Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4107 woorden
  • 13 december 2004
  • 42 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
42 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer Massamedia 1: Communicatie, informatie en massacommunicatie 1.1: Zenders en ontvangers • Massamedia: middelen tot massacommunicatie. • Communicatie: een doorlopend proces, waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een boodschap (informatie) overbrengt aan een ontvanger. • Informatie kan ook onbedoeld overgebracht worden -> rechercheur vindt bloedsporen. Onbedoelde communicatie komt heel veel voor. 1.2: Vormen van communicatie • de meest eenvoudige vorm van communicatie is eenzijdige communicatie; eenrichtingsverkeer; de zender geeft een bericht door aan de ontvanger; ontvanger reageert niet op de boodschap. • Meerzijdige communicatie: ontvanger reageert op een boodschap. De zender krijgt van de ontvanger feedback. Mensen kunnen zo tegelijkertijd ontvanger en zender zijn. • Mensen kunnen ook d.m.v. gebaren, gezichtsuitdrukkingen en lichaamshoudingen laten merken hoe ze zich op een bepaald moment voelen. De houding is de boodschap. • Verbale communicatie: communicatie d.m.v. zowel gesproken als geschreven woorden. Ook gebaren die een duidelijke afgesproken betekenis hebben noemen we verbale communicatie. • Non-verbale communicatie: communicatie zonder woorden. Door non-verbale communicatie worden vooral gevoelens overgebracht. • Directe communicatie: communicatie zonder hulpmiddelen. (gesprekken, muziek improviseren, vrijen)-> bijna altijd meerzijdig • Indirecte communicatie: communicatie die plaatsvindt m.b.v. technische hulpmidden (= communicatiemedia) vb: telefoongesprek, briefwisseling, radio-uitzending. -> vaak eenzijdig
1.3: Effectieve communicatie • De combinatie van verbale en non-verbale communicatie speelt een grote rol bij audiovisuele informatie. • Als de diverse boodschappen niet goed op elkaar zijn afgestemd, kan de kijker de boodschap niet meer volgen. Maar als de diverse boodschappen goed op elkaar zijn afgestemd kan het effect van audiovisuele informatie veel indringender zijn dan van puur verbale of puur non-verbale informatie. • Een goede combinatie van beeld, tekst en muziek biedt grote mogelijkheden tot beïnvloeding. 1.4: Socialisatie • Van communicatie is pas sprake als er een betekenis kan worden gegeven aan de boodschap die wordt overgebracht. De interpretatie van de gegevens door de zender en de ontvanger vallen niet altijd samen. De uitleg van de boodschap hangt ook af van het referentiekader. • Referentiekader: het geheel van kennis, ervaringen en verwachtingen. • Als een boodschap verschillend wordt geïnterpreteerd wordt is er sprake van een communicatiestoornis. De ontvanger kan dan laten merken dar de informatie niet goed overkomt -> feedback. • Bij eenzijdige communicatie zijn de kansen op communicatiestoornissen grote, omdat zij niet de mogelijkheid van feedback hebben. • Socialisatie: het proces waarbij de mens voorbereidt wordt op een rol in de maatschappij. Niet iedereen wordt op dezelfde manier gesocialiseerd. Nederlanders leren een andere taal en maken kennis met andere opvattingen over gepast gedrag dan Japanners. • Ook binnen een samenleving bestaan grote verschillen in socialisatie; meisjes -> jongens, verschillende milieus en verschillende etnische groepen in een samenleving. 1.5: Informatie • Kenmerkend voor communicatie is de overdracht van informatie. Informatie heeft 2 betekenissen: nieuws en kennis. • Nieuws: datgene dat wetenswaardig is. subjectief • Kennis: datgene dat iemand weet. subjectief • Om een feit voor iemand tot nieuws te maken, moet het aan ten minste 3 voorwaarden voldoen: - Het moet uitzonderlijk zijn - Het moet een zekere samenhang vertonen met andere feiten. - Het feit kan die samenhang alleen vertonen als degene die het verneemt een zekere voorkennis heeft van de zaak waarbij het feit hoort. 1.6: Massacommunicatie • Massacommunicatie: communicatie gericht op een ‘publiek’. Openbare communicatie, iedereen kan van de uitgezonden informatie kennis nemen. Bijna altijd eenzijdig. • De massacommunicatie vindt plaats met behulp van technische middelen: de massamedia. • Redevoering tijdens een betoging: meerzijdige, directe massacommunicatie. • Massacommunicatie draagt voor een belangrijk deel bij aan de openbaarheid. 2. De betekenis van de massamedia 2.1: De betekenis van het media voor het individu • De media kunnen 4 taken vervullen: - Leverancier van informatie - Beïnvloeden van opinies en gedrag - Vergroten van kennis en inzicht - Bieden van verstrooiing • Mensen kijken niet alleen voor informatie naar het nieuwe. Ze kunnen er ook hun mening en hun gedrag door laten beïnvloeden. Ze kunnen er ook hun kennis en inzicht mee vergroten en ze kunnen zich er zelfs mee vermaken.
2.2: De functies voor de samenleving • De massamedia vervullen diverse functies in de samenleving. • Functie: elk objectief waarneembaar effect of gevolg van een menselijke activiteit. • We ku7nnne de volgende functies onderscheiden: - Overdracht van cultuur. - Blikverruiming - Overdragen van kennis en informatie - Informatie- en kennisoverdracht tussen overheid en burgers. - Uitwisseling van meningen • Cultuur: 1) het geheel van de normen, waarden, gewoonten en gebruiken van een volk of groep. 2) Kunst. • Normen: regels voor het gedrag. Ze geven aan hoe mensen zich behoren te gedragen. • Waarden: opvattingen over wat goed, mooi, belangrijk en nastrevenswaard is. 2.3: Media en cultuur • Cultuur is de manier waarop mensen hun leven vorm geven ( denken, doen, kleine groepen, grote groepen) overal waar mensen in groepen samen zijn vormen ze een cultuur. (bv schoolklassen) • De culturen van kleine groepen zijn onderdelen van culturen van grotere groepen. Schoolklas-> schoolcultuur->Nederlandse onderwijscultuur->westerse cultuur • De cultuuroverdracht via de massamedia gebeurt zowel door informatie als door amusement. Beide bevatten normen, waarden en andere cultuurkenmerken. Positief/negatief. • Vooroordelen: negatieve oordelen, gebaseerd op gebrek aan kennis. • Stereotypen: clichébeelden 2.4: De media en het meningsvormingsproces • Massamedia spelen een rol bij het meningsvormingsproces. • Publieke agenda: de massamedia bepalen voor een deel waarover mensen praten en denken. • De massamedia kunnen mede bepalen HOE erover gepraat en gedacht wordt. • De media bepalen waarover we praten en deken doordat ze informatie en amusement voor ons selecteren. • De agendabepaling door de media speelt ook een rol in de politiek: media besteedt veel aandacht aan plaatsing nieuwe kernwapens-> veel mensen gingen zich druk maken over de wapens-> verhitte politieke debatten en massale demonstraties. • Ook actiegroepen, politieke partijen en andere groeperingen uit de maatschappij dragen zijn verantwoordelijk voor de bepaling van de publieke agenda. 3. Selectie 3.1: Selectie door de consument • Voor onze meningsvorming zijn we afhankelijk van de informatie die de media ons leveren. Die informatie hoeft niet altijd juist te zijn. Deze is altijd onvolledig en kan ook gekleurd zijn. Het moeilijk om te beoordelen of het beeld dat de media ons geven, objectief is. • Kijkers en lezers zijn zelden passieve ontvangers die zonder meer aannemen wat hen verteld wordt. • Kijkers en lezers maken zelf een selectie uit de informatie die de massamedia aandragen. • Mensen hebben hun eigen waarden en normen. • De waarneming van de mensen wordt ook bepaald door ervaringen en door kennis. • Selectieve perceptie: mensen nemen slechts een gedeelte waar van wat er gebeurd. • Selectieve perceptie vindt ook plaats bij het gebruik van de massamedia en gebeurt niet toevallig maar systematisch. • Mensen nemen vooral dat waar wat past in hun referentiekader, bij hun normen en waarden wat aansluit bij hun ervaringen en kennis. 3.2: Selectie door de media • Het nieuws in de kranten, op de radio en op de tv geeft slechts een fractie weer van wat er dagelijks in de wereld gebeurt. Alleen daarom is het al gekleurd (journalisten moeten bepalen wat wel en geen nieuws is). • Journalisten moeten keuzes maken tussen belangrijke/onbelangrijke gebeurtenissen. • De keuzes zijn afhankelijk van hun subjectieve oordeel. • De kleuring van de werkelijkheid zit in de keuze van de nieuwsfeiten en de manier waarop die feiten worden weergegeven. (afhankelijk van perceptie, normen en waarden en referentiekader)
3.3: Persbureaus en redacties • een groot deel van het wereldnieuws is afkomstig van enkele grote persbureaus ( AP, UPI, Reuter, AFP). Dat nieuws sturen ze per telex door naar hun klanten, overal in de wereld. • In Nederland zijn de grotere kranten, de omroepen en de NOS geabonneerd op de berichten van de grote persbureaus. Nederlands persbureau: ANP • Het ANP verzamelt het Nederlandse nieuws voor de kranten en omroepen. • Redacteuren en omroepen selecteren het nieuws dat ze willen brengen uit het enorme aanbod van persbureaus. • Uiteindelijk bepalen de hoofd- en eindredacteuren welke berichten er in de krant of op het journaal komen. • Grotere kranten hebben diverse redacties die allemaal hun eigen pagina’s hebben. • Chef-redacteuren: stellen vast welke berichten in aanmerking komen voor de hoofdpagina en hoe de verschillende pagina’s verder op elkaar afgestemd worden. • Het selectieproces vindt voortdurend op verschillende niveaus plaats. 3.4: Selectiecriteria • De keuze van journalisten is subjectief; gebaseerd op zgn. journalistieke intuïtie. • Enkele ongeschreven journalistieke regels die bepalen wat nieuwswaarde heeft en wat niet (criteria): - Gebeurtenissen/uitspraken moeten uitzonderlijk zijn. - Gebeurtenissen moeten gevolgen hebben voor grotere groepen mensen. - Gebeurtenissen moeten actueel zijn. - Gebeurtenissen moeten van belang zijn voor de doelgroep van het medium. - Gebeurtenissen waarover gedurende langere tijd kan worden gepubliceerd hebben meer nieuwswaarde dan eenmalige incidenten. - Gebeurtenissen moeten eenvoudig zijn uit te leggen aan het grote publiek. - In het nieuwsaanbod moet een zekere afwisseling zitten. • De criteria zijn niet voor alle media gelijk. • Een ander criterium bij televisie: er moeten (liefst indringende) filmbeelden van het nieuwsfeit zijn. Bij televisie speelt ook het criterium van de kosten een rol. Filmmateriaal mag niet te duur zijn. 3.5: Objectiviteit en subjectiviteit • Het gevolg van de selectiecriteria die elke journalist en elk medium moet toepassen is de kleuring van de nieuwsweergave. • Soms gebeurd kleuring bewust; journalisten hebben dan de bedoeling hun lezers op kijkers in een bepaalde richting te sturen. Kleuring kan zelfs in het taalgebruik tot uiting komen. • Bij het zo objectief mogelijk houden van de nieuwsverstrekking moeten journalisten zich aan een aantal journalistieke normen proberen te houden: - Ze moeten informatie die binnenkomt uit zoveel mogelijk andere bronnen verifiëren. - Ze moeten hoor- en wederhoor toepassen. - Informatie en opinie moeten ze scheiden. • Media zijn pluriform: wat de één wellicht verzwijgt, wordt door de ander verteld. Zo is de totale nieuwsvoorziening in de democratische landen met een pluriforme pers toch behoorlijk betrouwbaar. 4. De werking van de beïnvloeding door de media 4.1: De injectienaaldtheorie • Informatie is, bewust of onbewust, gekleurd door normen en waarden, vooroordelen en stereotypen. • Over de invloed van de massamedia bestaat veel onzekerheid. Onderzoekers naar de werking van de massamedia hebben een aantal theorieën ontwikkeld die elkaar op belangrijke punten tegenspreken. • Injectienaaldtheorie: - legt er de nadruk op dat met de media de massa’s gemanipuleerd
kunnen worden (sponzen). - Men ondergaat de invloeden van de media, zonder dat zij zich daartegen verzetten. - De inhoud van de boodschap is van directe invloed op de ontvangers -> ingespoten met injectienaald. • Optimistische en pessimistische aanhangers. • Optimisten: geloven dat met goede mediaboodschappen de massa’s opgevoed kunnen worden-> verbetering van de maatschappij. • Pessimisten: denken dat de massamedia vooral kwaad kan aanrichten. Gewelddadige uitzendingen-> aanzetten tot geweld, dictators-> volk vergiftigen met agressieve propaganda. • Tegenwoordig zijn er nauwelijks nog deskundigen die geloven dat de in injectienaaldtheorie voor grote delen van de westerse samenleving opgaat. • Het effect dat de media volgens deze theorie hebben, is sterk overdreven.
4.2: Het tweetrapsmodel (aanhaaktheorie) • Theorie van het tweetrapsmodel: - nadruk wordt vooral gelegd op het netwerk waarbinnen de massacommunicatie plaatsvindt. - Gaat ervan uit dat het publiek bestaat uit twee delen: opinieleiders en volgers. Volgers zouden hun mening af aten hangen van deze goed geïnformeerde opinieleiders. - Opinieleiders zouden het filter zijn waar de boodschappen van de massamedia doorheen moeten om de massa te bereiken. 4.3: Selectiviteitstheorieeën • Selectiviteitstheorieeën: - zijn geheel tegengesteld aan de injectienaaldtheorie. - Veronderstellen dat niet de massamedia invloed hebben op de ontvangers, mar dat de ontvangers zelf bepalen hoe ze door de massamedia beïnvloed gaan worden/ - Zijn gebaseerd op de psychologische inzichten over selectieve perceptie. • Mensen nemen selectief waar en onthouden selectief. • Door deze manier van consumeren worden (voor)oordelen van de mensen steeds weer opnieuw bevestigd. De media zouden dus nauwelijks een rol spelen in het tot stand brengen van veranderingen in het denken van mensen. • Commercieel werkende media maken deze theorie tot uitgangspunt van hun werk: ze onderzoeken wat de massa interessant vindt en stellen daar hun aanbod op af. 4.4: De agendatheorie • Agendatheorie: - volgens deze theorie bepalen de media de onderwerpen waarover in de maatschappij gedacht wordt. - Bepalen welke nieuwsitems uitgeselecteerd worden en dus ook waarover mensen geïnformeerd kunnen worden. • Dit wil niet zeggen dat de media ook bepalen hoe de mensen over de aangedragen onderwerpem gaan denken, die invloed is volgens deze theorie zeer beperkt. In dit opzicht bepalen de mensen zelf wat ze met de media doen. • Ook volgens de agendatheorie zal de invloed van de media op de mens uiteindelijk groot zijn: over de sensationele vormen van criminaliteit (moord, geweld, verkrachting) wordt veel meer geschreven dan over ander vormen die wel veel meer voorkomen. Daardoor is de geweldscriminaliteit een veel belangrijker punt dan de andere criminaliteit. Hierdoor krijgen mensen een vertekend beeld van de werkelijkheid. • Bij ‘zware kijkers’ zou de verhouding tussen de mediarealiteit en de alledaagse werkelijkheid verstoord kunnen worden. 6. De pers: een profiel 6.2: Landelijke en regionale dagbladen • Landelijke dagbladen zijn in alle delen van het land te kop. Brengen binnen- en buitenlands nieuws. • Regionale kranten verschijnen alleen in de eigen regio. Hebben een bijzondere belangstelling voor het nieuws uit d eigen regio. • Het onderscheid tussen regionale en landelijke dagbladen is vrij scherp. Er zijn enkele tussen vormen: Het Parool en Het Vrije Volk zijn in het hele land te koop, maar hebben hun meeste abonnees in respectievelijk de regio Amsterdam en de regio Rotterdam-> semi-regionale dagbladen. • Vijf grootste landelijke dagbladen: De Telegraaf, Algemeen Dagblad, De Volkskrant, NRC Handelsblad, Trouw. • Kleinere landelijke dagbladen: Reformatorisch Dagblad, Nederlands Dagblad, Het Financiële Dagblad. • Grootste regionale dagblad: De Gelderlander. 6.3: Ochtend- en avondbladen • Ochtendbladen: brengen het nieuws van de hele vorige dag. Brengt verser nieuws in vergelijking met het avondblad van de vorige dag. • Avondbladen: brengen het nieuws van de nacht en de ochtend, alsmede dat van de vorige middag en avond. Brengt verser nieuws in vergelijking met het ochtendblad.
6.4: Populaire massakranten en kaderkranten • Landelijke dagbladen kunnen we indelen in populaire massakranten en kaderkranten. • Populaire massakranten: - brengen veel human-interest en verstrooiing ( De Telegraaf, AD). - Grote foto’s en grote koppen, geschreven teksten zijn korter. • Kaderkranten: - nadruk ligt op beleidsinformatie - teksten nemen meer ruimte in beslag, foto’s en koppen minder. - Gericht op mensen met een hoger opleidingsniveau. - Hebben gemiddeld een hoger inkomen dan de lezers van populaire massakranten. 6.5: De kleur van dagbladen • Kranten kunnen we indelen naar hun politieke en maatschappelijke kleur. • Kranten zijn onafhankelijk van kerken en politieke partijen. • Volkskrant: progressief; komt op voor de onderdrukten in de samenleving. • Trouw: protestants-christelijk; politiek gezien links van het midden. • NRC Handelsblad: liberale krant; de krant wil door een open, niet-vooringenomen houding de waarheid aan het licht brengen. • AD: neutraal; enigszins rechts van het midden • De Telegraaf: neutraal; rechts • De identiteit van de kranten licht niet voor eeuwig vast. Kranten ontwikkelen zich. • De identiteit van een krant is naast de opinieonderdelen te herkennen aan de nieuwsselectie. • Regionale kranten hebben doorgaans geen duidelijke politieke of religieuze identiteit. Ook zijn ze moeilijk bij de populaire massakranten of kaderkranten in te delen. Regionale kranten richten zich op een algemeen publiek. 6.6: Tijdschriften • Tijdschriften: gedrukte massamedia die periodiek uitkomen. • Margriet, Libelle: Behoren tot de meest gelezen bladen. schrijven vooral over de gewone vrouw. Bevatten praktische informatie voor de huisvrouw. Artikelen gaan over onderwerpen als mode, koken, opvoeding en huwelijksproblemen. • Viva: gericht op jonge vrouwen. • Opzij: gericht op feministen. Artikelen zijn vaak diepgravender en gaan over maatschappelijke ontwikkelingen. • Cosmopolitan, Avenue: spreken vooral de modieuze en kapitaalkrachtige vrouwen aan. Artikelen staan in het teken van een gedistingeerde levensstijl. • Panorama, Nieuwe Revu: richten zich op het hele gezin. Onderwerpen zijn uiterst gevarieerd. Artikelen zijn weinig diepgravend en makkelijk leesbaar. • Playboy, Penthouse: richten zich op een mannenpubliek. Seks neemt grotere plaats in dan bij familiebladen. • Gossip- of roddelbladen: brengen uitsluitend human-interest: informatie over het leven van beroemde mensen. ( Story, Privé, Weekend) • Jeugdbladen • Omroepbladen: categorie met enorme oplagen. Worden uitgegeven door omroeporganisaties. • Hobbybladen, sportbladen, vaktijdschriften. 6.7: Opiniebladen • Doel opiniebladen: de lezer informeren over de achtergronden van maatschappelijke, economische, politieke en culturele ontwikkelingen. • Doordat de grote dagbladen steeds meer achtergrondartikelen opnamen kwamen de opiniebladen mede daardoor in de problemen. • Minder mensen kregen de behoefte om naast hun dagblad een (duur) opinieblad te lezen. • Hierdoor hielden enkele opiniebladen op te bestaan, of gingen een fusie aan. • Opiniebladen hebben een politieke en maatschappelijke identiteit. • Elsevier: rechts • Vrij Nederland: links • Hervormd Nederland: progresief-christelijk • De Groene Amsterdammer: voor de linkse intellectueel • Haagse Post/ De Tijd: richt zich op lezers uit het midden. • Intermediair: wordt gratis verspreid onder afgestudeerden aan universiteit en HBO. 6.8: Huis-aan-huisbladen • Huis-aan-huisbladen: komen gratis op ieder adres in hun verspreidingsgebied in de bus. Bevatten plaatselijk nieuws en plaatselijke advertenties. Nieuws is hier een smeermiddel voor de reclame.
8. De publieke omroep: een profiel 8.1: De kenmerken van het publieke bestel • Mediawet: regels die de omroep regelen. Gaat ervan uit dat het Nederlandse omroepbestel een publiek bestel moet zijn. • Omroepbestel: de gehele organisatie van de Nederlandse omroep. • Belangrijkste kenmerken van het publieke bestel: - Bestel is niet commercieel, maar publiek; het maken van winst is verboden. - Het bestel is open; iedereen die aan de wettelijke voorwaarden voldoet kan zendtijd en financiële steun van de overheid krijgen. - Het bestel kent geen programmatische autonomie. • programmatische autonomie: de zendgemachtigden hebben zelf de volledige vrijheid om hun programma’s te vullen. • de kenmerken van het ebstel hangen samen met de uitgangspunten van het mediabeleid. • De openheid van het bestel hangt samen met het democratische uitgangspunt dat de voorkeur van de kijkers beloond moet worden. De openheid hangt ook samen met de pluriformiteit. • Een belangrijke voorwaarde om tot het bestel toegelaten te worden is de steun van een minimum aantal leden. • De programmatische autonomie komt voort uit de vrijheid van godsdienst, levensovertuiging en meningsuiting. 8.2: De regels voor de omroepverenigingen • Elk land krijgt op grond van internationale afspraken enkele frequenties toegewezen waarop her radio- en tv-programma’s mag uitzenden. • In de mediawet wordt duidelijk omschreven onder welke instellingen de zendtijd ij Nederland verdeeld moet worden. • De mediawet onderscheidt de volgende omroepinstellingen: - omroepverenigingen - NOS - STER - Educatieve omroepinstellingen - Lokale en regionale omroepinstellingen • daarnaast kan zendtijd worden toegewezen aan kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en politieke partijen en groeperingen. • Omroepverenigingen: verenigingen of stichtingen met een minimum aantal leden die vanuit een eigen identiteit radio- en televisieprogramma’s brengen. • Om een zendmachtiging te krijgen moeten ze voldoen aan een aantak voorwaarden: - Ze moeten een eigen identiteit hebben. - Ze moeten georganiseerd zijn als een vereniging of stichting. - De omroepverenigingen moeten een totaalprogramma brengen. - Omroepverenigingen moeten een minimum aantal betalende leden hebben. • De wet onderscheidt A-, B- en C-omroepen. • A-omroepen: omroepen met meer dan 450 000 betalende leden. • B-omroepen: omroepen met 300 000 tot 450 000 leden. • C-omroepen: omroepen met 150 000 tot 300 000 leden. • De behoefte aan nieuwe omroepverenigingen kan groeien wanneer er binnen een samenleving een grote groep mensen komt met nieuwe ideeën, die niet door één van de oude omroepverenigingen vertegenwoordigd wordt. • Een nieuwe omroepvereniging begint als aspitanromroep. Zij moet voldoen aan alle voorwaarden die voor de andere omroepverenigingen gelden, behalve het ledenaantal. Als ze minstens 60 000 leden heeft, krijgt ze de aspirant-status-> 2 jaar lang de helft van de zendtijd van een C-omroep. • Een omroep die niet meer aan het vereiste aantal leden komt, verliest de A-status en krijgt het jaar daarop minder zendtijd. 8.3: De omroepverenigingen en hun identiteit. • omroeporganisaties, in volgorde van ledenaantal: VOO, AVRO, TROS, KRO, NCRV, VARA, EO, VPRO. • VOO: neutrale omroep voor jeugdigen. • AVRO: neutraal-liberaal. Politiek gezien rechtse omroep. • TROS: neutrale omroep voor de gewone man. Politiek gezien rechtse omroep. • KRO: katholiek. Boodschap is meer godsdienstig dan politiek. Politiek gezien in het centrum. • VARA: sociaal-democratisch. Linkse omroep. • NCRV: protestants-christelijk. Boodschap is meer godsdienstig dan politiek. Politiek gezien in het centrum. • EO: rechtzinnig protestants-christelijk. Boodschap is meer godsdienstig dan politiek. Rechtse omroep. • VPRO: progressief, intellectueel. Linkse omroep. • TROS en Veronica zijn nauw aan elkaar verwant; ze richten zich naar de wensen van het grote publiek, zonder dat ze een duidelijke boodschap willen brengen. • De identiteit van de omroepen is het duidelijkst herkenbaar in hun actualiteitenrubrieken, zowel in de opinies als in de onderwerpen. • De overheid is zich steeds kritischer gaan opstellen tegenover de identiteitsverschillen tussen de verschillende omroepverenigingen. 8.4: NOS en NOB • NOS: het samenwerkingsorgaan van de omroepverenigingen. Bestuur telt 13 leden en alle acht omroepverenigingen hebben er een vertegenwoordiger in. Overige vijf leden zijn benoemd door de overheid. • De NOS heeft de volgende taken: - De coördinatie van de programma’s van de landelijke omroepverenigingen. - Het vertegenwoordigen van de omroepverenigingen in internationale organisaties en het beschikbaar stellen van programma’s aan het buitenland. - Het behartigen van gemeenschappelijke belangen van de omroepinstellingen. - Het verzorgen van eigen programma’s over die zaken waaraan andere zendgemachtigden niet voldoende aandacht schenken. • De NOS krijgt tweemaal zoveel zendtijd als een A-omroep en wordt betaald uit de omroepbijdrage en de STER-gelden. • In het voorstel tot de nieuwe Mediawet wordt de NOS gesplitst in tweeën: verzorgen van eigen programma’s moet gaan gebeuren dor de NPS. De NOS zou haar coördinerende taken behouden. • NOB: het facilitair bedrijf van de omroep.verzorgt de techniek en andere voorzieningen die nodig zijn om de programma’s te maken. • Hieronder vallen: - Het beheren en exploiteren van alle technische voorzieningen van de nationale omroepen, zoals studio’s, gebouwen en apparatuur. - Het instandhouden en exploiteren van de muziekbibliotheek, de fonotheek, het film- en beeldbandenarchief, de omroeporkesten en koren, enz. • De omroepverenigingen moeten het NOB voor zijn diensten betalen. • NOB is een semi-commercieel bedrijf • De NOS en NOB maakten deel uit van één organisatie: de NTS. 8.5: De andere zendgemachtigden • Educatieve omroepinstellingen krijgen slechts een beperkt deel van de zendtijd van de publieke omroep. • Educatieve omroepinstellingen zijn NOT, RVU. • De STER zendt reclameboodschappen uit. Haar zendtijd verkoopt ze aan al diegenen die reclame willen maken. Het geld dat daarmee verdiend wordt, wordt verdeeld over de omroep en de pers. • Om te kunnen concurreren met omroepen zoals RTL4 kreeg de STER de mogelijkheid ook zgn. zwevende reclameblokken te brengen. • Lokale en regionale omroepinstellingen. • De Mediawet stelt dat per gemeente slechts aan één lokale omroepinstelling zendtijd kan worden toegewezen. • De lokale en regionale zender moeten een algemeen karakter hebben. • Hun programmabeleid wordt bepaald door een orgaan waarin de belangrijkste stromingen in de gemeente of provincie zijn vertegenwoordigd. Hun algemene karakter moet ook blijken uit de programma’s. • Tot de overige zendgemachtigden behoren: - Kerken en genootschappen op geestelijke grondslag (bv. IKON) - Politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer. • De eisen die gesteld worden aan de omroepverenigingen zijn niet van toepassing op de overige omroepinstellingen en de ander zendgemachtigden.
9. De omroep: de weg naar commercie 9.1: De verzuiling • Tussen 1900 en 1960 was Nederland een verzuilde samenleving. • De bevolking was verdeeld in streng gescheiden groepen, die we zuilen noemen. • Katholieke zuil, protestantse zuil, socialistische zuil, algemene zuil. De zuilen hadden op allerlei terreinen hun eigen organisaties. • Daardoor kon, vooral bij de katholieken en protestanten, het hele leven zich binnen de eigen kring afspelen. • De verzuiling strekte zich ook uit naar de massamedia. • De zuilen zagen de massamedia als middel om de eigen identiteit te versterken. Door eigen, gekleurd nieuws en amusement te bieden, konden ze het ontstaan van een algemene massacultuur tegengaan en de mensen sterker aan de eigen groep binden. • Katholieke zuil: de Volkskrant, De Maasbode, De Tijd • Socialisten: Het Vrije Volk, Het Parool • Algemene zuil: De Telegraaf, Algemeen Dagblad, Nieuws van de Dag, Nieuwe Rotterdamse Courant, Algemeen Handelsblad. • Ook veel regionale bladen en tijdschriften werden verzuild. • De zendtijd bij de omroepen was per wet precies verdeeld over de vier zuilen. • De vier omroepverenigingen ( AVRO, VARA, KRO, NCRV) hadden ieder 20% van de zendtijd. De overige zendtijd werd opgevuld door de Nederlandse Radio Unie. 9.2: De ontzuiling • In de jaren zestig begon de verzuiling te veranderen. De katholieken, protestanten en socialisten kozen vanaf toen niet meer als vanzelfsprekend voor hun eigen organisaties -> ontzuiling • Ontzuiling leidde tot individualisering. • Voor de massamedia had dat tot gevolg dat ze niet meer op hun vaste aanhang konden rekenen. Dat betekende dat ze meer dan voorheen rekening moesten gaan houden met de wensen van het grote publiek. • Maar een aantal kranten wisten zich te handhaven. Anderen verdwenen of gingen een fusie aan. • Ook bij de omroep sloeg de ontzuiling toe. • De zendgemachtigden voor radio en televisie moesten voldoen aan een groot aantal regels, waardoor de eigen identiteit van de omroepverenigingen gegarandeerd zou worden. Bedrijfsleven kreeg de gelegenheid om beperkte zendtijd te kopen voor reclameboodschappen. Zou werd het omroepbestel open. • Dit alles werd in 1967 vastgelegd in de Omroepwet. (leek sterk op de Mediawet) 9.3: Ontzuiling en vervlakking • TROS was een typisch ontzuilde zendgemachtigde: richtte zich niet op een bepaald gedeelte van het publiek, maar op het totale publiek. • Doel: verschaffen van vermaak -> programma’s met veel amusement en weinig diepgang. • Hierdoor liep het ledenaantal van de TROS snel op. • Andere omroepverenigingen voelden zich bedreigd en gingen de TROS na doen -> vervlakking van de omroep. • Vervlakking: omroepverenigingen gaan zich minder richten op het publiek in hun eigen zuil en hun programma’s meer en meer afstemmen op het totale publiek. Hoge kijkcijfers en ledenaantallen stonden voorop. Kwaliteit en identiteit kwamen op de tweede plaats. • Culturen van de verschillende zuilen vervaagden -> massacultuur. • Programma-aanbod werd steeds eenzijdiger, verschillen tussen programma’s werden kleiner, totaalaanbod werd vlakker.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.