Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Grammatica Hoofdstuk 1 t/m 6

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1992 woorden
  • 13 mei 2008
  • 287 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
287 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Woordsoort, Afk., omschrijving, bijzonderheden, Voorbeeldzin
Lidwoord LW Een lidwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord. Lidwoorden zijn de, het en een. Een lidwoord kan ook voor een bijvoeglijk naamwoord of een telwoord staan. De verhalen moeten voorgelezen worden. Het mooiste wordt beloond met een prijs. De laatste telt niet mee.

Zelfstandig naamwoord ZNW Duiden mensen, dieren of dingen aan. Voor een ZNW kun je een LW plaatsen. Een eigennaam (Henk, Amsterdam) is ook een ZNW.Ook WW’en kunnen voorkomen als ZNW: het lopen, het skiën, het rekenen etc. / Henk / liep / in Arnhem / over de Nelson Mandela brug /

Bijvoeglijk naamwoord BNW Staat meestal voor een ZNW. Geeft een eigenschap of kenmerk aan van het ZNW. In een NWG vind je in het naamwoordelijk deel een BVN en/of ZNW). ... die mooie, houten ophaalbrugDat ding is onbruikbaar.Dat is een onbruikbaar ding.


Zelfstandig- werkwoord ZWW Geeft de handeling in de zin aan. In een zin staat altijd maar één ZWW. maken, fietsen, voetballen, schrijven Wij zullen dat niet meer doen.Wij zouden dat liever niet gedaan hebben.
Koppel-werkwoord KWW Verbindt het onderwerp met een BNW en/of ZNW. Zie zinsontleden Het blijkt uiteindelijk toch anders te zijn.

Hulp-werkwoord
HWW Geeft geen handeling aan. Als er meerdere WW’en in een zin staan, is er een ZWW en de anderen HWW’s. Alle KWW’s kunnen als HWW voorkomen. Ook: kunnen, moeten, willen, wensen, zullen, laten, etc. Wij zullen dat niet meer doen.Wij zouden dat liever niet gedaan hebben.Het blijkt uiteindelijk toch anders te zijn.

Voorzetsel VZ Staat voor een woord of een woordgroep. Een VZ kan een plaats aangeven: in, achter, op (etc.) het huis;maar kan ook niet als plaatsaanduiding worden gebruikt. Hij zat in de kamer en las in zijn krant.Hij zocht op de tast naar zijn bril.In de Alpen was de artiest letterlijk en figuurlijk over de top.

Hoofdtelwoord HTWBEP. Geven een exacte hoeveelheid aan. Je kunt er bij tellen. een, twee, drie, honderd, duizend Wij hebben drie poezen, een cavia, twee ezels en ongeveer honderd duiven.
RTWBEP. Geven een exacte plaats in een rangorde aan. Je kunt er bij tellen. eerste, tweede, derde, honderdste De eerste zal de laatste zijn.
HTWONB.RTWONB. Geen exacte hoeveelheid of plaats in een rangorde; je kunt er niet bij tellen, maar je kunt het meestal wel vervangen door een getal. HTW: veel, weinig, minder, genoeg, enige, enkele, sommige, voldoende, meer RTW: middelste, laatste, zoveelste Ik heb verschillende mobieltjes.Sommige leerlingen deden het niet.De hoeveelste gaan jullie op vakantie?

Voornaamwoord VNW

persoonlijk PERS Verwijst naar een of meerdere personen, of naar voorwerpen.Persoon is onderwerp: - ik, jij (je), u, hij, zij (ze), het (enkelvoud); - wij (we) , jullie, u, zij (ze) (meervoud). Persoon is voorwerp, LV of MV:- mij (me), jou (je), u, hem, haar, het (enkelvoud); - ons, jullie, u, hun, hen, ze (meervoud). Ik ben jarig.Gisteren was het zeven jaar geleden.Hebben jullie al gegeten?
Als de persoon het voorwerp is = LV of MV:- mij (me), jou (je), u, hem, haar, het (enkelvoud);- ons, jullie, u, hun, hen, ze (meervoud). Ik heb ze niet gezien.Ik heb hem gisteren nog geborsteld.Mij was dat helemaal niet opgevallen, maar hun kennelijk wel.
bezittelijk BEZ Geeft een bezit aan. - mijn, jouw (je), uw, zijn , haar (enkelvoud);- onze, ons, jullie, uw, hun (meervoud);ook: de mijne, de jouwe, de uwe etc.maar niet: van jou, van jullie = pers. vnw. Kam je haar!Dat is niet de jouwe, dat is haar etui.Die is niet van jou, maar van haar.
wederkerend WDD Verwijst naar de persoon die het onderwerp is. - me, je, u, zich (enkelvoud); ons, je, u, zich (meervoud).In combinatie met wederkerende WW’en: zich ergeren, zich schamen, zich vergissen, zich wassen. Hij schaamde zich.Vergis jij je niet?Nee, wij ergerden ons niet aan haar gedrag.
wederkerig WDG Verwijzen naar meerdere personen. Elkaar, mekaar, elkander. Na de ruzie vergaven zij elkaar.
vragendbijwoord VRGBW Staan aan het begin van een vraagzin. Wie, wat, welke, wat voor een, wat voor iemand. Hoe, waar, wanneer, waardoor, waarom, waarmee etc. worden benoemd als bijwoorden, BW. Wat voor iemand is hij en wat zei hij eigenlijk? Welke watjes zij nou bang voor wie? Hoe lang is een Chinees? Waarom zijn bananen krom?
aanwijzend AANW Verwijst naar een ZNW; je kunt erbij wijzen. die, deze, dit, dat, degene, diegene, dergelijke, zo’n, zulke, dergelijke, dezelfde etc. Zo’n opmerking pik ik niet.Degene die mij dergelijke kunstjes flikt, die is nog niet jarig.

betrekkelijk BETR Verwijst naar een woord of woordgroep dat aan het BETRVNW voorafgaat. die, dat, wie, wat, welke, hetwelk, hetgeen Dat is het boek, dat ik al tijden kwijt ben.Ik ken iemand, die net zo verliefd is.
MIA Betr.vnw met ingesloten antecedent wie (degene die), wat (dat wat)Wie of wat niet te vervangen door degene die of dat wat, dan geen betr.vnw. Wie denkt dat hij een fout gevonden heeft, komt...Wat jij vindt is niet relevant.
onbepaald ONB Verwijst naar een persoon of ding zonder nadere informatie te geven. men, (n)iemand, (n)iets, (n)ergens, men, wat, elk, ieder(een)Het is een ONBVNW als er niets mee wordt bedoeld of als het LV is. Niemand wist of iemand het wist.Het regent pijpenstelen. Menigeen vond dat men niet over alles moest zeuren.

Bijwoord BW Een bijwoord zegt iets over een WW, een ander BW of een BVN, nooit over een ZNW.Je kunt een bw vaak weglaten. bw plaats: hier, er, daar, ergens, nergens, etc bw tijd: ooit, nu, soms, ’s morgens, gauw, etc, wel, toch, ook, nog, immers, al, hoe etc. Het gaat beter als je het zo doet.Hoe ga jij ’s morgens naar school.

Voornaamwoord-elijk bijwoord VNWBW Bestaan uit bw en een vz. er, hier, daar, waar + vz Hij sprong erover, rende daarlangs en verdween hierachter.

Voegwoord NS VW Verbinden hoofdzinnen die ook zonder VW kunnen voorkomen. en, dus, maar, want, of Hij is blij, maar zij is verdrietig.Je hebt geld genoeg, dus je kunt het kopen.
OS VW Verbinden hoofdzin met een bijzin. Zonder VW verandert de volgorde in de bijzin. nadat, omdat, zodat, doordat, voordat etc. Ik heb je kamer gestofzuigd, nadat ik hem had uitgemest.

zinsontleding:

zinsdeel, omschrijving, regels, bijzonderheden, Voorbeeldzin
Stap 1 Persoonsvorm - PV Vorm van het werkwoord die hoort bij het onderwerp. - enkelvoud/meervoud;- tt/vt;- zin vragend maken. Hij maakt een sprong in de lucht.


Stap 2 Zinsdelen Groepje woorden dat je voor de PV kunt zetten, zo dat de betekenis bijna hetzelfde blijft. Verdeel de zinsdelen door er streepjes tussen te plaatsen. / Hij / maakt / een sprong / in de lucht // Een sprong / maakt / hij / in de lucht // In de lucht / maakt / hij / een sprong /

Stap 3 Werkwoordelijk gezegde - WWG Zinsdeel dat bestaat uit de pv en één of meer werkwoorden. - drukt een activiteit uit; / Hij / heeft / een sprong / in de lucht / gemaakt./
Naamwoordelijk gezegde - NWG Zinsdeel dat bestaat uit een koppelwerkwoord en een naamwoordelijk deel (BVN en/of ZNW). - drukt een toestand uit in het nu, het verleden of de toekomst;- hoofdwerkwoord is een KWW;- KWW koppelt een eigenschap aan het ond. KWW’s: blijven, zijn, worden, schijnen, lijken, blijken, heten, dunken, voorkomen.Blijven, zijn en worden zij (meestal) onderling vervangbaar. / Hij / is / een goede piloot./
Hoofdwerkwoord Het hoofdww bepaalt of er een WWG of een NWG is. 1 één ww in de zin = PV = hoofdww;2 hoofdww = KWW = NWG3 meer ww in de zin? Doe de verplaatsingsproef. Verplaatsingsproef NWG:/ Hij / zou / een goede piloot / zijn geworden. // Hij / is / een goede piloot / geworden.// Hij / werd / een goede piloot./ Verplaatsingsproef WWG:1. / Hij / heeft / voor piloot / gestudeerd./2. / Hij / studeerde / voor piloot. /

Stap 4 Onderwerp - OND Het onderwerp hoort bij de PV, het staat ervoor of erachter. Wie of wat + gezegde = OND In een gebiedende wijs ontbreekt het onderwerp. / Hij / maakt / een sprong / in de lucht! / Is / zij / morgen / jarig? /./ Loop / naar de maan /

Stap 5 Lijdend voorwerp
- LV Het voorwerp waarmee iets wordt gedaan. Wie of wat + gezegde + onderwerp = LV - begint nooit met een VZ;- nooit een gewicht, maat etc. / Hij / maakt / een sprong / in de lucht./

Stap 6 Meewerkend voorwerp - MV Het voorwerp dat iets ontvangt. Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp = MV In een zin kun je VZ ‘ aan’ voor het MV weglaten / Hij / vertelt / (aan) mij / een verhaal.// (aan) Ons / vertelt / hij / een verhaal./


Stap 7 Voorzetselvoorwerp -VZV Is een vaste combinatie van een werkwoord en een voorzetsel: aan, achter, bij, in, met, naar, om, onder, op, over, tegen, tot, uit, van, voor. - De combinatie met het werkwoord is vast;- het VZ is niet letterlijk gebruikt. Letterlijk gebruikt = VZ geeft een plaats aan: aan, achter, bij, in, met, naar etc. het huis Hij dacht aan mij.Ik ben bevriend met hem.Zij lijden onder zijn discipline.Die hond behoort tot het vuilnisbakkenras .

Stap 8 Bijwoordelijke bepaling
BWB Geeft antwoord op vragen als: wanneer, waar, waarom, waarmee, waarnaar, waaruit, hoe, hoeveel. Alle zinsdelen die je overhoudt nadat je stap 1 t/m 8 hebt uitgevoerd zijn BWB’s. ook, bovendien, toch, wel, bijna, toen, niet, desnoods, helaas, beter etc. zijn ook BWB’s. (BW’s bij woordbenoemen.) / Toch / moest / iedereen / helaas / om tien uur / thuiskomen. // Tegen beter weten in / ging / hij / met het slechte weer / op de fiets /.

Stap 9 Bijvoeglijke bepaling
- BVB Is geen apart zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel. Zegt iets over een zelfstandig naamwoord in het zinsdeel. / Die lelijke jas van jou / lijkt / op een ouderwetse pyjama /.

Stap 10 Bepaling van gesteldheid BVG Zegt iets van een ander zinsdeel. Parafraseer de zin met ‘als’ of ‘zodanig’. De BEP heeft betrekking op zinsdelen die een naamwoordelijke relatie onderhouden met OND of LV, zonder dat de zin een NWG bevat. Dronken liep hij over straat.(Dronken als hij was, liep hij over straat.)De schilder schilderde het tuinhek groen.(Hij schildert het hek zodanig, dat het groen wordt.)

Stap 11 Bijstelling BIJST. Deel van een ander zinsdeel. Zegt iets over het belangrijkste ZNW in dat zinsdeel. Staat altijd tussen komma’s. De bijstelling, die vreemde eend in de ontleedbijt, bezorgt de meeste leerlingen weinig problemen.


Zinnen

Enkelvoudig Zinnen met één PV. Ik heb lekker gegeten.
Samengesteld Zinnen met meerdere PV’s Nevenschikkend: de zinnen kunnen onafhankelijk van elkaar voorkomen;Onderschikkend: de woordvolgorde van één of beide zinnen moet worden veranderd. NS: Ik heb lekker gegeten (en) ik heb ook heerlijk nagetafeld.OS: We hebben lang nagetafeld, nadat we heerlijk hadden gegeten.
Hoofdzin Is een hoofdzin staan de PV en OND naast elkaar, niet gescheiden door andere zinsdelen. Ik heb lekker gegeten (en) ik heb ook heerlijk nagetafeld.
Bijzin OND en PV worden gescheiden door andere zinsdelen. We hebben lang nagetafeld, nadat we heerlijk hadden gegeten.
Bijzinnen Beknopte Bijzin - Zinsdeel van de hoofdzin;- geen onderwerp;- geen pv;- belangrijkste woordgroep is meestal een deelwoord of combinatie te + inf. Het denkbeeldige (weggelaten) onderwerp van de bijzin moet het zelfde zijn als die van de hoofdzin. Als dat niet zo is, is de bijzin fout. IJsberend door de kamer, kreeg de professor het steeds warmer. (Terwijl hij door de kamer ijsbeerde, kreeg de professor het steeds warmer.) (Foutief) IJsberend door de kamer, volgde de hond de professor. (Terwijl de professor door de kamer ijsbeerde, volgde de hond hem.)
Samen-trekking Bij nevenschikking woorden of woordgroepen die eerder zijn weglaten. Voorwaarden:- het zijn gelijksoortige zinsdelen of woordsoorten;- ze hebben dezelfde betekenis;- staan t.o.v. de pv op dezelfde plaats. Foutieve samentrekking is het weglaten van zinsdelen, woordsoorten die niet gelijksoortig zijn, dezelfde betekenis hebben of t.o.v. de PV niet op dezelfde plaats staan. Veel kamerleden stemden tegen de nieuwe plannen van het kabinet en (veel kamerleden) stappen op als (de plannen) wel door gaan. (Fout) Deze hagelslag smaakt vies en wil ik niet op mijn brood. (Goed) Deze hagelslag smaakt vies en ik wil die niet op mijn brood.

REACTIES

M.

M.

goede samenvatting

12 jaar geleden

D.

D.

Goede samenvatting

11 jaar geleden

A.

A.

De meeste dingen was ik alweer vergeten.. Heel erg bedankt! Alleen heb je soms wel andere afkortingen dan de officiƫle, maar je komt er over het algemeen wel uit.

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.