Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Kunsttromingen 19e eeuw

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 545 woorden
  • 27 november 2003
  • 78 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
78 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Tekenen: kunstgeschiedenis 19e eeuw. Neoclassicisme, 1780 – 1840. Nieuwe belangstelling voor klassieken, door opgravingen van Italiaanse steden. Napoleon => Arc de Triomph: namakend van Romeinse eerbogen. Schilderkunst: Scherpe composities, fijne penseelstreken, heldere, koele en sobere kleuren, kleding belangrijk, als toneelstuk, klassiek onderwerp. Jean Dominique Ingres. Beeldhouwkunst: Perfect weergegeven in marmer, koel en zonder emotie, gevoelloos. Antonio Canova. Bouwkunst: Moest rijkdom en macht uitstralen, is toegepast op grote huizen (alleen aan de buitenkant!) en gebouwen, met de klassieke elementen en symmetrie. Romantiek, 1800 – 1840. Alle beelden geromantiseerd. Veel belangstelling voor Oosterse culturen en Exotische landen. Noord-Europa staat de natuur centraal. De mode is kleurrijk, maar ook klassieke lijn. Schilderkunst: Beweeglijkheid, emotie, felle kleuren, aandacht voor de natuur, nietige mens in natuur. Dramatische taferelen, hevige gevoelens, licht-donkercontrasten, Eugène Delacroix. Beeldhouwkunst: Actie en gevoel belangrijk, onderwerpen uit natuur of andere actuele gebeurtenissen. Minder glad dan neoclassicisme.
Realisme, 1840 – 1880. Aandacht voor het leven, wonen en werken van normale mannen en vrouwen. Arbeider is trots op prestatie. Schilderkunst: Alledaagse onderwerpen, sobere, donkere/geelachtige kleuren, niet al te glad geschilderd, niet mooier dan de werkelijkheid. Jean-Francois Millet. Beeldhouwkunst : Vooral eenvoudige arbeiders als onderwerp, beelden niet te glad afgewerkt. Impressionisme, 1870 – 1905. Gewone, alledaagse dingen (veel waterlandschappen) die op een wazige en snelle manier geschilderd worden. Schilderkunst: Lichteffecten. Snelle, directe schildertechniek, daardoor ziet alles er een beetje slordig uit. De stipjes-kunst voor eerst op grote schaal toegepast en snelle vegen van verf goed zichtbaar. Lichte kleuren. Verf wordt op doek gemengd. Invloed van fotografie, afsnijding. Haagse school, Amsterdamse school. Haagse school = buitenlandschappen, A’damse school = stadsleven. Auguste Rodain, Claude Monet, Edouard Manet (heeft eigen wil, één van beginners met impressionisme). Beeldhouwkunst: Beelden gemaakt van boetseerwas en klei, snel werken => weergave van vluchtig moment. Bronzen afgietsels. Stemming is belangrijk, niet glad afgewerkt, diepe plooien. Auguste Rodain. Mode: Korsetten, kleding waarin vrouwen zicht niet goed konden bewegen. Postimpressionisme, 1880 – 1900. Afgewogen composities, gevoel is belangrijk. Schilderkunst: Zuivere kleuren, net als bij impressionisme. Duidelijke penseelstreken of stippen. Pointalisme, na 1900. Point = punt => schilderkunst verandert. Schilderkunst: Geen streek of veeg, maar punt. Kleur-vlektechniek, geen toepassing van zwart. Meer aandacht voor vormen. Weer alledaagse onderwerpen, zeer tijdrovend. Invloed van fotografie weer aanwezig. Expressionisme, na 1905. Expressie = gevoel => Mensen die voelen en ademen. Schilderkunst: Grove penseelstreek. Kleuren lopen niet goed in elkaar over, veel kleurencombinaties. Onnatuurlijk felle kleuren. Abstracte, onafgemaakte vormen. Vervorming ter expressie. Sociaal engangement (= sociaal betrokken bij gebeurtenissen die indruk hebben gemaakt.), vooral toegepast in Duitsland en Frankrijk. Beeldhouwkunst: Abstracte, onafgemaakte vormen. Kubisme, 1907. Andere gedachten dan hiervoor, schilderij is een opzichzelfstaand ding, een plat vlak. Géén werkelijkheid. Schilderkunst: Geen gevoel maar verstand, stillevens en verschillende aanzichten. Collagetechnieken (= samenstelling van verschillende beelden tot één nieuw beeld.), geen perspectief. Mode ook beïnvloed. Georges Braques, Picasso. Beeldhouwkunst: vormen.
Symbolisme, na 1900. Symbool = belangrijk onderwerp. Schilderkunst: Drang om bovenwerkelijke, onverklaarbare onderwerpen werkelijk te maken. Duistere dingen, diepe gevoelens, moeilijk te begrijpen. Voorstelling van droombeelden. Beeldhouwkunst: Mysterie en geheimzinnigheid, beelden gemaakt van brons, werken met symbolen. Jugendstil, 1890 – 1910. Plant- en bloemmotieven. Overheersing van sierlijke vormen en lijnen. Vooral op sieraden en meubulair toegepast, weinig in de schilderkunst. Veel vrouwen in de weinige Jugendstil-schilderijen. Zeer kleurrijk en tijdrovend. Handgemaakt. Alfons Mucha. Beeldhouwkunst: Staal en gietijzer nieuwe productie materialen, eiffeltoren. Antoni Galdi. Futurisme, na 1900. Snelheid en beweging. Schilderkunst: Verschillende momenten tegelijkertijd weergegeven. Beweging door herhaling en vervorming. Beeldhouwkunst: Snelheid en dynamiek, toepassing van glanzende metalen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.