrijdigheid van winst en maatschappelijke functies:
o Verschraling / vertrossing.
o Minder kwaliteit (richten zich alleen nog op grootste doelgroep).
o Infotainment (tijdens verkiezingsstrijd, en entertainment-education).
o Mediahypes (papegaaiencircuit) en mediaframes.
o Medialogica (minder inhoud, achtergrond, feiten; meer emoties, schandalen, personalisering).
§ Betrouwbaarheid agendafunctie.
§ Betrouwbaarheid opiniefunctie.
§ Betrouwbaarheid controlefunctie.

§4.1
· Opkomst media gevolg van technologische ontwikkelingen, zij vinden plaats in maatschappelijke context
· Er zijn 3 soorten ontwikkelingen:

o Technologische mogelijkheden -> digitalisering
o Economische groei -> globalisering.
o Groeiende behoefte aan informatie -> informatiemaatschappij.

(zie schema)

§4.2
· Door digitale ontwikkeling zijn er nieuwe communicatiemedia. De 3 kenmerken daarvan:
o Digitalisering (opslag van informatie met binaire codes).
o Interactieve mogelijkheden (reageren met sms, op website, achtergrondinfo).
o Netwerken (de digitale snelweg: wereldwijd met telefoondraad, tvkabel, draadloos rondsurfen).
· Nieuwe media zijn een convergentie/samengaan van content (media-inoud), communicatienetwerken, computertechnologie: de drie C’s.

§4.3
· De economische groei sinds de jaren ’60 hangt samen met herverdeling van arbeid (globalisering).
· Gevolg van technische ontwikkelingen: outsourcing naar lagelonenlanden wordt makkelijker.


§4.4
· Sinds eind 20e eeuw ontstaat een informatiemaatschappij. De informatiesector (gericht op mogelijk maken van overbrengen van informatie) is erg belangrijk in de huidige economie.
· De informatiemaatschappij heeft 5 kenmerken:
o Er is een enorme, constante stroom van informatie.
o De informatiemaatschappij is niet gebonden aan één bepaalde plaats.
o De informatiemaatschappij is zelf steeds in verandering.
o Informatienetwerken vervangen hiërarchische organisatie.
o Informatie is niet gebonden aan een fysieke drager.

§4.5
· De 3 ontwikkelingen (digitalisering, globalisering, ontstaan infomaatsch.) hebben gevolgen voor massascommunicatie en de massamedia:
o Sociaal-culturele gevolgen:
§ Diversificatie van media-aanbod (veel soorten media).
§ Informalisering van samenleving (minder formele verhoudingen, werk/privé).
§ Grens massa/interpersoonlijke communicatie vervaagt (interactiviteit).
§ Intensivering van beleving en ervaringen met media (emotie-tv).

§ Internationalisering van media-aanbod (andere culturen, cultuurimperialisme).
§ Ontstaan van een globale cultuur (internet zorgt voor cultuurvermening).
o Sociaal-economische gevolgen:
§ Veel bedrijven -> fuseren tot multinationals -> oligopolie of monopolie op informatievoorziening -> gevaar vrijheid van informatievoorziening.
§ Tweedeling samenleving (omgaan met informatiemaatschappij).
o Politiek-juridische gevolgen:
§ Meer mogelijkheden informatie politieke partij (standpunten, beleid).
§ Minder privacy (koppeling persoonsinformatie, fraudegevoelig).
§ Wetsovertreder ongrijpbaar (vrije toegang internet, anonimiteit).
§ Vraagstuk financiële steun (overheidssteun nieuwe media?).

§5.1
· Activiteiten van de media worden begrensd door wetten
· Aan de basis van de overheidsbemoeienis liggen 3 uitgangspunten:
o Vrijheid van meningsuiting (art. 7 Grondwet, art. 10 EVRM -> geen censuur, wel regels).
o Democratie (recht op informatieverstrekking door overheid is vastgelegd in de WOB).

o Pluriformiteit (verscheidenheid van massamedia, monopolie (>30%) is verboden).
o Vrije marktprincipe (iedereen mag nieuws verspreiden, er zijn wel regels).

§5.2
· Sinds radio en tv uitzenden, zijn er regels en voorwaarden voor zendmachtiging.
· Publieke omroepen werken samen. De Mediaraad besloot tot netprofilering.
· De Mediawet wil pluriforme programma’s met kwaliteit garanderen. Regels:
o Publieke omroep vertegenwoordigt maatsch./geestelijke stroming, identiteit, doelgroep.
o Beginnende omroep heeft 50.000 leden, concessie (uitzendvergunning) pas na 150.000.
o Publieke zenders hebben volledig programma. Omroepen hebben plicht om programma’s voor de verschillende tv-netten/radio aan te bieden met evenwicht tussen soorten programma’s.
o Publieke max. 6,5% van zendtijd aan reclame besteden; max. 12 minuten per uur.
o Commerciële max. 15% van zendtijd aan reclame; incl. reclame tussendoor.
o Sponsoring is toegestaan, niet voor nieuws/actueel/politiek/kinder, alleen aan begin/eind.

· Het Commissariaat voor de Media controleert of de Mediawet wordt opgevolgd.
· Het Bedrijfsfonds voor de Pers garandeert verscheidenheid van de pers, verleent soms tijdelijke steun.
· De digitale snelweg van nieuwe media moet voor iedereen bereikbaar zijn. Daarom:
o Basis- en middelbare scholen krijgen geld voor computers.
o Informatiekunde is verplicht schoolvak.
o Ambtenaren, politie, leraren krijgen bijscholing voor ‘digitaal rijbewijs’.
o Werknemers konden lang computers aanschaffen van de belastingdienst.
o Het Kennisnet werd geïntroduceerd: website bedoeld voor onderwijs.

§5.3
· Er is groep voor overheidsbemoeienis (kwaliteit, pluriformiteit) en tegen (zelfregulerende mediamarkt).
· Liberalisme is voor vrije markt (particulier initiatief, concurrentie, zelfregulering, geen subsidie)
· Socialisme wil regulerende overheid (minderheidsstandpunten, subsidie, geen commercialisering)
· Christendemocratie tussenin, kijkt vooral naar gevaren mediabeïnvloeding voor jeugd.
· Direct betrokkenen met mening:

o Publieke omroepen willen pluriformiteit en willen alle massamediale taken terugzien.
o Commerciële zenders vinden dat mensen bepalen wat ze willen zien, concurrentie.
o Bedrijfsleven vindt dat commercie leidt tot vergroting van keuzemogelijkheden.
o Overheid wil dat het omroepbestel bijdraagt aan ontwikkeling van de samenleving.
o Mediaconsumenten willen minder reclame.
· Algemene kritiek op het huidige omroepbestel:
o Publieke omroepen raken achterban kwijt door individualisering en ontzuiling.
o Er is veel liberalisering (energie, telefonie), dit moet ook bij de mediamarkt.
o Publieke omroepen richten zich niet meer op kleine doelgroepen, want te weinig kijkers.
o Oneerlijke concurrentie door dubbele financiering (reclame, subsidie) -> geen reclame meer.
o Groeiend consumentisme onder publiek zorgt voor verschraling.
o Door ontwikkeling is er al voldoende pluriformiteit bij andere massamedia.
o Identiteiten verdwijnen door vergaande samenwerking tussen omroepen.

o De maatschappelijke functies van media komen in gevaar door meer amusement.
· Er zijn: commercieel (geen overheidsinvloed), duaal (half-om-half) en staatsomroep (alleen overheid).

§6.1
· De pers hebben inkomsten door abonnementen, vrije verkoop en advertenties. Ze maken speciale bijlages voor meer lezers en meer advertenties. Directies willen winst, redacties onafhankelijke berichtgeving: redactiestatuut regelt onafhankelijkheid, identiteit, redactionele formules, fatsoensnormen.
· Publieke omroepen hebben inkomsten (geen winst) uit:
o Omroepgelden (rijksbijdrage, Ster-gelden)
o Lidmaatschapsgelden (tientjesleden, abonnees op programmablad)
o Inkomsten uit programmablad (abonnement, vrije verkoop, advertentie)
o Merchandising (verkoop van dvd’s van populaire programma’s)
· Commerciële zenders verdienen door sponsorgeld, programmablad, reclame.

§6.2
· Er is meer concurrentie tussen mediasoorten en binnen één mediasoort.
· Er is meer concurrentie op de advertentiemarkt: er is een groter aanbod dan vraag.
· De neerwaartse oplagespiraal: minder abonnementen, minder advertentie-inkomsten, minder kwaliteit.
· Er zijn 6 ontwikkelingen door de toegenomen concurrentie:

o Grotere commercialisering.
o Stijging van het aantal producten.
o Persconcentratie bij dagbladen:
§ Redactioneel (redacties schrijven voor meerdere kranten).
§ Publieksconcentratie (publiek verdeelt zich eenzijdig over dagbladen).
§ Aanbiedersconcentratie (uitgevers geven meerdere kranten uit).
o Marktsegmentering bij tijdschriften.
o Doelgroepenmedia en netprofilering bij tv-zenders.
o Mediaconcentratie door ontstaan mediagiganten (eenzijdiger dus minder betrouwbaar):
§ Diagonale concentratie: de mediagigant maakt meerdere, verschillende producten.
§ Horizontale concentratie: het uitgeven van meerdere, dezelfde producten.
§ Verticale concentratie: bedrijf bezit hele bedrijfskolom (acteurs, regisseurs, bioscopen).
· De Nma houdt toezicht op naleving van de Mededingingswet, tegen te grote pers/mediaconcentraties.
· Pessimisten zeggen dat commercie slecht is voor pluriformiteit en kwaliteit: veel reclame, vervlakking.

· Optimisten zeggen dat concurrentie goed is: er ontstaat een steeds beter aanbod van producten.

§7.1
· Een cultuur bestaat uit waarden en daaruit voortkomende normen.
· Cultuur is een relatief begrip: het verschilt per tijd, plaats en groep.
· Nature-nurturedebat: biologisch-erfelijke factoren vs invloed van sociale milieu op gedrag/karakter.
· De dominante cultuur is cultuur die gedragen wordt door de overheersende groep in de samenleving.
· Subculturen zijn voor grootste deel gelijk aan de dominante cultuur, maar wijken op enkele punten af:
o Religieuze (strenggereformeerden, Jehova’s getuigen).
o Jongeren (punkers, hippies).
o Bedrijfs (Rabobank, IKEA).
o Etnische (Nederlandse Surinamers, Marokkanen).
o Tegen (krachtig verzet tegen dominante cultuur; bijv antiglobalisten, terroristen).

§7.2
· Cultuur heeft 3 functies voor de samenleving:
o Betekenis aan ons gedrag (bijv in China boeren laten na het eten, bepaalde humor).
o Aanvaardbaarheid van gedrag (bijv Nederlandse politici die liegen is onaanvaardbaar).
o Identificatie van individuen met een groep (bijv. met mede hippies).

· Cultuur uit zich in 3 dimensies:
o Ideële (ideeën en opvattingen):
§ Ideeën m.b.t. de visie op mens en samenleving (filosofieën, humanisme, milieuactivisten).
§ Religieuze ideeën (christelijke waarden, boeddhistische waarden).
§ Maatschappelijke waarden (eerlijkheid, tolerantie).
o Normerende (ongeschreven en geschreven regels die voortvloeien uit waarden).
o Materiële (uitgingen van de normen en waarden in tastbare materie; bijv. huizenbouw).

§7.3
· Elke cultuur kent collectieve gedragspatronen.
· Er zijn 6 soorten socialiserende instituties:
· Gezin (referentiekader, emotionele wereld kinderen).
o School (discipline, gezagsaanvaarding).
o Werk (prestaties, samenwerking).
o Maatschappelijke groeperingen (wijze van leven, bijv sportclubs of geloofsgroepen).
o Overheid (regelgeving, participatie aan samenleving).
o Media (gedrag).

· Socialisatie wordt afgedwongen door sociale controle, formeel en informeel, meestal door sancties.
· Socialisatie is voltooid als er sprake is van internalisatie.

· De persoonlijke identiteit wordt mede bepaald sociale ervaringen en het bij een cultuur horen.

§7.4
· In de media zijn vooroordelen (discriminatie) en stereotypes uit onze samenleving terug te vinden.
· De media verzwakken of versterken door beeldvorming vooroordelen.
· De media spelen rol bij vormen de dominante cultuur, maar laten ook subculturen zien.
· Culturen zijn niet statisch maar dynamisch (constant in beweging).
· Na de jaren ’60 gaf democratisering de aanzet tot individualisering, wat leidde tot ontzuiling. De massamedia werkten hieraan mee, omdat mensen kennis konden nemen van andere zuilen.
· Migratie leidde tot de Nederlandse multiculturele pluriforme samenleving.
· Veel etnische minderheidsgroepen voelen zich onvoldoende vertegenwoordigd in massamedia.

§8.1
· Ontvangers van mediaboodschappen krijgen een door de zender geïnterpreteerd beeld van de werkelijkheid.
· Berichten hebben nieuwswaarde als de inhoud:
o Actueel.
o Cultureel of geografisch dichtbij.
o Over belangrijke, bekende personen.
o Negatief afwijkend.

o Opvallend, onverwacht, verrassend, schokkend.
o Gerelateerd aan menselijke aspecten (drama, emoties, conflict).
o Ondubbelzinnig, begrijpelijk.
o Gepaard met beeldmateriaal.
o Interessant voor doelgroep van medium.
o Past binnen identiteit van het medium.
o Gerelateerd aan politieke, soc. economisch, financiële, culturele ontwikkelingen.
· Aanbieders van berichten kiezen of iets belangrijk is, door selectieve perceptie. Er zijn:
o Personen of instellingen (sturen op eigen initiatief).
o Overheid (actieve informatieplicht).
o Correspondenten (redactie van het medium selecteert).
o Freelance journalisten (specifiek onderwerp voor medium).
o Persbureaus (nationaal: ANP, GPD, Haagse persbureau, internationaal: AP, Reuters).
o Persdiensten (krant maakt gebruik van persdienst buitenlandse krant).
o Beeldmateriaal (door eigen fotoservice van persbureau, of tv-maatschappijen).

· Westerse media gebruiken alleen westerse persbureaus, daardoor wordt de Derde Wereld vanuit westers perspectief bekeken en is er slechts aandacht voor de rampen.

§8.2
· Massamedia presenteren nieuwsfeiten verschillend, door bewuste en onbewuste kleuring.
o Bewust: invloed van de identiteit van het medium; manipulatie en indoctrinatie.
o Onbewust: onmogelijkheid van objectiviteit; framing.
· De identiteit geeft een medium een ‘eigen gezicht’ en is bij nieuwsberichtgeving herkenbaar aan:
o Keuze van de onderwerpen.
o Volgorde van de berichten.
o De presentatie (lay-out, koppen, foto’s, lengte, montage).
o Eigen commentaar (subjectieve visie vanuit de identiteit).
o Woordgebruik (berichtkleuring).
o Gebruik van gastschrijvers.
· Als volledigheid en betrouwbaarheid worden losgelaten, ontstaan soms manipulatie en indoctrinatie.
· Strikte objectiviteit is onmogelijk. Redenen kunnen zijn:
o Subjectief referentiekader (waarneming, beschrijving, beoordeling).
o Hoor en wederhoor wordt soms vergeten.

o Gekleurde en eenzijdige informatiebronnen.
o Vermenging van feiten en meningen.
o Mediaframes (kijkraam t.o.v. werkelijkheid).

§9.1 en §9.2
· Er zijn 3 fasen in het mediaonderzoek, met elk hun eigen theorieën.
· Fase 1: eenrichtingsverkeer (rol zender):
o Injectienaaldtheorie (de mens neemt alles klakkeloos over, druppelsgewijze beïnvloeding).
o Multiple-step-flowtheorie (indirecte beïnvloeding via opinieleiders).
· Fase 2: wijze van mediagebruik (rol ontvanger):
o Selectieve perceptietheorie (intermediërende factoren vervormen boodschap):
§ Selectieve aandacht: alleen aandacht bij wat je interessant vindt.
§ Selectieve perceptie en interpretatie: het referentiekader.
§ Selectief geheugen: weinig mediaboodschappen worden onthouden.
§ Selectief geloven: consument kent betrouwbaarheid toe aan berichtgevers.
o Nutstheorie/Uses and gratifications (actief, doelgericht mediagebruik ter bevrediging behoeftes).

o Media-afhankelijkheidstheorie (mensen afhankelijk van media om algemene doelen te bereiken).
· Fase 3: gevolgen voor cultuur/maatschappij:
o Cultivatietheorie (direct verband kijktijd/beeld van de werkelijkheid, tv-werkelijkheid)
o Agendasettingtheorie (massamedia bepalen de gespreksagenda)
§ Framingtheorie (massamedia bepalen gespreksagenda en mening, door totstandkoming van mediaframes (framebuilding) wat leidt tot beïnvloeding van het denken (framesetting)).
o Theorie van de zwijgspiraal (conformeren aan de heersende opvatting, geen eigen mening)

(in het boek wordt niet de multiple-step-flow genoemd, deze moet je wel kennen voor examen).

REACTIES

B.

B.

THNX Ik had echt geen zin om zoown samenvatting zelf te maken

12 jaar geleden

M.

M.

Opmaak zou beter kunnen. Maar toch bedankt!

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.