Samenvatting Nederlands KVW module 1 en 2 Toetsweek Periode 1 VWO4
Interpreteren: Het ontvangen/begrijpen van een boodschap naar de ontvanger
Communicatie model: Volgens het communicatiemodel gaat het als volgt Zender(idee1)„³ boodschap„³ ontvanger (idee2) Communicatiestoornis/ruis Wanneer een boodschap niet overkomt als bedoelt is of hij reageert anders dan de bedoeling is. Verbale communicatie: Er vindt communicatie plaats door middel van concrete woorden
Non verbale communicatie: Er vindt communicatie plaats zonder woorden. Directe communicatie: de ontvanger en zender staan direct met elkaar in contact. Feedback: een non-verbale reactie van een ontvanger. Indirecte communicatie: De ontvanger reageert niet direct(bij een brief bijvoorbeeld). Interactief: Wanneer ontvangers invloed kunnen hebben op bijvoorbeeld een tv programma of radio
4 manieren van communicatie: - schrijven - luisteren
- spreken - lezen
Presentatie of monoloog: Een zender is enige tijd alleen aan het woord. De informatie gaat dus dan een kant op. Dialoog: Eigenlijk gewoon een gesprek. Polyloog: een groepsgesprek
Globaal lezen: Je gaat er ff snel overheen
Intensief lezen: Wat beter lezen. Je gaat iets meer op de tekst in. Kritisch lezen: Heel goed lezen, je zoekt naar achtergronden, betrouwbaarheid enz. Conceptualisering Door het opschrijven zet je je eigen gedachten en menig geordender neer. Documentatieve functie: Iets schrijven om het vast te leggen. Metafoor: Een vervangend woord voor het bedoelde (Die hark, die stijve man) Personificatie: Voorwerpen worden persoonlijk gemaakt(die motor snort tevreden) Metonymie Zoals metafoor, maar dan meer met het bedoelde te maken (rookte een havana) Hyperbool: Een overdreven uitspraak(dan sta je hier met Sinterklaas nog) Eufinisme: een verzachtende uitspraak (drugsgebruikers) Litotes: het tegenovergestelde ontkennen (is niet vies) Antithese: een tegenoverstelling in een zin (ik ben wel goed maar niet gek) Paradox: schijnbare tegenoverstelling (velen eersten zullen de laatsten zijn) Climax: een opeenvolging van sterkere uitdrukkingen. Elliptische zin: woorden in een zin weglaten om de kern van de uitspraak naar voren te laten komen. INFORMATIEVE DOEL
Informeren: De zender kaart alleen maar feiten aan. Uiteenzetten: De zender legt zijn aangekaarte feiten uit. PERSUASIEVE DOEL
Beschouwen: De zender wil de ontvanger aan het denken zetten door mede zijn mening naast die van anderen te zetten. Betogen: De zender doet een beroep op het verstand van de ontvanger. Hij wil ook de ontvanger overtuigen van zijn mening. Activeren: De zender wil de ontvanger aanzetten om iets te gaan doen. Expressieve doel: De zender wil de ontvanger meenemen in zijn/haar gevoelens (bijv. geschokt of verbaasd) Diverterende doel: De zender wil de ontvanger puur en alleen maar vermaken. “stappenplan” 1. stof vinden
2. plannen
3. formuleren
4. herschrijven
Textpatronen: - typering - opsommend - Ontwikkeling - vergelijking - Verklaring - tegenstelling - Probleemoplossing - voorwaarde - Argumentatie - beperking
Communicatie model: Volgens het communicatiemodel gaat het als volgt Zender(idee1)„³ boodschap„³ ontvanger (idee2) Communicatiestoornis/ruis Wanneer een boodschap niet overkomt als bedoelt is of hij reageert anders dan de bedoeling is. Verbale communicatie: Er vindt communicatie plaats door middel van concrete woorden
Non verbale communicatie: Er vindt communicatie plaats zonder woorden. Directe communicatie: de ontvanger en zender staan direct met elkaar in contact. Feedback: een non-verbale reactie van een ontvanger. Indirecte communicatie: De ontvanger reageert niet direct(bij een brief bijvoorbeeld). Interactief: Wanneer ontvangers invloed kunnen hebben op bijvoorbeeld een tv programma of radio
Presentatie of monoloog: Een zender is enige tijd alleen aan het woord. De informatie gaat dus dan een kant op. Dialoog: Eigenlijk gewoon een gesprek. Polyloog: een groepsgesprek
Globaal lezen: Je gaat er ff snel overheen
Intensief lezen: Wat beter lezen. Je gaat iets meer op de tekst in. Kritisch lezen: Heel goed lezen, je zoekt naar achtergronden, betrouwbaarheid enz. Conceptualisering Door het opschrijven zet je je eigen gedachten en menig geordender neer. Documentatieve functie: Iets schrijven om het vast te leggen. Metafoor: Een vervangend woord voor het bedoelde (Die hark, die stijve man) Personificatie: Voorwerpen worden persoonlijk gemaakt(die motor snort tevreden) Metonymie Zoals metafoor, maar dan meer met het bedoelde te maken (rookte een havana) Hyperbool: Een overdreven uitspraak(dan sta je hier met Sinterklaas nog) Eufinisme: een verzachtende uitspraak (drugsgebruikers) Litotes: het tegenovergestelde ontkennen (is niet vies) Antithese: een tegenoverstelling in een zin (ik ben wel goed maar niet gek) Paradox: schijnbare tegenoverstelling (velen eersten zullen de laatsten zijn) Climax: een opeenvolging van sterkere uitdrukkingen. Elliptische zin: woorden in een zin weglaten om de kern van de uitspraak naar voren te laten komen. INFORMATIEVE DOEL
Informeren: De zender kaart alleen maar feiten aan. Uiteenzetten: De zender legt zijn aangekaarte feiten uit. PERSUASIEVE DOEL
Beschouwen: De zender wil de ontvanger aan het denken zetten door mede zijn mening naast die van anderen te zetten. Betogen: De zender doet een beroep op het verstand van de ontvanger. Hij wil ook de ontvanger overtuigen van zijn mening. Activeren: De zender wil de ontvanger aanzetten om iets te gaan doen. Expressieve doel: De zender wil de ontvanger meenemen in zijn/haar gevoelens (bijv. geschokt of verbaasd) Diverterende doel: De zender wil de ontvanger puur en alleen maar vermaken. “stappenplan” 1. stof vinden
2. plannen
3. formuleren
4. herschrijven
Textpatronen: - typering - opsommend - Ontwikkeling - vergelijking - Verklaring - tegenstelling - Probleemoplossing - voorwaarde - Argumentatie - beperking
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden