Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Module 5

Beoordeling 2.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3587 woorden
  • 24 juni 2004
  • 253 keer beoordeeld
Cijfer 2.9
253 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Gs samenvatting module 5 H1 Op 12 november 1918 riep Pieter Jelles Troelstra op tot revolutie. Hij vond dat ook de Nederlandse arbeiders en soldaten tot actie moesten overgaan. Bijna iedereen dacht dat het einde van de parlementaire democratie nabij was. Parlementaire democratie: bestuursvorm waarbij de bevolking indirect, namelijk via een volksvertegenwoordiging, regeert. Al snel bleek dat de top van Troelstra’s partij, de SDAP, niets voelde voor de revolutie. Evenals het volk dat toch de parlementaire democratie niet wilde opgeven. 1.1 de grote politieke kwesties van de negentiende eeuw Mensen gingen zich organiseren in partijen, om hun eigen standpunt met kracht te kunnen verdedigen. De oprichting van de politieke partijen hing samen met 3 maatschappelijke kwesties: -sociale vraagstuk -de schoolstrijd; politieke strijd rond 1900, waarbij de confessionele partijen eisten dat de bijzondere scholen net als de openbare scholen door de overheid gesubsidieerd zouden worden. -algemeen kiesrecht; voor mannen (vanaf 24 jaar) in 1917 ingevoerd; voor vrouwen in 1919 in de Tweede kamer aanvaard en in 1922 in de grondwet opgenomen. De schoolstrijd

Volgens liberaal beginsel moesten alle leerlingen in openbare scholen hetzelfde moderne onderwijs krijgen. Alleen de ‘neutrale’ (christelijke) scholen werden door de overheid gefinancierd. Maar veel protestanten en katholieken waren het hier niet mee eens. Zij wilden dat hun kinderen onderwezen werden vanuit de eigen geloofsovertuiging. Zij gingen daarom zelf scholen oprichten; Bijzondere scholen. Vanaf 1917 mocht iedereen een eigen school oprichten die gefinancierd werd door de staat. Bijzondere scholen: scholen die niet door de overheid maar door de burgers zijn opgericht en bestuurd. Hierdoor ontstond veel ruzie, want ouders die hun kinderen naar een bijzondere school stuurden moesten dit zelf betalen, terwijl ze via de belasting ook nog eens meebetaalden aan de financiering van de openbare scholen. Het kiesrecht
Sommige mensen vonden dat alleen mensen met een bepaalde welstand mochten stemmen, omdat alleen zij voldoende tijd en kennis hadden om zich in politieke kwesties te verdiepen. Andere vonden dit oneerlijk omdat de stem van de gewone fabrieksarbeider zo nooit gehoord zou worden. Kiesrecht werd steeds verder uitgebreid d.m.v. handtekeningenacties en demonstraties voor algemeen kies recht. 1.2 politieke partijen de protestanten
1e politieke partij in Nederland: ARP (Anti-Revolutionaire Partij). Werd in 1878 opgericht door de predikant Abraham Kuyper. - Grote aanhang van de middengroepen. - Belangrijkste standpunt: financiële gelijkstelling van het openbare en het bijzondere onderwijs. - Pleitte voor uitbreiding van het kiesrecht, want had meer zetels nodig. Aantal ARP-leden waren daar tegen. Zij richtte (1908) CHU op , onder leiding van Savornin Lohman. Katholieken
Nederland was sinds de Spaanse overheersing in de 16e eeuw een protestantse natie. Katholieken werden gediscrimineerd. Liberalen > bondgenoten omdat de liberalen streefden naar gelijken rechten. Tijdens schoolstrijd gingen de katholieken nauw samenwerken met de protestanten, die streefde naar hetzelfde doel. Priester Herman Schaepman > leider v/d katholieken. Pas in 1926 > Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) opgericht door een andere priester, Nolens. Liberalen
Vrijheid en gelijkheid van het individu waren de belangrijkste uitgangspunten. - Overheid moest zich zo weinig mogelijk met de samenleving bemoeien. - Belangrijk: geestelijke ontplooiing van de mens. - Verdedigen het neutrale onderwijs. Liberalen verenigen zich in de liberale Unie (1885) - Onenigheid onder de liberalen over uitbreiding kiesrecht, het sociale vraagstuk > oprichting andere liberale politieke partijen. Socialisten -wilde een einde maken aan de ongelijke verhoudingen in de samenleving. Volgens hun werd alle ellende en armoede veroorzaakt doordat een kleine groep ondernemers alle productiemiddelen in handen had. Kon alleen worden opgeheven als de productiemiddelen eigendom werden van de hele gemeenschap. Over de vraag of hier een revolutie voor nodig was, waren de socialisten verdeeld. Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) werd opgericht in 1894 onder leiding van Pieter Jelles Troelstra. - was voor algemeen kiesrecht. - De overige partijen sloten de SDAP uit van regeringsdeelname na de revolutiepoging in 1918. Verzuiling
In de jaren rond de 2e wereldoorlog leefden socialisten, protestanten, katholieken en liberalen gescheiden van elkaar = verzuiling (er waren dus 4 zuilen) Verzuiling: opdeling van de bevolking in een aantal, min of meer gesloten, groepen op basis van geloof of politieke overtuiging. Was door Abraham Kuyper in gang gezet. Hij had het liefst van Nederland een christelijke natie gemaakt, toen hij besefte dat dit onmogelijk was en vond daarom dat het protestantse volksdeel zich moest terugtrekken om zo binnen eigen kring op geheel christelijke wijze te kunnen leven. Katholieken volgende > socialisten/liberalen waren zo gedwongen om hun eigen organisaties en verenigingen op te richten. - Haat en nijd tussen de verschillende zuilen. Net als tussen de confessionele partijen. Confessionele partijen: partijen die een bepaalde geloofsovertuiging aanhangen. Ondanks de scherpe verdeeldheid van de samenleving bleef politieke samenwerking mogelijk. De politieke leiders kwamen meestal wel tot een compromis. 1.2 Nederland is een parlementaire democratie en een constitutionele monarchie Nederland = een parlementaire democratie. Bevolking wordt vertegenwoordigd door de statengeneraal. Staten-Generaal: de volksvertegenwoordiging in NL (ook wel parlement genoemd). Bestaat uit de Eerste en de Tweede kamer. >> stelt de wetten vast en controleert de regering. Het volk regeert dus indirect. Het parlement bestaat uit de 1e kamer (de Senaat) en de Tweede kamer (> 150 leden die rechtstreeks door de kiezers worden gekozen). - Tot 1917 werd de Tweede kamer gekozen via een districtenstelsel; Nederland was opgedeeld in evenveel districten als er Kamerzetels waren. De kandidaat die in zijn district de meeste stemmen won, kreeg een Kamerzetel. Sinds 1917>> Het systeem van evenredige vertegenwoordiging. - alle stemmen in het hele land worden bij elkaar opgeteld. > aantal stemmen gedeeld door het aantal Kamerzetels = kiesdeler

Evenredige vertegenwoordiging: kiesstelsel waarbij iemand een kamerzetel krijgt al hij of zij de kiesdeler haalt. Kiesdeler: Aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal kamerzetels. Voor elke kiesdeler die een partij haalt, krijgt hij een zetel. De Eerste kamer, die uit 75 leden bestaat, wordt gekozen door de Provinciale Staten, (deze worden direct door de kiezers gekozen) De taken van het parlement
2 belangrijke taken: - controleren van de regering. - Werkt mee aan de totstandkoming van de wetten. Rechten van het parlement om de regering te controleren: - Het recht van interpellatie; een kamerlid mag een minister in het parlement ondervragen, waarbij de minister verplicht is om antwoord te geven. - Het recht van enquête; het recht van de kamer om een onderzoek in te stellen naar het regeringsbeleid. - Het recht van begroting (budgetrecht); vaststellen hoe hoog de verwachte inkomsten voor het volgende jaar zullen zijn en hoe de regering dit geld wil besteden. (op prinsjesdag, 3e dinsdag van september dient de regering bij de 2e kamer de rijksbegroting in) Alleen de 2e kamer mag wijzigingen in de begroting aanbrengen. Rechten van het parlement om zijn wetgevende taak te vervullen: - De 2e en de 1e kamer mogen stemmen over ieder wetsvoorstel (in deze volgorde). 2e kamer heeft nog 2 rechten: - Het recht van initiatief; recht van een 2e kamerlid om een wetsvoorstel in te dienen. (meestal doen ministers dat). - Het recht van amendement; 2e kamer mag wijzigingen aanbrengen in een ingediend wetsontwerp. 1e kamer kan een wetsvoorstel alleen in zjin geheel goed- of afkeuren. De regering
Regering (de Kroon): -koningin - ministers
kabinet: ministers, met de minister-president aan het hoofd. (het dagelijks bestuur van ons land, beheert altijd het ministerie van Algemene zaken). Elke minister staat aan het hoofd van een departement of ministerie. (ministerie van Onderwijs, ministerie van justitie, enz.) Op ieder departement kunnen 1 of 2 staatssecretarissen benoemd worden. Zij nemen een deel van de taak van de ministers over. NL= een constitutionele monarchie = koninkrijk (monarchie) waarbij vorst en volk zich aan de grondwet (constitutie) moeten houden. Grondwet = belangrijkste wet in NL. De macht van de monarch (koningin Beatrix) wordt hierdoor beperkt. Ook door de ministeriele verantwoordelijkheid. Ministeriele verantwoordelijkheid: een minister moet voor zijn politieke daden en die van de vorst verantwoordelijkheid afleggen aan het parlement. Dus de ministers zijn verantwoordelijk voor wat de koningin doet of zegt. Zij is zelf onschendbaar. Taken van de koningin: - benoemen en ontslaan van het kabinet - voorlezen van de troonrede H2 2.1 de wederopbouw van de Nederlandse samenleving doorbraak: idee, ontstaan in politieke kringen tijdens de Tweede Wereldoorlog, om de tweedeling in de samenleving tussen confessionelen en niet-confessionelen te doorbreken. Koningin Wilhelmina verwachtte dat de 2e WO een einde zou maken aan de verzuiling. In een poging deze doorbraak direct betekenis te geven, hief de SDAP zich in 1946 op. Socialisten nieuwe partij > Partij van de Arbeid (PvdA). – zelfde standpunt als SDAP alleen hadden ze er geen revolutie voor over > particulier kapitaal bezit werd voortaan aanvaard. De Katholieke RKSP veranderde hun naam in KVP (Katholieke Volkspartij). 1e naoorlogse verkiezingen > meeste gelovige kiezers waren hun zuil trouw gebleven: de doorbraak was mislukt. De rooms-rode coalitie
KVP-er Beel werd na de verkiezingen door de koningin benoemd tot formateur (stelt kabinet samen, zoekt ministers bij elkaar). Coalitie: politieke partijen die samen een regering vormen. Oppositie: politieke partijen in het parlement die geen deel uitmaken van de regering. Regeerakkoord: hierin wordt een overeenkomst vastgelegd tussen twee of meer 2e kamerfracties over het beleid dat zij in een regering samen zullen voeren. Fractie: groep kamerleden van dezelfde partij. Beel en juliana konden goed met elkaar overweg. Vonden dat de vorst meer macht moest krijgen. Hier kon geen sprake van zijn vanwege de grondwet. Beel stelde een rooms-rood kabinet samen => coalitie tussen de KVP en de PvdA (socialistisch + katholiek) -wilde beide een vooruitstrevende sociaal-economische politiek voeren. -deze coalitie zou 12 jaar duren. Tot 1948 was Beel premier > daarna PvdA-leiden Willem Drees (stond bekend om zijn soberheid, streven naar hulpverlening aan armen, zieken en ouderen te verbeteren). Belangrijkste taak van de regering: - Wederopbouw van het land, dat door 5 jaar oorlog zwaar getroffen was. - De opbouw van de verzorgingsstaat. Verzorgingsstaat: staat die zijn inwoners beschermd tegen armoede door middel van een stelsel van sociale voorzieningen. Om de zwakkeren in de samenleving te beschermen, werd een stelsel van sociale wetten ontworpen, de sociale zekerheid genoemd. - 1952 > werkloosheidsverzekering verplicht gesteld. - 1957 > AOW in werking. (elke 65+er kreeg voortaan recht op een uitkering). - In de loop van de jaren steeds meer uitgebouwd. De dekolonisatie van Nederlands-Indië eiste ook veel aandacht op. -de linkse partijen; PvdA, Communistische Partij van NL (CPN) steunde de onafhankelijkheid van Indonesië. -rechtse partijen; liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD opgericht in 1948), de ARP en de KVP waren hier tegen. Links (progressief) > zijn niet tevreden over de bestaande samenleving. Zijn meestal vooruitstrevend en willen de samenleving rechtvaardiger maken. Komen op voor zwakkeren en vinden dat de overheid voorhen moet zorgen. Rechts (conservatief) > willen weinig overheidsbemoeienis. Ieder moet zoveel mogelijk voor zichzelf zorgen. 1949 > NL deed afstand van z’n kolonie en droeg de soevereiniteit over aan Indonesië. 2.2 ontzuiling en polarisatie 20 jaar na het einde van de 2e WO > einde aan de verzuiling. Één van de belangrijkste redenen hiervoor was de toenemende ontkerkelijking, of secularisering. Secularisering: afname van de invloed van het geloof in de samenleving. Oorzaken: -stijging van de welvaart -Trek naar de grote stad -het hogere opleidingsniveau, hierdoor werden mensen kritischer en waren minder bereid om zich door de kerk de wet te laten voorschrijven -door de komst van de tv leerde de mensen verschillende zuilen kennen, buiten hun eigen zuil. ‘zwevende kiezers’: mensen die twijfelden op welke partij ze gingen stemmen. Nieuwe partijen

1957 > Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) opgericht. -wilde socialistischer zijn dan de PvdA. -streefde naar algehele ontwapening van alle landen. 1966 > Democraten ’66 (D66) -opgericht door een aantal Amsterdamse jongeren onder leiding van Hans van Mierlo. -streefde o.a. naar meer invloed van de bevolking op de politiek. Door invoering van het referendum en rechtstreekse verkiezingen van de premier en de burgemeester. -wilde het evenredige vertegenwoordiging vervangen door een districtenstelsel. 1968 > Politieke Partij Radicalen (PPR) opgericht. -afsplitsing van een aantal KVP-leden, die de KVP te conservatief vonden. De nacht van Schmelzer
Kabinet-Cals (1966) = een coalitie tussen de KVP, de ARP en de PvdA. In oktober 1966 diende Norbert Schmelzer, de fractieleider van de KVP, een motie in waarin hij de socialistische minister van Financiën vroeg om meer garantie voor een evenwichtige economische groei. Motie: voorstel van een aantal kamerleden waarin men zich positief of negatief uitspreekt over een zaak/het beleid van een minister. -wanneer een motie door een kamermeerderheid wordt aangenomen moet de minister de motie uitvoeren of uitleggen waarom hij deze naast zich neerlegt. -Als een kamerlid niet tevreden is met de uitleg, kan hij een motie van afkeuring indienen. Dan treedt de minister af. De motie werd aangenomen met 75 tegen 62 stemmen. Het kabinet beschouwde dit als een teken van wantrouwen en besloot af te treden. De nacht van schmelzer geeft spanning weer tussen parlement en regering. Betekende het einde van het vreedzaam overleg dat tijdens de wederopbouwfase had overheerst. Het harmoniemodel maakte plaats voor polarisatie. Harmoniemodel: manier van politiek bedrijven waarbij alle partijen (bijv. werkgevers, werknemers en politieke partijen) zoveel mogelijk proberen, in overleg en goede samenwerking, conflicten te voorkomen. Polarisatie: een verscherping van de politieke verhoudingen. (waarbij verschilpunten hard tegen hard werden uitgevochten). 2.3 subversieve gassen Met name onder de jongeren heerste grote onvrede over de bestaande machtsverdeling. Ze vonden dat ze niks te zeggen hadden en dat alle macht bij een kleine politieke lite lag uit de oudere generatie. Vooral provo’s: protestbeweging uit de jaren 60, die zich verzette tegen machtsuitoefening. Ze protesteerde o.a. tegen woningnood, milieuvervuiling, wapenwedloop (tegen atoombommen), Amerikaanse militaire ingrijpen in Vietnam. Nadat provo in 1967 werd opgeheven, richtte ex-provo Roel van Duyn in 1970 de ‘Oranjevrijstaat’ op, een alternatieve stad in Amsterdam. -kreeg een eigen regering met volksdepartementen. -tijdens de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen in 1970 verwierf de Partij Amsterdam Kabouterstad vijf zetels. Hun aantal was niet zo groot maar ze hadden wel een belangrijke invloed op de samenleving. -door hen werden de traditionele denkpatronen over macht en gezag doorbroken en de gedachte dat de bevolking recht had op medezeggenschap bevorderd. Studenten hielden in 1969 hun meest spectaculaire protestactie met de bezetting van het Maagdenhuis, het bestuurlijk huis centrum van de universiteit van Amsterdam. Zo’n protestactie wordt ook wel een buitenparlementaire actie genoemd. Buitenparlementaire actie: protestacties waarmee burgers buiten de parlementaire procedures om, invloed willen uitoefenen op de besluitvorming van de regering. Rond 1900 had je de 1e feministische golf, streefde voor kiesrecht. Een ander belangrijk protest in de jaren 60 kwam van het feminisme => de 2e feministische golf, zette de strijd voor de gelijkwaardigheid van de vrouw voort. 1968 > organisatie Man-Vrouw-Maatschappij (MVM) opgericht, die streed voor gelijke beloning en gelijke kansen. Andere actiegroep voor de rechten van de vrouw: De dolle mina’s > eisten recht op abortus en riepen op tot het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Het Kabinet-Den Uyl
1972 > het progressieve Kabinet-Den Uyl trand aan. (Bestaande uit PvdA, PPR, D66, KVP en ARP). -gaf de wereldverbeteraars nieuwe hoop. -doel: samenleving verder te democratiseren, de welvaartsverschillen terug te dringen en de zwakkeren meer bescherming te bieden. H3 3.1 het no-nonsense beleid van Lubbers. Ruud Lubbers > leider van het Christen-Democratisch Appel (CDA). (premier 1982-1994) Deze partij ontstond in 1980 toen de ARP, de CHU en de KVP besloten om zich te verenigen. Toen het kabinet Lubbers (CDA/VVD) aantrad, was de economische situatie in Nederland niet zo goed; heerste grote werkloosheid, hoge inflatie, investeringen waren sterk teruggelopen + uitgaven van de verzorgingsstaat zeer gestegen. Lubbers motto: ‘no nonsense’ Onder leiding van Lubbers: -werd het begrotingstekort teruggebracht. -sterk bezuinigd op de sociale zekerheid. -sociale en culturele voorzieningen werden afgeschaft. -uitkeringen en lonen in de overheidssector werden verlaagd. Hiertegen kwam fel protest. >toch zette kabinet het beleid voort. >de voortdurend uitbreidende verzorgingsstaat werd nu voor het eerst ingekrompen. De rijksoverheid trekt zich terug
De regering vond dat de overheid niet allen haar taken op het gebied van de sociale zekerheid moest terugbrengen. Wegens bestuurlijke en financiële redenen. De rijksoverheid bemoeide zich met zovee zaken dat ze niet efficiënt kon functioneren. Daarom ging de regering privatiseren en decentraliseren. Privatiseren: het afstaan van overheidstaken aan het bedrijfsleven. (bijv. PTT en NS werden zelfstandige ondernemingen). Decentraliseren: het overhevelen van bestuurstaken van een hogere naar een lagere overheid. (bijv. van de rijksoverheid naar de provincie of de gemeente). Doel: -geld besparen -afstand tussen de overheid en de burger kleiner maken.
3.2 terug naar het harmoniemodel Door Lubbers z’n verzoenende opstelling namen de felle tegenstellingen tussen de politieke partijen af. In toenemende mate werd de politiek weer gedomineerd door de grotere partijen. De kleine linkse partijen zagen hun aanhang teruglopen. Begin jaren 80 > grote opschudding door massale demonstraties over het voorstel van de NAVO om kruisraketten op Nederlandse bodem te plaatsen, ter afschrikking van de SU. Na 2 regeerperiodes met de VVD, vormde het CDA in 1989 een coalitie met de PvdA. -lubbers bleef premier en PvdA-leider Wim Kok, werd vice-premier. -Het no-nonsense beleid werd voortgezet. -Lubbers streelde samen met Kok naar het terugringen van het aantal niet-werkende. Jarenlange discussie: Euthanasie wel/niet strafbaar? CDA was al christelijke partij geen voorstander van euthanasie, maar moest wel tegemoetkomen aan de wensen van de andere partijen, zoals de PvdA, VVD en de D66. -euthanasie bleef strafbaar, maar als artsen zorgvuldig handelden, konden zij aan strafvervolging ontkomen. In 1994 verloor het CDA veel stemmen. -kwam deels door het vertrek van Lubbers. -maar ook doordat de kiezers nu wel eens een andere partij aan de macht wilden. VVD en D66 wonnen de meeste stemmen. Samen met de PvdA vormde zij een regering onder leiding van Wim Kok. => paarse coalitie, vanwege het samengaan van rood (de socialisten) en blauw (de liberalen). Socialisten en liberalen verschilden sterk in opvatting over de rol van de overheid in de samenleving. PvdA > wilde verzorgingsstaat handhaven. VVD > voorstander van mini-stelsel van sociale zekerheid, waarbij iedereen zich individueel extra kon bijverzekeren. D66 > nam middenpositie in en kon zo een brug vormen tussen de socialisten en de liberalen. -socialisten werden rechtser. Het poldermodel
Paarse kabinet > economie ontwikkelde zich voorspoedig en de werkloosheid liep steeds verder terug. De gunstige economische situatie word vaak toegeschreven aan het zogenaamde poldermodel, ook wel de overlegeconomie genoemd. Dat wil zeggen dat vakbonden, werkgeversorganisaties en de overheid gezamenlijk proberen een oplossing te vinden voor sociaal-economische problemen. Wordt ook gesproken over een groen poldermodel; hierin zouden de overheid, het bedrijfsleven en de milieubeweging met elkaar moeten overleggen om tot overeenstemming te komen over de inrichting van de leefomgeving. Groenlinks > opgericht in 1989, toen de CPN, de PSP en de PPR, besloten samen verder te gaan. Doordat de PvdA naar rechts opschoof ontstond er in de politiek ruimte voor een partij met duidelijk linkse opvattingen. 1998 > 2e paarse kabinet, opnieuw Wim Kok als premier. Jaar later > paars 2 lag in diggelen
Oorzaak: ‘nacht van Wiegel’ ; Mei 1999 > 1e kamer stemmen over de invoering van een referendum waarbij de bevolking de mogelijkheid zou hebben om een wetsvoorstel tegen te houden. - tijdens de ‘nacht van Wiegel’ werd het wetsvoorstel over een dergelijk referendum getorpedeerd door een tegenstem van VVD-er Hans Wiegel. - D66 nam dit hoog op en stapte uit de coalitie. Kabinetscrisis: dreigend aftreden van het kabinet dor a) onenigheid tussen de kabinetsleden, of b) onenigheid tussen het kabinet en de 2e kamer. Demissionair kabinet: kabinet dat eigenlijk is afgetreden maar de lopende zaken nog behartigt tot een volgend kabinet is aangetreden. Meestal worden na een kabinetscrisis nieuwe verkiezingen gehouden, maar deze keer werd geprobeerd om het kabinet weer aan elkaar te lijmen > dit lukte. 3.3 de Europese Unie De Europese samenwerking begon met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951. 6 landen deden mee: NL, België, Luxemburg, Italië, Frankrijk en West-Duitsland. Door een gezamenlijk beheer van de kolen- en staalsector, de basis voor de militaire industrie, wilde men voorkomen dat de landen (vooral West-Duitsland) een krachtig militair apparaat zouden opbouwen. De Europees samenwerking werd uitgebreid in 1957 > Europese Economische gemeenschap (EEG) werd opgericht. Hiermee werd gestreefd naar een gemeenschappelijke markt en een gezamenlijk economisch beleid. ? zelfde jaar werd ook de Europese Gemeenschap voor Atoomenenergie (Euratom) opgericht, voor een gemeenschappelijk beheer van kernenergie. 1967> vormde ze samen de Europese Gemeenschap. Tegenwoordig de Europese Unie (EU). Europese Unie: politieke en economische samenwerking tussen een aantal Europese landen, voortgekomen uit de Europese Gemeenschap (EG). >invoering van een gemeenschappelijke munt, de euro. Meer leden: Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland, Griekenland, Portugal, Spanje, Oostenrijk, Zweden en Finland. +Diverse andere landen, overwegend uit midden- en oost-Europa, hebben het lidmaatschap aangevraagd. De instellingen van de Europese Unie
De Eu wordt bestuurd door verschillende organen. Belangrijkste: de raad van ministers, die bestaat uit de vakministers van de verschillende lidstaten. Raad van ministers: bijeenkomst van ministers, bijv. van Economie of Defensie, binnen de EU. Beslist – soms in samenwerking met het Europees parlement – of een wet wordt aangenomen of niet. De raad bestaat uit de ministers van Justitie. >neemt de belangrijkste besluiten binnen de Europese Unie. (moet een eed van onafhankelijkheid afleggen) -alleen recht van initiatief. -de raad beslist of een wet wel of niet wordt aangenomen. -commissie waakt over de naleving van de wetgeving en zorgt voor een concrete uitvoering van Europese beleidsmaatregelen. Commissie wordt gecontroleerd door het europees parlement, de volksvertegenwoordiging van Europa. Het parlement wordt iedere 5 jaar rechtstreeks door de bevolking gekozen. De kiezers mogen alleen stemmen op kandidaten uit hun eigen land. Binnen het parlement groeperen de leden zich niet per land, maar per politieke richting; socialistische fractie, christen-democratische fractie, liberale fractie, etc. Europese raad: belangrijkste vergadering van de Europese Unie, waarbij regeringsleiders bijeenkomen om het beleid van de EU uit te stippelen. -komt minimaal 2x per jaar bijeen
de Europese unie heeft een eigen Hof van justitie, dat erop moet toezien dat de wetten van de Unie goed worden nageleefd. -de Europese wetgeving staat boven de nationale wetgeving. -Europa mag zich niet bemoeien met de zaken die beter nationaal, provinciaal of lokaal geregeld kunnen worden. Het democratische gat
De Eu biedt veel voordelen. Maar net iedereen is het hiermee eens. -er wordt gesproken over een ‘democratisch gat’; veel wetgeving vindt voortaan plaats op Europees niveau, terwijl het Europees parlement minder wetgevende en controlerende bevoegdheden heeft dan de nationale parlementen. -de bevolking van Europa verliest daardoor invloed.

REACTIES

D.

D.

hee, sjors top samenvatting, hoe heet je met je achternaam :)

19 jaar geleden

I.

I.

Hee! ik vind je samenvatting echt super goed!
Ik heb hem gebruikt met het leren. Morgen heb ik een toets over het hoofdstuk. Ik hoop dat jou samenvatting goed geholpen heeft en dat ik morgen alles weet.. kuss ilona

17 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.