Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1307 woorden
  • 2 mei 2004
  • 80 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
80 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
MASSAMEDIA Paragraaf 1 Socialisatie en Cultuur Cultuur: Alle gewoonten die zijn aangeleerd (dus bijv. de taal, het eten enz.) Natuur: Alle gewoonten die zijn aangeboren (dus bijv. het vermogen om klanken voort te brengen enz.) Het gedrag van mensen is altijd een combinatie van natuur en cultuur; het is
aangeboren en aangeleerd. Cultuurkenmerken: Zoals kennis, gewoonten, opvattingen, kunst, sport, symbolen en feestdagen. Mensen kunnen deel uitmaken van meerdere cultuurgroepen tegelijk. Nederland is een multiculturele samenleving geworden, doordat er heel veel verschillende cultuurgroepen zijn in Nederland (bijv. Friezen, Marokkanen, Limburgers, Amerikanen, Skaters, Miljonairs, Arbeiders, Milieuactivisten enz.) Dominante cultuur: Als een cultuur gedragen wordt door een groep die binnen
samenlevingoverheersend is (hier in Nederland is dat bijv. Het spreken van de Nederlandse taal, gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, het vieren van Koninginnedag enz.). Subcultuur: Als binnen een groep normen, waarden en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur (klederdracht, piercings enz.). Tegencultuur: Mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen. Antiglobalisten: Een voorbeeld van een tegencultuur. Leden van deze

tegencultuur zijn tegenstanders van dominante normen en waarden, zoals het streven naar economische groei en de overheersende rol van de westerse landen in de wereld. Bedrijfscultuur: Alle normen en waarden en gewoonten die in een bedrijf gelden (bijv. wat voor kleding je tijdens je werk draagt). Jeugdcultuur: bijv. Gothic, Alto’s, Hiphoppers, Hippies. Jongeren willen een eigen leefstijl hebben die anders is dan de leefwijze van hun ouders. Integratie: Het overnemen van een deel van een andere dominante cultuur maar voor een deel ook hun eigen cultuur behouden. Socialisatie: Het proces waarbij iemand de normen, waarden en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Socialiserende instituties: Instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen (carnaval, prinsjesdag, kerstmis, ramadan, dodenherdenking enz.) waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Socialiserende instituties: 1) het gezin (eerste lach, eerste woordjes, eerste stapjes) 2) de school (samenwerken, discipline, taken verrichten) 3) het werk (prestaties leveren, bepaald je leefritme) 4) maatschappelijke groepering (sportclubs, geloofsrichtingen) 5) de overheid (wetten waar je, je aan moet houden) 6) de vriendenkring (grote invloed op de normen en waarden van mensen) 7) de media (belangrijk voor de verspreiding van onze cultuur) Sociale controle: De wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of
dwingen zich aan de geldende normen en waarden te houden. Sancties: Formele positieve sancties (diploma, een promotie) Formele negatieve sancties (strafwerk, boete, gevangenisstraf) Informele positieve sancties (compliment, fooi, applaus) Informele negatieve sancties (popgroep uitfluiten, een kind naar zijn kamer sturen) Formeel: Geschreven (wetten, reglement van een sportclub). Informeel: Beleefdheidsvorm of ongeschreven. Internalisatie: Als mensen sommige aspecten van hun cultuurgroep zo eigen gemaakt hebben, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht. Paragraaf 2 Media en Communicatie Communicatie: Het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger (gedachten, gevoelens of gedragingen). Medium: Hierlangs wordt de boodschap verstuurd (dit kan op
verschillende manieren: gebaren, kleding, televisiebeelden, kunstwerken, gesproken of geschreven woord enz.). Communicatiestoornis: Als de zender iets anders bedoeld dan de ontvanger denkt. Referentiekader : Het geheel van persoonlijke normen, waarden, kennis en ervaring. Informatiemaatschappij: Een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Er zijn verschillende soorten communicatie: *1* Directe en Indirecte communicatie. (directe -> face to face contact..indirecte -> niet). *2* Eenzijdige en meerzijdige communicatie. (eenzijdige -> eenrichtingsverkeer zoals radio, tv, kranten..meerzijdig -> deelnemers zijn zender én ontvanger). *3* Verbale en non-verbale communicatie. (verbaal -> gesproken en geschreven woord..non-verbaal -> via andere symbolen zoals tekeningen en lichaamstaal). *4* Interpersoonlijke en massa communicatie. (interpersoonlijk -> tussen een klein aantal personen zoals een vergadering..massa -> voor een groot vaak onbekend publiek). Massamedia: De dragers van openbare boodschappen (radio, kranten, tv, boeken, websites, films, aanplakbiljetten enz.) Gemeenschappelijke kenmerken van massamedia: 1 anoniem publiek 2 openbaar 3 onpersoonlijk 4 communicatie eenzijdig 5 weinig feedback
Er zijn verschillende groepen boodschappen (soorten informatie): • Amusement (bijv. films, showprogramma’s, quiz of de Donald Duck) • Nieuws (bijv. kranten, journaal) • Reclame (1 mensen wijzen op bepaalde producten.2 naamsbekendheid) • Meningsvorming (bijv. talkshows, documentaires) • Kunst (bijv. toneelstukken, opera’s, popconcerten, klassieke concerten) • Educatie en onderwijs (bijv. Teleac, schooltelevisie) De boodschappen van de media hebben verschillende functies: - informatieve functie -> waarmee de media beantwoorden aan de behoefte
aan:* informatie (journaal, krantenberichten, websites, vaktijdschriften enz.) * educatie (Teleac, schooltelevisie, voorlichtingen, documentaires enz.) * hulp bij opinie- of meningsvorming (programma’s als NOVA, Twee Vandaag) - sociale functie -> waardoor de media ervoor zorgen dat individuen: * met anderen kunnen meepraten * hun eenzaamheid kunnen verdrijven (chatten) - recreatieve functie -> waarbij de media voorzien in de behoefte aan: * ontspanning * gezelligheid * tijdverdrijf * zinvolle vrijetijdsbesteding * het beleven van spanning, sensatie en romantiek
De media zijn ook op twee manieren belangrijk voor de samenleving als geheel: 1) voor de instandhouding van de democratie, de politieke functie van de massamedia. 2) voor de cultuuroverdracht, de socialiserende functie van de massamedia. Paragraaf 3 Soorten Media Er zijn drie verschillende soorten media: 1) Gedrukte media
a. Kranten
b. Tijdschriften
c. Huis-aan-huisbladen
d. Boeken
De landelijke dagbladen verschillen van elkaar: - Algemene kranten en richtingkranten - Progressieve kranten (links) en conservatieve kranten (rechts) - Populaire kranten en kwaliteitskranten
Bij tijdschriften heb je verschillende soorten: ? Jongerenbladen ? Familiebladen ? Roddelbladen ? Special-interestbladen ? Vakbladen ? Opiniebladen ? Omroepgidsen

2) Audiovisuele media
a. Radio
b. Televisie
c. Film
d. Video
Er zijn vier soorten televisie- en radiozenders: 1) Landelijke publieke omroepen (NED1 2 3. Zijn niet bedoeld om winst te maken, krijgen geld van de overheid en uit het lidmaatschapgeld). 2) Regionale en lokale publieke omroepen (brengen vooral plaatselijk nieuws). 3) Landelijke commerciële omroepen (inkomsten uit reclameboodschappen). 4) Buitenlandse omroepen (publieke omroepen van buitenlandse zenders zijn vaak ook in Nederland te ontvangen). 3) Nieuwe media
a. Cd-rom
b. Dvd
c. World Wide Web
d. E-mail
e. Sms Paragraaf 4 Hoe Komt Het Nieuws Tot Stand? Nieuws: Informatie over recente feiten die nog onbekend zijn bij groot publiek. Kennis: Informatie die bekend is. Selectiecriteria: * actueel * uitzonderlijk * interessant * gevolgen * beroemd (mensen) * totaalinzicht * beeldmateriaal
Hoe meer criteria een bericht heeft, hoe hoger de nieuws waarde. Er zijn verschillende nieuwsbronnen: • Personen en instellingen, die uit eigen initiatief informatie aan journalisten verstrekken. • Nieuwsgaring, eigen journalisten gaan zelf op zoek naar het nieuws. • Persbureaus, die nieuwsberichten via modem en fax sturen. Objectiviteit: Een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid. Om objectiviteit of betrouwbaarheid zo dicht mogelijk te benaderen, moeten journalisten in ieder geval: 1) Een scheiding maken tussen feiten en meningen. 2) Het principe van hoor en wederhoor toepassen. 3) Gebruik maken van verschillende nieuwsbronnen en deze bronnen ook vermelden. 4) Over kennis van zaken beschikken. De leiding van een krant is gescheiden in twee verantwoordelijkheden: 1 De directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management. 2 De redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid. Het selectieproces van het nieuws
1. Selectie om bericht op te nemen Op basis van de nieuwswaarde en de identiteit van het medium. 2. Selectief gebruik van bronnen Op basis van de selectieve perceptie van de journalist. 3. Selectie bij de presentatie van het nieuws Op basis van het referentiekader van de journalist en de

identiteit van het medium. Paragraaf 5 De Invloed Van De Media
Vooroordeel: een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust. Stereotypen: een vaststaand beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven. Er zijn 4 beïnvloeding theorieën: 1. De injectienaaldtheorie
Propaganda: Er wordt uitsluitend eenzijdige informatie gegeven met als doel aanhangers voor een standpunt of zaak te winnen. Indoctrinatie: is het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek. Manipulatie: Het publiek krijgt vervormde informatie over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt. 2. De multiple-step-flow-theorie
Opinieleiders: Mensen die binnen een bepaalde kring veel gezag hebben. 3. De selectieve perceptie
Selectieve perceptie: Elke informatie wordt altijd zodanig
vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Referentiekader: Het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. 4. De agendatheorie
Deze benadrukt dat de media niet bepalen hóé mensen denken, maar waarover zij denken en met elkaar praten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.