Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

De overblijfselen van naamvallen in hedendaagse talen

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 13810 woorden
  • 17 februari 2017
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Het leren van naamvallen is voor menig scholier een struikelblok. Ook wij hebben herinneringen aan lange avonden rijtjes stampen voor ons proefwerk Duits of Latijn. Eén van de meest gehoorde redenen om in de bovenbouw Frans te kiezen in plaats van Duits, is dat in de Franse taal geen naamvallen voorkomen. Terwijl wij Nederlanders in de late middeleeuwen zelf ook gebruik maakten van maar liefst vier naamvallen, en men in de renaissancetijd talen met naamvallen zelfs als superieur beschouwde, is onze houding jegens naamvallen net zo veranderlijk als taal zelf. Misschien is dat wel wat ons zo intrigeert aan taal. Taal is in wezen een communicatiemiddel, maar tegelijkertijd zoveel meer dan dat. Taal is studie, taal is een manier van denken, taal is status, taal is kunst. Naamvallen zijn een manier om taal vorm te geven, en daarom hebben wij het als onderwerp voor ons profielwerkstuk gekozen.
  Om te beginnen zullen wij in dit werkstuk een uitgebreide introductie geven op het onderwerp 'naamvallen'. Daarna zullen we verschillende onderzoeksvragen beantwoorden die wij zelf hebben opgesteld, door ons onderwerp vanuit verschillende perspectieven te bekijken (taalkundig, historisch, educatief, etc.).

We zullen middels de antwoorden die wij hebben gevonden op deze deelvragen antwoord geven op onze hoofdvraag: 'Wat zijn de overblijfselen van de Latijnse naamvallen in hedendaagse (Europese) talen?' en zo tot een conclusie komen. Wij hanteren hierbij de volgende deelvragen: 1. Wat zijn naamvallen?
2. Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruiken van naamvallen?
3. In welke hedendaagse talen worden er nog naamvallen gebruikt?
4. Is er een verschil tussen (het gebruik van) naamvallen in Romaanse en Germaanse talen?
5. Hoe zijn naamvallen vervangen in hedendaagse talen zonder naamvallen?
6. Zullen naamvallen in de toekomst ook nog gebruikt worden, of zullen ze verdwijnen? We zullen op elke deelvraag een zo uitgebreid mogelijk antwoord geven, met aan het einde van elke deelvraag een conclusie die betrekking heeft op de hoofdvraag. Zo denken wij het beste antwoord op de hoofdvraag te kunnen geven.

Deelvraag 1: Wat zijn naamvallen? Naamvallen zijn bepaalde uitgangen die achter de stam van een woord staan, die de functie die ze in een zin hebben laten zien. Je hebt verschillende naamvallen, in het Latijn zijn het er vijf (met uitzondering van de vocativus). Zo zijn er dus vijf naamvallen die we gaan bespreken.
1. De nominativus
    Deze naamval geeft de functie in de zin van het onderwerp weer of van het
    naamwoordelijk deel van het gezegde.

    Voorbeeld: Servus ancillam amat. (= De slaaf houdt van de slavin.) Hier staat ‘servus’ in de nominativus. De functie die dit woord in deze zin bekleedt is het onderwerp. Flavius pater est. (= Flavius is vader.) ‘Flavius’ en ‘pater’ zijn allebei in de nominativus vorm. In deze zin is ‘Flavius’ het onderwerp en ‘pater’ het naamwoordelijk deel van het gezegde.
2. Genitivus
   Er zijn verschillende soorten genitivi, maar het zijn altijd bijvoeglijke bepalingen. a. Genitivus possessivus
    Deze naamval geeft de functie in de zin van de bezitter weer. Voorbeeld: Roma caput Italiae est. (= lett. Rome is het hoofd van Italië.
                                                Rome is de hoofdstad van Italië.) Hier is ‘Roma’ het onderwerp. ‘Caput’ is het naamwoordelijk deel van het gezegde. ‘Italiae’ is een bijvoeglijke bepaling die in de naamval genitivus staat. De functie van dit woord in deze zin is de bezitter, namelijk de bezitter van de stad Rome. b. Genitivus subjectivus
    Deze naamval geeft de functie in de zin weer van het subject, het onderwerp, van de
    handeling die in de zin plaats vindt. Voorbeeld: mandata regis (=lett. de bevelen van de koning
                                  de koning beveelt)
Hier staat ‘regis’ in de genitivus, het slaat op ‘mandata’. Het is dus een bijvoeglijke bepaling bij ‘mandata’. c. Genitivus objectivus
    Deze naamval geeft de functie in de zin weer van het object, dus van het lijdend voorwerp,
    van de handeling die in de zin plaats vind. Voorbeeld: spes victoriae (= lett. de hoop op de overwinning
                                  men hoopt te overwinnen) Hier staat ‘victoriae’ in de genitivus, het slaat op ‘spes’. Het is dus een bijvoeglijke bepaling bij ‘spes’. d. Genitivus qualitatis

    Deze naamval geeft de functie in de zin van een eigenschap, hoedanigheid weer. Voorbeeld: vir magnae prudentiae (lett. een man van grote wijsheid
                                           een zeer wijze man) Hier staat ‘magnae prudentiae’ in de genitivus. Het geeft een eigenschap van een man aan. e. Genitivus explicativus
    Deze naamval legt een begrip uit. Voorbeeld: poena mortis (= de doodstraf) Hier staat ‘mortis’ is de genitivus. ‘Mortis’ geeft nader uitleg over ‘poena’ (= straf), het geeft aan wat de straf inhoudt/ wat de straf is. f. Genitivus partitivus
    Deze naamval geeft een deel van een geheel aan. Voorbeeld: multum vini (= lett. veel van wijn
                              veel wijn) Hier staat ‘vini’ in de genitivus. Het geeft een deel van een geheel aan.
Denk aan het Engels ‘a cup of tea’.   g. Zelfstandig naamwoord + genitivus
Er zijn ook zelfstandig naamwoorden waar een genitivus achter komt. Het zijn er slechts een paar. Voorbeeld: memor, -oris + genitivus (= denkend aan) Hetgeen waar iemand aan denkt staat dan in de genitivus.
3. Dativus
    Ook deze naamval heeft verschillende soorten. a. Dativus indirectus objectivus
    Deze naamval geeft de functie in de zin van het meewerkend voorwerp weer. Voorbeeld: Non scholae sed vitae discimus. (= Wij leren niet voor de school maar voor het leven.) Hier zijn de woorden ‘scholae’ en ‘vitae’ twee dativus vormen. Het meewerkend voorwerp wordt vaak gekenmerkt door de voorzetsels ‘voor/aan’ in het Nederlands, vandaar dat in de vertaling het voorzetsels voor staat, terwijl dat niet een voorzetsel is dat in het Latijn gegeven zou zijn. b. Dativus possessivus
    Deze naamval geeft in combinatie met het werkwoord ‘esse’, wat ‘zijn’ betekent, een

    bezitter aan. Voorbeeld: Mihi est domus. (= lett. Aan mij is een huis.
                                     Ik heb een huis.) Hier staat ‘mihi’ in de dativus. Omdat er een dativus in combinatie met het werkwoord ‘esse’ in de zin staat kan je ‘esse’ vertalen met hebben, zodat de zin in het Nederlands net iets lekkerder loopt. LET OP!
Er is verschil tussen de genitivus possessivus en de dativus possessivus.
De genitivus possessivus legt nadruk op de bezitter, in tegenstelling met de dativus possessivus die de nadruk juist legt op het bezit. c. Dativus auctoris
    Deze naamval geeft in combinatie met een gerundivum met esse de persoon aan die de
    de handeling in de zin verricht. Een gerundivum is een werkwoord gebruikt als bijvoeglijk
    naamwoord.   Voorbeeld: Mihi fabula narranda est. (lett. Voor mij is er een verhaal dat verteld moet worden.
                                                Ik moet een verhaal vertellen.) Hier is ‘mihi’ de dativus, ‘narranda’ de gerundivum. Een gerundivum is een passief deelwoord dat zich als een bijvoeglijk naamwoord gedraagt. d. Dativus finalis
    Deze naamval heeft als functie het doel weer te geven. Voorbeeld: Tibi auxilio venire non potui. (= lett. Aan jou kon ik niet te hulp komen.
                                                        Ik kon je niet te hulp komen.) Hier staan ‘tibi’ en ‘auxilio’ in de dativus. De tweede dativus, in dit geval ‘tibi’, geeft de belanghebbende persoon aan. e. Werkwoord + dativus

    Er zijn ook een paar werkwoorden waar een dativus vorm achter komt. Deze dativus is
    dan verbonden aan het werkwoord. Voorbeeld: Parere + dativus (= gehoorzamen) De dativus vorm die na het werkwoord volgt, geeft de persoon weer, in dit geval, aan wie je moet gehoorzamen. Servire + dativus (= dienen) Servus domino servit. (= Een slaaf dient zijn meester.) ‘Servus’ is hier het onderwerp. ‘Servit’ wordt hier gevolgd door een dativus, namelijk ‘domino’. Het geeft aan wie de slaaf dient, namelijk zijn meester.
4. Accusativus
    Net als de andere naamvallen heeft ook deze naamval verschillende soorten. a. Accusativus als object
    Deze naamval geeft de functie van het lijdend voorwerp weer in de zin.
   
Voorbeeld: Livius libros CXLII scripsit. (= Livius schreef 142 boeken.) Hier is ‘libros CXLII’ in de vorm van de accusativus, daarom is het in deze zin het lijdend voorwerp. b. Accusativus als predicatief
    Sommige werkwoorden hebben naast een accusativus als lijdend voorwerp nog een
    accusativus die predicatief wordt genoemd. Een predicatief is en dubbel verbonden
    bepaling. Deze naam komt door het feit dat de bepaling zowel betrekking heeft op het
    werkwoord als het naamwoord waarmee het verbonden is. Voorbeeld: Habeo te amicum. (= Ik heb jou als vriend.) Hier is ‘te’ de eerste accusativus en ‘amicum’ de tweede, ook wel predicatief genoemd. c. Accusativus spatii
    Deze naamval geeft antwoord op de vragen ‘Hoelang?’ ‘Hoever?’. Het is dus een

    accusativus van tijdsduur / afstand. Voorbeeld: Multos annos Troia in bellum erat. (= Vele jaren was Troje in oorlog.) Hier staat ‘multos annos’ in de accusativus. In deze zin geeft het antwoord op de vraag ‘Hoelang?’, het is dus een accusativus van tijdsduur. Hostes tria milia aberant. (= De vijanden waren drie mijl verwijdert.) Hier staat ‘tria milia’ in de accusativus. In deze zin geeft het antwoord op de vraag ‘Hoever?’, het is dus een accusativus van afstand. d. Voorzetsel + accusativus
Er zijn ook vaste voorzetsels die gevolgd worden door de accusativus. In het woordenboek staat achter deze voorzetsels dat ze door een accusativus gevolgd worden. Voorbeeld: ad + accusativus (= naar, bij) e. Werkwoord + accusativus
Er zijn ook werkwoorden die door een accusativus gevolgd worden, dit zijn er echter maar weinig. Voorbeeld: decet + accusativus (= (het) past bij) Waar het bij past staat dus in de accusativus.   5. Ablativus
    Tenslotte heeft ook deze naamval verschillende vormen. Deze naamval bevat de
     meeste vormen. Deze naamval heeft als hoofdfunctie van bijwoordelijke bepalingen. a. Ablativus instrumentalis
    Deze naamval geeft het middel aan waarmee men de handel in de zin verricht aan.
    Deze wordt vaak vertaald met : door, met
Voorbeeld: Salvius gladio se defendit. (=Salvius verdedigd zich met een zwaard.) Hier is ‘gladio’ de ablativus vorm, maar omdat het laat zien hoe of met wat ‘Salvius’ zich verdedigt en het dus een instrument beschrijft, vertaal je het door middel van het voorzetsel met/door. b. Ablativus locatief
    Deze naamval geeft een plaats aan, maar geen richting. Een bepaling van richting staat in
    de accusativus.

    Deze wordt vaak vertaald met : in, op
Voorbeeld: in urbe Roma (= in de stad Rome) Hier is ‘urbe’ de ablativus vorm. Het duidt hier een plaats aan en wordt daarom met in/op vertaald. c. Ablativus causae
    Deze naamval geeft de oorzaak van een gebeurtenis of motief waarom iemand iets doet
    aan. Voorbeeld: Isocrates fame periit. (= Isocrates kwam om van honger.) Hier staat ‘fame’ in de ablativus en het laat een oorzaak van een gebeurtenis zien, namelijk Isocrates is gestorven doordat hij honger lijdde. d. Ablativus modi
    Deze naamval geeft de wijze waarop iets in de zin gedaan wordt weer. Voorbeeld: Templum clamore petebant. (= Zij gingen onder geschreeuw naar de tempel.) Hier staat ‘clamore’ in de ablativus en het geeft hier aan hoe de desbetreffende personen naar de tempel gingen.   e. Ablativus temporis
    Deze naamval geeft het tijdstip aan waarop de handeling in de zin gebeurt. Voorbeeld: Numquam patrum memoria sine proelio pax est facta. (= Nog nooit is in de tijd van onze voorvaderen vrede tot stand gekomen zonder strijd. Hier staat ‘memoria’ in de ablativus. Het geeft aan in welke periode de handeling plaats heeft gevonden. f. Ablativus comparationis
    Deze naamval geeft hetgeen aan wat wordt vergeleken in een comparativus opstelling.   
    Een comparativus is de vergrotende trap van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden.  
  
Voorbeeld: lang – langer, goed – beter. Voorbeeld: Nihil rarius est perfecto oratore. (= Niets is zeldzamer dan een volmaakte redenaar.) Hier staat ‘perfecto oratore’ in de ablativus en omdat deze zin een vergelijking bevat verlaat je met ‘dan’ en daarna de ablativus. g. Ablativus mensurae
    Deze naamval geeft aan in welke mate er verschil is tussen de genoemde zaken of

    mensen. Het staat vaak bij comparativi of woorden die een comparatieve betekenis
    hebben. Voorbeeld: Romani multo fortiores erant quam Poeni. (= De Romeinen waren veel dapperder dan de Puniërs.) Hier staat ‘multo’ in de ablativus. Ook hier is sprake van een vergelijking, maar omdat het een hoeveelheid (alhoewel die niet accuraat is) aangeeft verschilt het met de voorafgaande ablativus. h. Ablativus qualitatis
    Deze naamval geeft een eigenschap of hoedanigheid aan. Voorbeeld: vir magna calliditate (= een zeer slimme man) Hier is magna ‘calliditate’ de ablativus, het geeft iets, een eigenschap, van de man aan.
Het voorbeeld wat bij de genitivus qualitatis was gegeven was : ‘vir magnae calliditatis’ betekent ook een zeer slimme man. Dit komt doordat er eigenlijk geen verschil qua betekenis is tussen deze twee naamvallen.
i. Ablativus respectus
    Deze naamval geeft antwoord op de vraag: ‘In welk opzicht?’ Voorbeeld: Micipsa parum animo valuit. (= Micipsa was niet goed bij zijn hoofd.) Hier staat ‘animo’ in de ablativus. Het geeft aan op welke manier ‘Micipsa’ niet goed was, namelijk bij zijn ziel, in dit geval vertaald met hoofd. j. Voorzetsel + ablativus
Er zijn ook voorzetsels die gevolgd moeten worden door een ablativusvorm. Voorbeelden: a, ab, abs + ablativus (= van(af), door) ex + ablativus (= uit) Dit zijn voorbeelden van ablativi die een punt van scheiding of vertrek aanduiden. k. Werkwoord + ablativus
Er zijn ook werkwoorden die gevolgd moeten worden door een ablativusvorm. Voorbeeld: opus est (mihi) (= (ik) heb nodig) Hetgeen wat nodig is, staat in de ablativus.   We hebben nu alle naamvallen in het Latijn met hun bijbehorende functie besproken. Natuurlijk zijn er ook regels wat betreft de naamvalsuitgangen. Want niet elke naamval heeft maar één vorm. De uitgangen zijn verschillend, maar het komt ook voor dat twee verschillende naamvallen dezelfde uitgang hebben. Is dat het geval, dan is het aan de zin/ context te zien welke functie het heeft en dus welke naamval het is. Een woord heeft een geslacht en is dus vrouwelijk, mannelijk of onzijdig. Woorden kunnen ook van elkaar verschillen in aantal, dat betekent dat het enkelvoud of meervoud kan zijn. Ook hebben niet alle woorden dezelfde stam waar de naamvalsuitgangen achter komen. Doordat deze verschillen bestaan zijn er verschillende rijen met uitgangen.
Zo zijn er vijf groepen van zelfstandige naamwoorden:

 groep 1 -a groep 2 -us en -um groep 3 -van alles groep 4 -us groep 5 -es
 vrouwelijk -a mannelijk -us onzijdig -um mannelijk vrouwelijk onzijdig mannelijk vrouwelijk
enkelvoud
nom. rosa dominus bellum rex mater nomen manus res
gen. rosae domini belli regis matris nominis manus rei
dat. rosae domino bello regi matri nomini manui rei
acc. rosam dominum bellum regem matrem nomen manum rem
abl. rosa domino bello rege matre nomine manu re
meervoud
nom. rosae domini bella reges matres nomina manus res
gen. rosarum dominorum bellorum regum matrum nominum manuum rerum
dat. rosis dominis bellis regibus matribus nominibus manibus rebus
acc. rosas dominos bella reges matres nomina manus res
abl. rosis dominis bellis regibus matribus nominibus manibus rebus
vertaling

 roos heer/meester oorlog koning/heer moeder naam hand zaak/ding 
Conclusie:
De hoofdfuncties van de naamvallen zijn de volgende:
• Nominativus: onderwerp of naamwoordelijk deel van het gezegde
• Genitivus: bijvoeglijke bepaling
• Dativus: meewerkend voorwerp
• Accusativus: lijdend voorwerp
• Ablativus: bijwoordelijke bepaling
Naast de hoofdfuncties zijn de naamvallen ook onder verdeeld in subcategorieën, waarvan de functie een klein beetje verschilt met die van de hoofdfunctie. Uit deze deelvraag kunnen we concluderen dat er verschillende naamvallen zijn met elk een verschillende naamvalsuitgang. Ook hebben we kunnen zien, dat een naamval niet alleen één functie bekleedt, maar twee of zelfs meer! Nu we weten wat naamvallen zijn en hoe ze eruit zien, kunnen we verder uitvinden of deze naamvallensuitgangen en functies nog in hedendaagse talen te vinden zijn.
Deelvraag 2: Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van naamvallen?

• Standvastigheid van de naamvallen
Talen die helemaal geen gebruik maken van naamvallen of andere vormen van verbuigingen of vervoegingen noemen taalwetenschappers analytische talen, omdat daar gebruik wordt gemaakt van omschrijvingen in plaats van naamvallen. Talen waarin veel gebruik wordt gemaakt van naamvallen, verbuigingen en vervoegingen noemt men synthetische talen. Dit is gebaseerd op de theorie van de Duitse taalkundige August Wilhelm Schlegel. Hij introduceerde de termen analytische taal en synthetische taal in 1818. Edward Sapir, een Amerikaanse taalkundige die leefde van 1884 tot 1939, werkte deze theorie verder uit.. In zijn boek Language: an Introduction to the Study of Speech noemt hij deze termen:
"I refer to the notions of “analytic,” “synthetic,” and “polysynthetic.” The terms explain themselves. An analytic language is one that either does not combine concepts into single words at all (Chinese) or does so economically (English, French). In an analytic language the sentence is always of prime importance, the word is of minor interest. In a synthetic language (Latin, Arabic, Finnish) the concepts cluster more thickly, the words are more richly chambered, but there is a tendency, on the whole, to keep the range of concrete significance in the single word down to a moderate compass."
Hier heeft Sapir het ook over polysynthetische talen. Hiermee bedoelt hij talen die heel veel gebruik maken van verbuigingen en vervoegingen. Deze laten we in ons werkstuk buiten beschouwing.
In synthetische of analytische talen is de functie van een woord of woordgroep vaak afhankelijk van de volgorde van de woorden in de zin. Iemand die zo'n analytische taal leert, moet de zinsvolgorde van deze taal uit zijn hoofd leren. Hier zijn echter veel uitzonderingen aan verbonden. Een goed voorbeeld daarvoor is het Frans. De standaard woordvolgorde voor een Franse zin is:
(bepaling) - onderwerp – hele gezegde - (lijdend voorwerp) - (meewerkend voorwerp) - (bepaling) Voorbeeld:
(bepaling) onderwerp Hele gezegde (lijdend voorwerp) (meewerkend voorwerp) (bepaling)
À mon retour j' ai écrit une longue lettre à mès amis de vacances. 
 J' ai écrit une longue lettre à mes amis de vacances à mon retour. Vertaling: Bij mijn terugkomst heb ik een lange brief aan mijn vakantievrienden geschreven.
Als in het Frans het lijdend voorwerp echter wordt vervangen door een persoonlijk voornaamwoord, moet het tussen het onderwerp en het gezegde worden geplaatst. De zin uit het voorbeeld ziet er dan zo uit:
Je l'ai écrit à mes amis de vacances.

 Ik heb het geschreven aan mijn vakantievrienden.
Dit geldt ook voor het lijdend voorwerp:
Je leur ai écrit une longue lettre.
Ik heb een lange brief aan hen geschreven. Je le leur ai écrit.
Ik heb het aan hen geschreven.
Als er geen voltooide tijd maar een toekomende tijd wordt gebruikt, wordt de zinsvolgorde weer anders. Als in het Frans namelijk een infinitief in de zin staat, moeten persoonlijke voornaamwoorden die het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp vervangen vóór het infinitief worden geplaatst, dus na de persoonsvorm:
Je vais l'écrire à mes amis de vacances.
Je vais le leur écrire. Hieruit blijkt dat het erg verwarrend kan zijn om al deze verschillende zinsopbouwen uit het hoofd te leren, en dat het makkelijker is om naamvallen en verbuigingen te gebruiken om de functie van een woord aan te geven.
• Very early knowledge of inflection
Het tempo waarin kinderen een taal leren verschilt per kind, maar is over het algemeen erg hoog. In 3 jaar leren kinderen vanuit het niets woorden en hun betekenissen, door alleen maar te luisteren en te aanschouwen. Dat begint al in de baarmoeder. Vanaf het eerste moment dat de oren van de foetus werken begint het te luisteren naar de taal om hem heen. De foetus luistert dan naar het ritme van de spraak, eenmaal geboren begint het kind ook naar de klanken van de spraak te luisteren en deze te onderscheiden. Dit gebeurt in deze eerste zes maanden van ons leven. Hoe snel een kind woorden leert te onderscheiden, hangt voor een groot deel af van hoe veel de ouders of verzorgers tegen hun baby praten. Elke keer dat ouders een woord tegen hun kind zeggen, word een neuron afgeschoten in het brein van de baby, wordt deze gestimuleerd en wordt er een connectie gemaakt in de hersenen. Elke keer dat dit woord wordt herhaald, wordt de connectie sterker, en worden er als het ware bruggen geslagen naar andere connecties die de hersenen hebben gemaakt, waardoor een kind op een gegeven moment ook de betekenis kan achterhalen, en uiteindelijk ook hoe hij of zij het woord zelf uit moet spreken.
Volgens Ken Wexler, taalkundige en professor aan Harvard, zijn kinderen little inflection machines: verbuigingsmachientjes. Hierbij wordt de verbuiging van naam- en werkwoorden bedoeld. Wanneer kinderen rond de 18 maanden oud zijn, komen ze in hun twee-woordzinfase. Ze spreken hier korte zinnetjes met de twee belangrijkste woorden erin, bijvoorbeeld: 'mama tas' als de tas van hun moeder wordt bedoeld. Volgens Wexler kennen kinderen van die leeftijd al veel meer verbuigingsregels dan wij denken.

Dit bleek toen hij het aantal fouten in het gebruik van werkwoorden bijhield van een Duits kind van 25 maanden. Er werd onder andere bijgehouden of hij de eerste en derde persoon door elkaar haalde en of hij wist of hij een meervoudsvorm moest gebruiken. Dit deed hij opvallend weinig. Hij maakte vrijwel geen fouten met de eerste en derde persoon, en van de 231 keer dat hij een fout kon maken met de meervoudsvorm maar zeven keer de fout in ging. Uit veel onderzoeken van andere wetenschappers met kinderen met andere moedertalen zijn vergelijkbare resultaten te zien: Taal Kind Leeftijd Aantal uitingen Fouten-percentage Bron
Catalaans Gisela 1;10-2;6 81 1.26% Torrens (1995) in Montrul (2004)
Catalaans
/Spaans Josep 1;9 -2;6 136 3% Torrens (1995) in Montrul (2004)
Catalaans
/Spaans Marti 1;9 -2;5  178 0,56% Torrens (1995) in Montrul (2004)
Italiaans Diana 1;10-2;6 610 1,5% Guasti (1994) in Hyams (2005)
Italiaans Claudia 1;4 -2;4 1410 3% Pizzuto and Caselli (1992) in Deen (2002) Omdat het leren van verbuigingen van werkwoorden en van naamwoorden sterk met elkaar samenhangen betekent dit dat de kinderen ook al sterk ontwikkeld zijn in het correct gebruiken van naamvallen: ze moeten immers de vorm en functie van het woord herkennen om er een verbuiging aan te geven. Deze theorie noemt Wexler de VEKI: Very Early Knowledge of Inflection. 
De theorie van de VEKI is een groot argument vóór het gebruiken van naamvallen. Het toont aan dat kinderen eerder leren om woorden te verbuigen dan om zinnen in de goede volgorde te zetten. Dat deden de kinderen in het onderzoek namelijk niet. Dit kan betekenen dat het gebruiken van naamvallen om de functie van een woord of woordgroep aan te geven beter 'geprogrammeerd' is in het brein van de mens dan het gebruiken van woordvolgorde. Als er dus door wetenschappers een taal zou worden gemaakt die het best te leren zou zijn voor kinderen, zou deze dus zeker veel naamvallen en verbuigingen bevatten.

Ondanks al deze voordelen heeft het grootste deel van de Nederlandse scholieren erg veel moeite met het leren van naamvallen, en geven zij de voorkeur aan het gebruiken van de zinsvolgorde voor het aangeven van de functie van een woord of woordgroep. De reden die zij hiervoor geven in onze gesprekken is meestal dat het gebruiken van een woordvolgorde op een gegeven moment natuurlijk aanvoelt, nadat ze zich wat langer hebben verdiept in de taal, en dat ze bij het gebruik van naamvallen, zowel actief als passief, altijd eerst moeten nadenken voor ze de functie van een woord kunnen aangeven of herkennen. Gevorderde leerlingen of mensen die als tweede taal een synthetische taal vloeiend spreken, zeggen echter dat ook het gebruik van de naamvallen op een gegeven moment natuurlijk aan gaat voelen en vanzelf gaat. De simpele conclusie die we hieruit kunnen trekken is dan ook dat mensen die een isolerende of analytische taal als moedertaal hebben, ook weer sneller een synthetische of analytische taal leren.
 
Dit kan worden bevestigd door onze ondervragingen bij Duitse en Nederlandse scholieren op het gymnasium. Duitse Gymnasiumscholieren zien Latijn als één van de makkelijkere vakken. Bij de vraag waarom antwoorden ze vaak dat het nur übersetzen is: het is weliswaar veel leerwerk, maar als dat eenmaal geleerd was hoefden ze alleen maar een tekst te vertalen. Nederlandse leerlingen zien dat erg anders. Zij vinden de Latijnse grammatica complex en zien het vertalen van teksten als een echte uitdaging. Duitse leerlingen, die het concept van naamvallen al vanaf hun prille jeugd leren kennen en ontwikkelen, hebben veel minder moeite met de grammatica en het vertalen van de teksten. Nederlandse leerlingen zijn daarentegen in de meeste gevallen nog compleet onbekend met het concept van naamvallen als ze voor het eerst Latijn leren, en hebben er daarom ook veel meer moeite mee om die te leren en te gebruiken. Het werkt dus ook andersom: mensen met een synthetische taal als moedertaal leren ook sneller een synthetische taal als tweede taal. Duits is echter een apart geval, omdat de Duitse taal ook veel waarde hecht aan zinsvolgorde. Voor Duitsers is dus een isolerende of analytische taal niet minder makkelijk te leren dan een synthetische taal, omdat beide systemen gebruikt worden in het Duits. Conclusie
Er kunnen in dit hoofdstuk meer voor- dan nadelen worden aangewezen voor het gebruik van naamvallen. Het is belangrijk om dit te onderzoeken, omdat dan duidelijk wordt waarom naamvallen zich hebben ontwikkeld zoals ze dat hebben gedaan, en waarom er in sommige talen naamvallen verdwenen en in sommige talen ze juist zijn gebleven.  
Deelvraag 3: In welke hedendaagse talen worden er nog naamvallen gebruikt? Het naamvallenschema zoals in de eerste deelvraag, komt niet meer voor in hedendaagse talen. Wel zijn er talen die delen ervan nog behouden hebben. Het Duits is een goed en bekend voorbeeld van een taal die het merendeel van het naamvallenschema behouden heeft. We zullen vijf talen uitwerken met hun naamvallenschema. Natuurlijk kunnen we niet alle talen behandelen, daarom dat we vijf wat van elkaar verschillende talen hebben gekozen.   Fins
Ongeveer zes miljoen mensen spreken Fins, in landen zoals, natuurlijk, Finland, maar ook Zweden, Noorwegen, Rusland, etc. Het Fins is niet verwant met de Indo-Europese talen. Indo-Europese talen, soms ook wel Indo-Germaanse talen genoemd, vormen een taalfamilie van meer dan 400 verwante talen. Indo-Europese talen worden over vrijwel de hele wereld gesproken, maar vinden veelal hun oorsprong in Europa en Zuidelijk Azië.
Terug naar het Fins, deze taal heeft het vier van de vijf naamvallen die we in de eerste deelvraag hebben besproken, namelijk: naamval uitgang
1ste : nominatief  -
2de : genitief - n
4de : accusatief - n
5de : ablatief - lta
Zoals je hierboven ziet, maken de Finnen geen onderscheid tussen vrouwelijk, mannelijk, of onzijdige woorden. Ook ontbreekt de derde naamval, die de functie van het meewerkende voorwerp heeft. Ik weet niet hoe deze functie in de zin wordt aangegeven, omdat ik zelf geen Fins kan en omdat ik het nergens kan vinden, maar ik neem aan dat er een bepaald voorzetsel is dat het meewerkend voorwerp aangeeft.
Hongaars

Een andere taal die niet tot de Indo-Europese talen behoort is het Hongaars. Deze wordt door ongeveer 14,5 miljoen mensen gesproken. In landen als, natuurlijk, Hongarije, maar ook in Slovenië, Servië, Roemenië, etc. Het Hongaars heeft drie van de vijf naamvallen die we in de eerste deelvraag hebben besproken, namelijk: naamval uitgang
1ste : nominatief - ø
3de : datief - nak / - nek (afhankelijk v/h geslacht v/h woord)
4de : accusatief - ot / -et / - öt (afhankelijk v/h geslacht v/h woord) Ook hier is het te zien, dat er niet echt onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende geslachten van woorden. Bij de 3de en 4de naamval zijn er wel verschillende uitgangen die passen bij het bijbehorende geslacht van het woord waar de uitgang achter geplaatst moet worden. Het feit dat de andere naamvallen geen specifieke uitgangen hebben in het Hongaars, neemt niet weg dat de functie van bijvoorbeeld de genitief, die de bezitter aangeeft, ook is verdwenen. De functie daarvan worden overgenomen door bezitsuitgangen.   Roemeens
Dan een taal de wel verwant is met de Indo-Europese talen, het Roemeens. Deze taal wordt door ongeveer 28 miljoen mensen gesproken, in landen zoals, natuurlijk, Roemenië, maar ook Moldavië, Hongarije, Verenigde Staten, Rusland, etc. Het Roemeens kent vier naamvallen, maar gebruikt maar twee uitgangen. Het Roemeens maakt onderscheid tussen woorden met een bepaald en onbepaald lidwoord. Het schema zal er dus een stuk anders uitzien, dan de voorafgaande. Met bepaald lidwoord
 naamval vrouwelijk mannelijk onzijdig
enkelvoud nominatief / accusatief mama băiatul oul
 genitief / datief mamei băiatului oului
meervoud nominatief / accusatief mamele băieţii ouăle
 genitief / datief mamelor băieților ouălor
Zoals hierboven te zien is, is de stam bij het vrouwelijke woord constant hetzelfde, in tegenstelling tot de mannelijke en onzijdige woorden waar de stam in het enkelvoud verschilt van de stam in het meervoud. Met onbepaald lidwoord  naamval vrouwelijk mannelijk onzijdig
enkelvoud nominatief / accusatief mamă băiat ou

 genitief / datief mame băiat ou
meervoud nominatief / accusatief mame băieți ouă
 genitief / datief mame băieți ouă Als je dit schema naast het voorafgaande schema zet, zie je dat de woorden met een onbepaald lidwoord eigenlijk de stam vormen van de woorden met een bepaald lidwoord. Ook zie je hier weer dat de stam van de mannelijke woorden in het enkelvoud van het meervoud verschilt. Wel is het te zien dat de stam bij het vrouwelijke en onzijdige woord hetzelfde blijft. De ablatief die hier ontbreekt, heeft geen naamvalsuitgang in het Roemeens. De ablatief heeft de functie van een bijwoordelijke bepaling. De bijwoordelijke bepaling in het Roemeens heeft maar een vorm, er komt geen uitgang achter.   Duits
Dan de taal die wij allen kennen en waarvan wij allen weten dat deze taal de naamvallen het beste in stand heeft gehouden, het Duits (ook een taal afkomstig van de Indo-Europese talen). Ongeveer 181 miljoen mensen spreken Duits, in landen zoals, natuurlijk, Duitsland, maar ook in Oostenrijk, Zwitserland, Luxemburg, etc. Het Duits heeft vier naamvallen, namelijk: Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
Nominatief der Wein die Suppe das Brot die Eier
 ein Wein eine Suppe ein Brot keine Eier
Genitief des Weines der Suppe des Brotes der Eier
 eines Weines einer Suppe eines Brotes keiner Eier
Datief dem Wein der Suppe dem Brot den Eiern
 einem Wein einer Suppe einem Brot keinen Eiern
Accusatief den Wein die Suppe das Brot die Eier
 einen Wein eine Suppe ein Brot keine Eier
Ook hier is de ablatief afwezig.
Nederlands
Dan eindelijk het Nederlands, ook een taal verwant van de Indo-Europese talen. Deze taal wordt door ongeveer 28 miljoen mensen gesproken. In landen zoals, natuurlijk, Nederland, maar ook in België, Suriname, Zuid-Afrika, Curaçao, etc. Het Nederlands kent niet zoals het Duits zo’n overzichtelijk naamvallen schema. Nominatief
In het Nederlands kunnen we niet echt meer het verschil zien tussen de nominatief en de andere naamvallen. Bij de persoonlijk voornaamwoorden is dat verschil nog wel te zien tussen de nominatief en de accusatief:   onderwerpsvorm objectsvorm

enkelvoud eerste persoon ik mij
 tweede persoon jij / u  jou / u
 derde persoon hij / zij / het hem / haar / het
meervoud eerste persoon wij ons
 tweede persoon jullie / u jullie / u
 derde persoon zij hun / hen / ze
Genitief
We kennen in het Nederlands een paar vormen van de genitief: - Vragend voornaamwoord
Mannelijk/onzijdig: wiens
Vrouwelijk/meervoud: wier - Betrekkelijk voornaamwoord
Mannelijk/onzijdig: wiens
Vrouwelijk/meervoud: wier
- Aanwijzend voornaamwoord
Mannelijk/onzijdig: diens
Vrouwelijk/meervoud: dier
Ook is er nog de genitivus temporalis, de genitivus van tijd. In het Nederlands wordt de genitief ook gebruikt voor onbepaalde tijdsaanduidingen: 's Zaterdags         Er staat eigenlijk ‘des zaterdags’ en ‘des middags’. ‘Des’ is in het Duits de
’s middags            tweede naamval, de genitief, die hebben wij dus overgenomen. Datief

De datief in het Nederlands is een naamval waarvan mensen vaak niet doorhebben dat het een datief is. Het zijn namelijk vaak van die uitspraken die men wellicht dagelijks gebruikt, maar waarvan men nooit stil bij staat waar ze vandaan komen. De oude datiefvormen van het lidwoord waren:
• datief mannelijk enkelvoud: den, enen
• datief vrouwelijk enkelvoud: der, ener
• datief onzijdig enkelvoud: den, enen
• datief meervoud: den
Onzijdige en mannelijke zelfstandige naamwoorden kregen in de regel de uitgang -e in de datief. Voorzetsels als met, van, in, bij en vooral te komen nog in een aantal vaste uitdrukkingen in combinatie met een datief voor:
• met voorbedachten rade
• van (ganser) harte!
• in goeden doen
• te allen tijde
• te goeder trouw
• ten huize van
• bij deze(n) De datiefvormen van het bepaald lidwoord worden in de regel samengetrokken met het voorzetsel te: te + den → ten, te + der → ter. Dit voorzetsel komt nog steeds vrijwel altijd in combinatie met een (versteende) datief voor:
• ter zee
• ten tijde van
Accusatief
De oude accusatiefvormen van het Nederlandse lidwoord waren: • accusatief mannelijk enkelvoud: den, enen
• accusatief vrouwelijk enkelvoud: de, een

• accusatief onzijdig enkelvoud: het, een
• accusatief meervoud: de   Tegenwoordig vindt men deze accusatiefvormen nog in enkele standaarduitdrukkingen:
• aan den toog
• op den duur
Ablatief
De zogezegde vormen voor de ablatief in het Nederlands waren:
• vanden man, vande vrouw, vanhet kind, vande kinderen
• vanenen man, vaneen vrouw, vaneen kind, van kinderen
Sommige grammatici meenden dat het hier geen aparte naamval betrof maar een collocatie van het voorzetsel ‘van’ en de accusatief. Daarom is deze naamval nooit echt gebruikt in de Nederlandse taal. Conclusie
Talen kunnen verwant zijn met Indo-Europese talen, wat inhoudt dat ze bij een bepaalde familie talen horen. Niet elke taal die nog naamvallen bevat, heeft alle naamvallen die vroeger in het Latijn werden gebruikt. Zoals we al van te voren hadden geconstateerd, is het Duits een taal die het naamvallenschema het beste heeft weten te behouden. Talen zoals het Fins of Hongaars, die niet verwant zijn met Indo-Europese talen, hebben net als talen zoals het Duits of Roemeens, die wel verwant zijn met Indo-Europese talen, naamvallen. Het feit dat ze verwant zijn met Indo-Europese talen of juist niet, doet er dus niet toe of talen momenteel nog naamvallen bevatten of niet. We hebben vijf talen, die elk van elkaar verschillen, besproken die nog naamvallen bevatten. Dat betekent niet dat dit de enige talen zijn die nog naamvallen bevatten. Er zijn er vast nog meer, maar we hebben het alleen bij deze vijf talen gelaten. Behalve deze vijf talen, bevatten ook talen zoals: Arabisch, Turks, Russisch Slowaaks, Pools en Grieks, ook naamvallen. Het enige verschil is dat zij veel minder naamvallen bevatten dan de talen die we behandeld hebben. Er zijn dus nog een groot aantal talen waar nog naamvallen inzitten. Dat betekent dat de naamvallen gedurende de jaren niet zijn verdwenen. Ze zijn verminderd, dat is waar, maar ze zijn niet verdwenen. En dat is juist wat wij dachten en hoopten aan te treffen : dat naamvallen niet verloren zijn gegaan.  
Deelvraag 4: Is er een verschil in het gebruik van naamvallen in Romaanse en Germaanse talen?

Proto-Indo-Europees
In dit hoofdstuk gaan we twee Europese taalfamilies analyseren: de Germaanse en de Romaanse. Deze taalfamilies stammen beiden af van het Proto-Indo-Europees: de taal die men sprak in Europa, zo rond het derde millennium voor Christus. Dit is een hypothetische taal: er zijn geen geschreven bronnen van, dus het is een taal gebaseerd op aannames van wetenschappers. Zij gebruiken hiervoor de vergelijkende methode: door de geschiedenis van Europese talen te bestuderen zoeken zij overeenkomsten tussen de talen, die een aanwijzing geven voor het PIE. De meeste wetenschappers zijn het erover eens dat deze taal ook de naamwoorden vervoegde, en wel in de volgende naamvallen:
• Nominatief (onderwerp)
• Vocatief (aanspreekvorm)
• Accusatief (lijdend voorwerp)
• Instrumentalis (persoon of ding waarmee)
• Datief (meewerkend voorwerp)
• Genitief (bezit of relatie)
• Ablatief (plaats waarvandaan)
• Locatief (plaats waarin)
• Allatief (plaats waarnaartoe), hiervan zijn sporen gevonden, maar veel taalkundigen nemen deze naamval niet op in hun reconstructie van Proto-Indo-Europese naamvallen.
Er waren drie aantallen die konden worden gebruikt bij zelfstandige naamwoorden: enkelvoud, tweevoud en meervoud, en drie geslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Bijvoeglijke naamwoorden kregen automatisch dezelfde uitgang als het zelfstandig naamwoord waar ze bij hoorden.
In het PIE waren er twee soorten stammen: thematische en athematische. Thematische stammen hebben een –e of –o tussen de stam en de uitgang staan. Athematische stammen hebben niet zo'n tussenklinker, maar er waren wel vaak klinkerwisselingen en veranderde het accent op het woord, afhankelijk van de naamval. Er zijn 4 soorten athematische naamwoorden:

• Acrostatische naamwoorden – bij deze naamwoorden wordt het accent op de eerste lettergreep gelegd.
• Proterokinetische naamwoorden – bij de sterke naamwoorden wordt het accent op de eerste lettergreep gelegd, bij zwakke naamwoorden op de laatste lettergreep van de stam
• Hysterokinetische naamwoorden – bij sterke naamwoorden ligt het accent op de laatste lettergreep van de stam, bij zwakke naamwoorden op de uitgang.
• Amfikinetische naamwoorden – bij sterke naamwoorden ligt het accent op de eerste lettergreep van de stam, bij zwakke naamwoorden op de uitgang.
Met welke uitgangen de naamwoorden werden verbogen, daar zijn wetenschappers het nog niet over eens. De Nederlandse taalkundige Robert Beekes heeft in 1995 een reconstructie gemaakt van hoe hij dacht dat de uitgangen van naamwoorden in het PIE eruitzagen. Dit wordt het Leiden-model genoemd, omdat Beekes hoogleraar was op de universiteit van Leiden.
 M&V Enkelvd. M&V Tweevd. M&V Meervd. Onz. Enkelvd. Onz. Tweevd. Onz. Meervd.
nominatief -s -es -h(e) -m -h -ih
accusatief -m -ns -ih -m -h -ih
genitief -(o)s -om -he -(o)s -om -he
datief -(e)i -mus -me -(e)i -mus -me
Instrumen-talis -(e)h -b -bih -(e)h -bi -bih
ablatief -(o)s -ios -ios -(o)s -ios -ios
locatief -i -su -hou -i -su -hou
vocatief stam -es -h(e) -m -h -ih
Er zijn echter erg veel taalkundigen die hebben geprobeerd om een reconstructie van de naamvallen in het PIE te maken. Hoewel al deze constructies op elkaar lijken, blijft dit onderwerp voor taalkundigen een heikel punt.
Romaanse talen

Alle hedendaagse Romaanse talen stammen af van het Latijn, en het Latijn stamt af van het PIE. Dit is heel kort door de bocht de geschiedenis van de hedendaagse Romaanse talen. In de werkelijkheid gaat dit natuurlijk een stuk dieper. In dit hoofdstuk verstaan we onder de Romaanse talen het Frans, Spaans, Catalaans, Portugees, Italiaans en Roemeens.
Het PIE ontwikkelde zich en er ontstond een aparte tak: de Italische talen. Bij deze talen hoorde ook het Latijn, de taal die gesproken werd door de Romeinen. Er ontstonden twee soorten in de Latijnse taal: Klassiek Latijn en Vulgair Latijn. Het Klassiek Latijn was het 'officiële' Latijn, dat werd gebruikt door schrijvers en dichters en dat wij op school leren. Het Vulgair Latijn, ook wel Volkslatijn genoemd, was de taal die mensen met elkaar spraken. Door sommigen wordt het Vulgair Latijn de straattaal van het Latijn genoemd. Dit is niet helemaal terecht. In het woordenboek staat straattaal omschreven als "informele, van de standaardtaal sterk afwijkende taal zoals die op straat door met name jongeren wordt gesproken". Vulgair Latijn was een taal die door iedereen werd gesproken, niet alleen door jongeren en niet alleen op de straat: ook door intellectuelen en in belangrijke instanties. Opvallend is dat sprekers van het Vulgair Latijn zeer weinig waarde hechtten aan naamvallen. Waar de Latijnse taal uit vijf naamvallen en drie geslachten bestaat met elk van deze naamvallen een meervoudsvorm, gebruikten de sprekers van het Vulgair Latijn twee naamvallen: één voor de nominativus, accusativus en ablativus, en één voor de genitivus en de dativus. Later verdwenen deze naamvallen helemaal en werden de naamvallen vervangen door woorden als ad en de.
Het Vulgair Latijn ontwikkelde zich en hoe verder het Romeinse Rijk werd uitgebreid, hoe rijker de variatie aan dialecten werd. In het Iberisch schiereiland kwamen de dialecten Galicisch Portugees in het westen, Leonees in het noordwesten, Castilliaans in het (midden)noorden, en het Aragonees en Catalaans in het noordoosten. De zuidkant van het schiereiland was Arabisch en Mozarabisch gebied. Tijdens de Reconquista in de middeleeuwen werden de Arabieren teruggedrongen en uiteindelijk helemaal van het Iberisch Schiereiland verjaagd. Hierdoor werden de talen ook naar het zuiden verspreid.   Vanaf de 15de eeuw begon het Castilliaans zich uit te breiden, ten koste van de andere talen. Omdat in de 12de eeuw al het Portugese Rijk was gesticht, bleef het Portugees onaangetast. Dit gold echter niet voor het Leonees en het Aragonees. Het Leonees wordt nu nog door 25.000 mensen in de provincie Léon in Spanje gesproken als tweede taal, het is enigszins vergelijkbaar met het Fries in Nederland. Het Aragonees is vrijwel helemaal verdwenen, het wordt nog in sommige valleien in Spanje gesproken. Het Catalaans wordt nog veel gesproken: 10 miljoen mensen spreken op dit moment Catalaans. Het wordt op verschillende eilanden in het Middellandse Zeegebied gesproken, in Spanje en in een deel van Frankrijk.
  Geen van de talen op het Iberisch Schiereiland maken gebruik van naamvallen. Dit is een gevolg van de deflexie van het Vulgair Latijn. Ook het Frans is een taal zonder naamvallen die komt van het Vulgair Latijn. Het Frans is echter een taal die qua uitspraak erg is beïnvloed door de Gallische achtergrond. Waar andere landen de Latijnse klanken snel overnamen toen ze ingenomen werden door het Romeinse Rijk, behield Gallië, het huidige Frankrijk, de Keltische klanken. Daarom klinkt het Frans anders dan de andere Romaanse talen, maar wordt het ook tot de Romaanse talen gerekend. In deelvraag 2 was al te zien dat het Frans geen gebruik maakt van naamvallen, maar van voorzetsels en woordvolgorde.
De Roemeense taal is een Romaanse taal die vaak over het hoofd gezien wordt. Dit komt doordat de landen waar Roemeens gesproken wordt, Roemenië, Moldavië en Vojvodina, omringd worden door landen waar Slavische talen gesproken worden. Het Roemeens heeft in de uitspraak bepaalde klanken van het Slavisch overgenomen, maar de vocabulaire en de grammatica komt voor het overgrote deel uit het Latijn. Het Roemeens lijkt nog het meest op het Italiaans: 77% van de Roemeense vocabulaire komt overeen met de Italiaanse vocabulaire.
In het jaar 106 n.Chr. werd Dacië, het huidige Roemenië, een provincie van het Romeinse Rijk. Anderhalve eeuw later werd deze provincie afgestoten door het Romeinse Rijk, vanwege de Barbaren ten noorden van Dacië die een oorlog met de Romeinen van plan waren. De taal vertrok echter niet met de Romeinen mee terug. Het Latijn was al de omgangstaal geworden in Dacië. Waarom de Latijnse taal zo snel opgepikt werd door de Daciërs, blijft voor taalwetenschappers een raadsel. Volgens sommigen hebben de Romeinse belegeraars zich snel vermengd met de Daciërs en trad er zo continuïteit van de Latijnse taal op, ook toen de Romeinen weer vertrokken. Anderen stellen dat de Dacische taal een Italische taal was en al veel leek op het Latijn. De eeuwen daarna ontwikkelde de taal zich verder, en rond de 9de eeuw was er een taal ontstaan die men het Proto-Roemeens noemt. Opvallend aan het Roemeens zijn de overblijfselen van de belegering van het gebied door Romeinse troepen: zo komt het woord a pleca, wat 'vertrekken' betekent, van het Latijnse woord plicare (=opvouwen). Soldaten moesten immers hun tent opvouwen voor ze konden vertrekken naar een andere plaats.
Het Roemeens maakte tot de 18de eeuw nog gebruik van het Cyrillisch alfabet. Dat ziet er zo uit:
 
Dit is een afbeelding van het Roemeense Onzevader. Vanwege nationalistische gevoelens onder het Roemeense volk en de trots op het Romeinse verleden werd het alfabet vanaf 1859 veranderd naar het Latijnse alfabet. Ten tijde van de Sovjetoverheersing in Moldavië werd daar weer gebruik gemaakt van het Cyrillisch alfabet, maar dat werd snel weer teruggedraaid na de val van het communisme.
Het Roemeens is de enige Romaanse taal waarbij nog gebruik wordt gemaakt van naamvallen: één voor de nominatief en de genitief, en één voor de datief en de akkusatief: -lui bij mannelijk enkelvoud, -ei bij vrouwelijk enkelvoud en –lor bij meervoud.
Germaans

De Germaanse tak van het PIE is de tak met talen die oorspronkelijk werden gesproken in noordwest Europa. Hieronder verstaan we het Duits, Nederlands, Fries, Afrikaans, Deens, Noors, Zweeds, IJslands en Engels. We gaan in dit hoofdstuk niet al deze talen behandelen, er is in het vorige hoofdstuk immers uitgebreid aandacht aan besteed, maar we zullen toch enkele talen toelichten.
Duits is voor ons Nederlanders de bekendste taal die gebruikmaakt van naamvallen. Van de 8 naamvallen uit het PIE heeft het Duits er vier overgehouden: Nominativ, Genitiv, Dativ en Akkusativ. Veel functies waar in het PIE nog een aparte naamval voor waren, zijn in het Duits bij een andere naamval gevoegd. De Allatief bijvoorbeeld wordt in het Duits nu gebruikt in de Akkusativ. Zie schema:
Het IJslands is de andere Germaanse taal die nog vier naamvallen heeft. In tegenstelling tot het Duits heeft het IJslands voor elke naamval een meervoudsvorm. Zie schema:
  enkelvoud meervoud
nominatief fjörður firðir
accusatief fjörð firði
datief firði fjörðum
genitief fjarðar fjarða
Verbuigingen voor fjörður (=fjord)
De reden dat IJsland de naamvallen nog zo intact heeft gehouden is dat het erg afgelegen ligt van de rest van Europa en in de geschiedenis vrijwel altijd neutraal is gebleven bij oorlogen en de oprichting van inter- en supranationale organisaties. Hierdoor zijn er altijd weinig invloeden geweest van andere talen.
Bij het Deens, Noors en het Zweeds, de noord-Germaanse talen, zijn nog de nominatief en de genitief overgebleven. Deze talen hadden net als het Duits en het IJslands van oorsprong ook vier naamvallen, maar de datief en de accusatief zijn ingesloten in de nominatief. De genitief bestaat bij alle drie talen uit een –s achteraan het naamwoord.
Je zou van het Nederlands, Fries, Afrikaans en Engels ook kunnen zeggen dat de genitief daar nog intact is, omdat er in deze talen gebruik wordt gemaakt van de 's achteraan een woord om bezit aan te geven.

Afbeelding: kaart van landen waar Germaanse talen worden gesproken. Conclusie
Uit ons onderzoek blijkt dat in Germaanse talen de naamvallen veel beter intact zijn gehouden dan in de Romaanse talen. Dit komt vooral door de invloed van het Vulgair Latijn, omdat alle Romaanse hiervan afstammen. Het onderzoeken hiervan brengt ons dichter bij het antwoord op onze hoofdvraag, omdat hierdoor duidelijk wordt waarom sommige talen naamvallen behouden hebben en sommige talen niet, en of dat ligt aan het feit dat het een Germaanse of een Romaanse taal is.

Deelvraag 5: Hoe zijn naamvallen in hedendaagse talen zonder naamvallen vervangen? Het gebruik van de Latijnse en Proto-Indo-Europese naamvallen is aan het afnemen, zoals we als bij eerdere deelvragen hebben gezien. In hoeverre de naamvallen verdwijnen verschilt per taal, een voorbeeld zagen we in deelvraag 3. In deze deelvraag bespreken we alleen de hedendaagse talen die geen naamvallen meer bevatten. Om het niet heel lang te maken pakken we de Nederlandse taal. Alhoewel het gebruik van naamvallen vermindert, blijven de functies van de naamvallen bestaan. We gaan de vijf naamvallen apart bekijken, zodat het een mooi overzicht wordt. 1. De nominatief
Deze naamval geeft meestal het onderwerp in de zin weer, maar vaak ook het naamwoordelijk deel van het gezegde. In het Nederlands kan je met de vraag ‘wie/wat + gezegde’ erachter komen wat het onderwerp van de zin is. Voorbeeld: Mijn vader heeft bloemen gekocht. Het gezegde is ‘heeft gekocht’. De vraag luidt dan als volgt: ‘Wie/wat heeft gekocht?’ Het antwoord is ‘mijn vader’. Dus mijn vader is het onderwerp van de zin. Dit is een zin met een werkwoordelijk gezegde. Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een koppelwerkwoord ( + hulpwerkwoorden) + naamwoordelijk deel. Er zijn 9 koppelwerkwoorden, namelijk: - zijn
- worden
- blijven
- blijken
- lijken
- heten
- schijnen
- dunken
- voorkomen
Wanneer er een van deze werkwoorden in een zin voorkomen, is er dus kans dat de zin een naamwoordelijke gezegde heeft. Voorbeeld: Zij is ziek. Het werkwoord in deze zin is ‘is’. Dat is een vervoeging van ‘zijn’. Wanneer je de vraag: ‘Wie/wat is?’ stelt is het antwoord ‘zij’, dat is dus het onderwerp van de zin. Dan is het woord ‘ziek’ nog over. We hebben al geconstateerd dat er een koppelwerkwoord in de zin staat. Als we naar het woord ‘ziek’ kijken, zien we dat het een naamwoord is. Dit alles betekent dus dat er sprake is van een naamwoordelijk gezegd, namelijk: ‘is ziek’. 2. De genitief
Deze naamval geeft de functie van de bezitter in een zin weer. Voorbeeld: Mijn vader heeft bloemen van de bloemist gekocht. Zoals te zien is, gebruiken we dezelfde zin als in het eerste voorbeeld. Er is alleen een bepaling bijgekomen, namelijk: ‘van de bloemist’. Dat zinsdeel geeft aan van wie de bloemen zijn, het is dus een bijvoegelijke bepaling, extra informatie, over de bloemen. De functie van de genitief is dus overgenomen door het voorzetsel ‘van’ + bijvoegelijke bepaling. 3. De datief

Deze naamval geeft het meewerkend voorwerp aan. Voorbeeld: Mijn vader heeft bloemen van de bloemist voor mijn moeder gekocht. Zoals ook hier te zien is, is er een bepaling bij gekomen, namelijk ‘voor mijn moeder’. Een meewerkend voorwerp is in het Nederlands te herkennen aan het voorzetsel ‘aan/voor’. Het geeft aan voor wie de bloemen zijn gekocht. Het meewerkend voorwerp kan je dus vinden door de volgende vraag te stellen : ‘Voor/aan wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp’. Uit deze algemene regel volgt de volgende vraag als we het op ons voorbeeld zinnetje betrekken: ‘Aan/voor wie heeft mijn vader bloemen gekocht?’ Het antwoord hierop luidt ‘voor mijn moeder’. De voorzetsel ‘voor’ en ‘aan’ hoeven niet altijd in de zin te staan, maar je kunt ze wel voor het meewerkend voorwerp zetten. De functie van de datief is dus overgenomen door de voorzetsels ‘aan/voor’ + bepaling. 4. De accusatief
Deze naamval heeft de functie van het lijdend voorwerp. Voorbeeld: Mijn vader heeft bloemen van de bloemist voor mijn moeder gekocht. Dit is dezelfde zin als in het voorafgaande voorbeeld, het is niet aangepast omdat de zin al een lijdend voorwerp bevatte. Om het lijdend voorwerp in een zin te vinden moet je de volgende vraag invullen: ‘Wie/wat + gezegde + onderwerp?’ De vraag luidt dus als volgt: ‘Wie/wat heeft mijn vader gekocht?’ Het antwoord is ‘bloemen’, waarbij ‘van de bloemist’ een bijvoegelijke bepaling is. 5. De ablatief
De functie die de ablatief bekleedt is bijwoordelijke bepaling. Voorbeeld: Gisteren heeft mijn vader bloemen van de bloemist voor mijn moeder gekocht. De woordvolgorde van deze zin is een beetje veranderd omdat er een bepaling bij is gekomen en de zin anders geen goed Nederlands zou zijn. ‘Gisteren’ is en bijwoordelijke bepaling die een tijdsbepaling aangeeft. Voorbeeld: Gisteren heeft mijn vader bloemen van de bloemist op de Antwerpsestraatweg voor mijn moeder gekocht. Er is nog een bijwoordelijke bepaling bijgekomen en wel een van plaats aanduiding ; ‘op de Antwerpsestraatweg’. Er is geen vaste vraag die je kunt stellen om de bijwoordelijke bepalingen te vinden. Zoals al duidelijk is geworden in de voorbeelden, kan elke bijwoordelijke bepaling de functie van de ablatief bekleden.
Een ander voorbeeld van een taal zonder naamval is het Frans. Bij deze taal geldt hetzelfde als hier boven al staat beschreven. Zo zijn er meer talen die wel de functies van de oude Latijnse naamvallen hebben maar niet de naamvalsuitgangen.   Conclusie:
Er zijn meer hedendaagse talen zonder een naamvalschema dan hedendaagse talen met naamvalschema. In hedendaagse talen zonder naamvallen zijn alleen de functies van de naamvallen nog terug te vinden. Vaak hebben talen die geen naamvallen meer bevatten een groot aantal voorzetsels die de functie van het woord dienen aan te geven. Ook al hebben veel talen geen naamvallen meer, dit betekent niet dat ze verloren zijn gegaan. De naamvalsuitgangen mogen dan wel niet meer bestaan in talen zonder naamvallen, maar de functies die bij de naamvallen hoorden bestaan nog steeds. We kunnen dus concluderen dat, ook al heeft een taal geen naamvallen meer, er altijd nog sporen van te vinden zijn. Het maakt niet uit of dat betrekking heeft op bepaalde voorzetsels die gebruikt worden of op een onvolledig naamvalschema.  
Deelvraag 6: Zullen naamvallen in de toekomst nog gebruikt worden, of zullen ze verdwijnen?
Naamvallen zijn in de geschiedenis constant onderhevig geweest aan veranderingen. We zullen door de ontwikkeling van naamvallen in de geschiedenis te analyseren een conclusie trekken voor de toekomst. Dit moet u echter als een weerbericht beschouwen: we gebruiken al onze kennis om een verwachting op te stellen voor de toekomst, maar het mag geen voorspelling genoemd worden. Wat er in de toekomst met taal gebeurt is voor ons nog een mysterie. Taal staat namelijk nooit stil.   Vroeger
Het Nederlands is een interessant voorbeeld als het gaat om de ontwikkeling van naamvallen. Het Oudnederlands maakte vermoedelijk, zoals elke Germaanse taal loyaal aan het Proto-Indo-Europees, gebruik van naamvallen: de nominatief, de genitief, de datief en de accusatief, elk met een meervoudsvorm. Dit is lastig te onderzoeken, omdat in de vroege middeleeuwen weinig geschreven werd, en als er al geschreven werd was dat meestal in het Latijn. Het Oudnederlands was dus voornamelijk een spreektaal. Toch zijn er Nederlandse geschreven bronnen gevonden uit de vroegere middeleeuwen, zoals het welbekende 'Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic anda thu, wat unbidan we nu?'.  Taalwetenschappers hebben genoeg van deze bronnen verzameld om tot een stelsel van naamvallen te komen. Hieronder de vervoeging van het woord dag:  enkelvoud meervoud
nominatief dag daga

genitief dages dago
datief dage dagon
accusatief dag daga
Van het Middelnederlands zijn al een stuk meer bronnen gevonden. Dit komt onder andere door de komst van de boekdrukkunst en de reformatie in de vijftiende en zestiende eeuw. Hierdoor kunnen taalwetenschappers en neerlandici een stuk beter beeld vormen van naamvallen in het Middelnederlands. Bij deze ontdekkingen zijn er ook verschillen gevonden tussen de vervoeging van zwakke en sterke naamwoorden en geslachten (m, v, o). Een voorbeeld van de vervoeging van het mannelijke, sterke naamwoord coninc:
 enkelvoud meervoud
nominatief die coninc Die coninghe
genitief des conincs Der coninghe
datief den coninghe Dien coninghen
accusatief den coninc Die coninghe
 
 In de middeleeuwen vond er een interessante ontwikkeling plaats in de Germaanse talen. De klemtoon van woorden verschoof namelijk naar de eerste lettergreep. Hierdoor werd de laatste lettergreep, waar de uitgang van de naamval gesitueerd was, met minder zorg uitgesproken, en werd er minder aandacht besteed aan de naamval van een woord. Dit heeft bijgedragen aan de deflexie, de teloorgang van naamvallen, in het Nederlands. Bij het bestuderen van geschreven documenten van het begin tot het eind van de middeleeuwen zie je dit proces van dan ook duidelijk: er worden steeds minder naamvallen gebruikt en er wordt steeds meer waarde gehecht aan woordvolgorde.
In de zeventiende eeuw, met de komst van de renaissance, kwam er weer meer aandacht voor de Latijnse taal. Wetenschappers en kunstenaars kregen veel belangstelling voor de Latijnse grammatica, die veel uitgebreider was dan de Nederlandse, waaronder het uitgebreide naamvallenstelsel. In diezelfde tijd wilde de Nederlandse regering patriottische gevoelens kweken onder de bevolking en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aanzien geven. Dit wilden ze onder andere doen door van het Nederlands een 'cultuurtaal' te maken: een taal die in hoog aanzien stond, en die gebruikt kon worden voor wetenschap en poëzie. Als voorbeeld hiervoor keken ze naar het Latijn. Al snel kwam men tot de conclusie dat door de toevoeging van naamvalsuitgangen, het Nederlands meer op het Latijn zou lijken en dus ook in hoger aanzien zou staan. Naamvalsuitgangen waren dus een teken van status: een taal met naamvallen was mooier en belangrijker dan een taal zonder naamvallen. Er werden naamvallen verzonnen en ingevoerd. Het duurde echter even voordat men deze naamvallen echt ging gebruiken: het was immers een van bovenaf ingevoerde taalregel, de taal had zich dus niet op een natuurlijke manier ontwikkeld. In de achttiende eeuw ontdekte men oude geschriften van het  Middelnederlands. Wetenschappers zagen tot hun vreugde dat er naamvallen gebruikt werden in de geschriften, en stelden dat het Middelnederlands de puurste vorm van de Nederlandse taal was. Hiermee vonden ze nog een reden om het gebruik van naamvallen door te zetten.

Deze ontwikkeling is zo interessant omdat naamvallen als iets superieurs werden gezien: een taal met naamvallen werd als rijker en waardevoller beschouwd dan een taal zonder naamvallen. Ook in het Engels hebben naamvalsuitgangen een interessante ontwikkeling doorgaan. De teloorgang van naamvallen in Engeland werd daar vooral veroorzaakt door de vele immigranten die naar Engeland kwamen. Het begon rond het jaar 900, toen een groot deel van Groot-Brittannië bezet was door de Noormannen. De Noormannen pasten zich niet aan de Engelse taal aan, en spraken uitsluitend Oudnoors tegen de Engelsen. Dit beïnvloedde de vocabulaire van de Engelse taal sterk, maar ook de naamvalsuitgangen. De Engelsen moesten leren om op een simpele manier met de Noormannen te praten, en dit ging ten koste van het complexere gebruik van naamvallen.
Vanaf circa 1050 waren het de Normandiërs die het in Groot-Brittannië voor het zeggen hadden. Zij brachten (hun versie van) het Frans met zich mee, wat voor de grote hoeveelheid aan Latijnse woorden in de Engelse vocabulaire heeft gezorgd. Het had ook tot gevolg dat het Frans de taal werd die gesproken werd door de toplaag van de bevolking. Alleen de minder ontwikkelde burgers spraken nu nog alleen Middelengels (met naamvallen), wat de deflexie verder stimuleerde. De Engelse taal ontwikkelde zich verder en naamvallen begonnen een steeds kleinere rol te spelen in het Engels, en ze verdwenen vrijwel volledig. Onder de enige overblijfsel van naamvallen in het Engels rekenen we de vervoeging van he (his/him), she (hers, her),  en who (whose/whom). Wat de ontwikkelingen van naamvallen in het Engels zo interessant maakt, is het feit dat de ontwikkelingen in gang zijn gezet door invloeden van andere talen, waaronder ook talen die gebruik maakten van een uitgebreid naamvallenstelsel. Dit toont aan dat ook als een andere taal naamvalsuitgangen bevat, de invloed van deze taal op de oorspronkelijke taal toch kan bijdragen aan de deflexie van de oorspronkelijke taal.   Toekomst
Het ziet er slecht uit voor de toekomst van naamvallen. Daar is één grote oorzaak voor aan te wijzen: globalisering. Door de invloed van het Engels, de lingua franca van deze tijd, en de komst van anderssprekende immigranten wordt er steeds meer gebruik gemaakt van simpeler taalgebruik. In het Duits is er al een proces van deflexie gesignaleerd. Dit wordt vooral toegewezen aan de Turkse migranten in Duitsland. Het Turks heeft een uitgebreid naamvallenstelsel met zes naamvallen, maar veel Turkse migranten nemen de Duitse naamvallen niet over. Dit is ook te wijten aan het feit dat in de Duitse taal de woordvolgorde ook een belangrijke factor is, waardoor naamvallen niet noodzakelijk zijn om een zin te begrijpen. Hier vindt hetzelfde effect plaats als bij de Noormannen in Engeland: de originele taal verliest zijn naamvallen door invloeden van andere talen, ook als die buitenlandse talen zelf gebruik maken van naamvallen. Taalkundige en hoogleraar aan de universiteit Utrecht Nicoline van der Sijs zegt hierover:
"Het idee is dat de naamvallen op termijn, maar dan hebben we het wel heel lange termijn, zullen verdwijnen. Dat komt door de vele migraties: steeds vaker worden talen geleerd door mensen die de taal pas op latere leeftijd leren en dan zijn naamvallen moeilijk te leren. Daardoor verdwijnen de naamvallen geleidelijk. Dat zie je bijvoorbeeld in de Nederduitse dialecten, maar ook in het Hoogduits of Standaarduits worden veel zogenaamde fouten gemaakt tegen de naamvallen, en dat betekent dus dat de naamvallen niet heel sterk staan. Voorlopig hebben de Slavische talen nog wel veel naamvallen, maar op heel lange termijn zou dat dus ook kunnen gaan verdwijnen."
Een andere oorzaak van deflexie, die ook met globalisering te maken heeft, is de invloed van sociale media. Bij het gebruiken van sociale media, vooral in chatprogramma's zoals Whatsapp en iMessage, maakt men vaak gebruik van korte, beknopte zinnen waarin net genoeg wordt gezegd om de boodschap duidelijk genoeg te maken voor de ontvanger. Een voorbeeld hiervan is:
Ben ff koffie zetten  voor: Ik ben even koffie aan het zetten.
In Duitsland worden uiteraard ook dit soort zinnen geformuleerd bij het gebruiken van sociale media, maar daar worden de naamvalsuitgangen weggelaten. Een voorbeeld:
Ich bin noch Schule voor: Ich bin noch in die Schule. (=Ik ben nog op school.)
Natuurlijk verlopen al deze processen erg langzaam en zullen we niet volgend jaar al een verschil gaan zien. Zoals mevrouw Van der Sijs al zei, is dit een proces dat we op de lange termijn zullen merken. Als de globalisering in dit tempo door blijft gaan, valt er met zekerheid te zeggen dat naamvallen in talen over de hele wereld zullen verdwijnen. In deze globaliserende wereld zien we echter ook tegenbewegingen ontstaan, die weer meer waarde hechten aan de eigen cultuur. Denk bijvoorbeeld aan partijen als de PVV in Nederland, of het beleid van Amerika's nieuwe president Trump: 'eigen volk eerst' is het belangrijkste punt in hun beleid. De toekomst zal leren of deze bewegingen de overhand krijgen in Westerse landen. Als dat gebeurt, kan dat tot gevolg hebben dat er ook meer waarde zal worden gehecht aan de eigen taal. Dit kan ervoor zorgen dat de eigen grammaticaregels en de eigen naamvallen behouden worden. Conclusie
Het ziet er slecht uit voor naamvallen. Door globalisering en korter taalgebruik in sociale media is het zeer waarschijnlijk dat naamvallen over een lange tijd zullen verdwijnen. Dit laat zien dat de trend van deflexie zich voort zal zetten, zoals ook al is gebleken uit de beantwoording van vorige deelvragen. De overblijfselen van naamvallen zullen dus uiteindelijk helemaal verdwijnen.   De hoofdfuncties van de naamvallen zijn de volgende:

• Nominativus: onderwerp of naamwoordelijk deel van het gezegde
• Genitivus: bijvoeglijke bepaling
• Dativus: meewerkend voorwerp
• Accusativus: lijdend voorwerp
• Ablativus: bijwoordelijke bepaling
Naast de hoofdfuncties zijn de naamvallen ook onder verdeeld in subcategorieën, waarvan de functie een klein beetje verschilt met die van de hoofdfunctie. Uit deze deelvraag kunnen we concluderen dat er verschillende naamvallen zijn met elk een verschillende naamvalsuitgang. Ook hebben we kunnen zien, dat een naamval niet alleen één functie bekleedt, maar twee of zelfs meer! In de uitwerking van de tweede deelvraag zijn er meer voor- dan nadelen aangewezen voor het gebruik van naamvallen. Het is belangrijk om dit te onderzoeken, omdat dan duidelijk wordt waarom naamvallen zich hebben ontwikkeld zoals ze dat hebben gedaan, en waarom er in sommige talen naamvallen zijn verdwenen en in sommige talen ze juist zijn gebleven. Talen kunnen verwant zijn met Indo-Europese talen, wat inhoudt dat ze bij een bepaalde familie talen horen. Niet elke taal die nog naamvallen bevat, heeft alle naamvallen die vroeger in het Latijn werden gebruikt. Zoals we al van te voren hadden geconstateerd, is het Duits een taal die het naamvallenschema het beste heeft weten te behouden. Talen zoals het Fins of Hongaars, die niet verwant zijn met Indo-Europese talen, hebben net als talen zoals het Duits of Roemeens, die wel verwant zijn met Indo-Europese talen, naamvallen. Het feit dat ze verwant zijn met Indo-Europese talen of juist niet, doet er dus niet toe of talen momenteel nog naamvallen bevatten of niet. We hebben vijf talen, die elk van elkaar verschillen, besproken die nog naamvallen bevatten. Namelijk: Fins, Hongaars, Roemeens, Duits en Nederlands. Dat betekent niet dat dit de enige talen zijn die nog naamvallen bevatten. Er zijn er nog veel meer, maar we hebben het alleen bij deze vijf talen gelaten. Behalve deze vijf talen, bevatten ook talen zoals: Arabisch, Turks, Russisch Slowaaks, Pools en Grieks, ook naamvallen. Het enige verschil is dat zij veel minder naamvallen bevatten dan de talen die we behandeld hebben. Er zijn dus nog een groot aantal talen waar nog naamvallen inzitten. Dat betekent dat de naamvallen gedurende de jaren niet zijn verdwenen. Ze zijn verminderd, dat is waar, maar ze zijn niet verdwenen. En dat is juist wat wij dachten en hoopten aan te treffen : dat naamvallen niet verloren zijn gegaan. Uit ons onderzoek blijkt dat in Germaanse talen de naamvallen veel beter intact zijn gehouden dan in de Romaanse talen. Dit komt vooral door de invloed van het Vulgair Latijn, omdat alle Romaanse hiervan afstammen. Het onderzoeken hiervan brengt ons dichter bij het antwoord op onze hoofdvraag, omdat hierdoor duidelijk wordt waarom sommige talen naamvallen behouden hebben en sommige talen niet, en of dat ligt aan het feit dat het een Germaanse of een Romaanse taal is.
Er zijn meer hedendaagse talen zonder een naamvalschema dan hedendaagse talen met naamvalschema. In hedendaagse talen zonder naamvallen zijn alleen de functies van de naamvallen nog terug te vinden. Vaak hebben talen die geen naamvallen meer bevatten een groot aantal voorzetsels die de functie van het woord dienen aan te geven. Ook al hebben veel talen geen naamvallen meer, dat hoeft niet te betekenen dat ze verloren zijn gegaan. De naamvalsuitgangen mogen dan wel niet meer bestaan in talen zonder naamvallen, maar de functies die bij de naamvallen hoorden bestaan nog steeds. We kunnen dus concluderen dat, ook al heeft een taal geen naamvallen meer, er altijd nog sporen van te vinden zijn. Het maakt niet uit of dat betrekking heeft op bepaalde voorzetsels die gebruikt worden of betrekking heeft op een onvolledig naamvalschema. Het ziet er slecht uit voor de toekomst van naamvallen. Door globalisering en korter taalgebruik in sociale media is het zeer waarschijnlijk dat naamvallen over een lange tijd zullen verdwijnen. Dit laat zien dat de trend van deflexie zich voort zal zetten, zoals ook al is gebleken uit de beantwoording van vorige deelvragen. De overblijfselen van naamvallen zullen dus uiteindelijk helemaal verdwijnen.
Wat we na het beantwoorden van de deelvragen kunnen concluderen, is dat er van de Latijnse naamvallen erg weinig is overgebleven. Een grote ontdekking voor ons was het feit dat ook Romeinen zelf niet het Latijn spraken dat wij nu op school leren, en ook geen naamvallen gebruikten. Dit is de reden dat er in Romaanse talen nauwelijks meer gebruik wordt gemaakt van naamvallen. In de geschiedenis is de wereld steeds verder geglobaliseerd, wat tot gevolg heeft gehad dat talen elkaar steeds verder beïnvloedden, en dat daardoor naamvallen uiteindelijk een steeds kleinere rol zijn gaan spelen in de meeste Europese talen. Je ziet dit vooral terug in het Engels en het Nederlands. Ondanks alle voordelen die naamvallen met zich meebrengen (het is een duidelijk systeem, makkelijk te leren voor kinderen en het geeft een bepaalde status), verkiest de volwassen mens gemak boven nut als het gaat om taalgebruik en verandert zo de taal. Het ziet er dan ook naar uit dat er in de toekomst ook weinig van naamvallen gebruik zal worden gemaakt in Europa.
Het maken van dit werkstuk was een uitdaging en geen gemakkelijke opgave, maar we hebben er hard aan gewerkt en we zijn trots op het resultaat. De eerste grote uitdaging was het kiezen van een onderwerp. We wisten dat we iets in het kader van het vak Latijn wilden doen, en dan het liefst iets met de taal zelf. Al snel ontdekten we dat dit gebied ontzettend groot was. Na veel overleg met elkaar en mevrouw Dorren hebben we uiteindelijk toch het thema 'naamallen' gekozen. Dit geeft onze interesses goed weer, is niet te breed en ook niet te smal. De volgende uitdaging was het zoeken van bronnen. Nadat we tot de ontdekking waren gekomen dat er verdraaid weinig boeken zijn geschreven over naamvallen besloten we zelf actie te ondernemen.

Eerst hebben we een mailtje naar het Taalmuseum gestuurd. Antwoord: 'Sorry, we kunnen jullie niet helpen.' Dat was een tegenvaller, maar we gaven niet op. Katelijn scheen een achteroom te hebben in Engeland die taalkundige was. Gelijk hebben wij contact met hem gezocht, maar achteroom negeerde onze E-mails. We zochten verder, en via een actie van Scholieren.com kregen we de kans om contact te hebben met de enige echte Wim Daniëls! Na hem onze vragen te hebben verstuurd, werden we weer teleurgesteld: 'Jullie vragen vergen antwoorden die nogal uitgebreid moeten zijn om echt goed inhoudelijk op de kwestie in te gaan. Maar voor zo’n uitgebreide beantwoording heb ik op dit moment geen tijd.' Gelukkig verwees hij ons wel door naar taalkundige en hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nicoline van der Sijs. Na al deze tegenslagen verwachtten we eigenlijk ook dat zij het te druk had om ons te helpen. We moesten even wachten op haar antwoord, maar ze heeft ons uiteindelijk toch kunnen helpen en onze vragen kunnen beantwoorden. Ze heeft ons hele nuttige en interessante informatie verschaft voor ons werkstuk. De samenwerking tussen ons is prima verlopen. Vanwege onze gedeelde interesses en zelfde manier van werken waren wij vanaf het begin aan heel erg blij met onze partnerkeuze. Dankzij onze smartphones hebben wij overal waar we waren contact met elkaar kunnen opnemen, erg handig als er ineens een idee in je hoofd schiet dat je wilt bespreken met je partner, of als het moeilijk is om af te spreken.  Dit profielwerkstuk heeft ons geleerd dat er meer achter een onderwerp zit dan verwacht en dat als je goed doorzoekt de antwoorden je misschien kunnen verrassen. Ook samenwerken en goed communiceren is een ‘must have’ wanneer het aankomt op een goed werkstuk schrijven waar de ideeën en uitwerkingen van elk van het duo naar voren moeten komen. We zijn beide uiterst tevreden op onze samenwerking, communicatie, maar bovendien ons eindproduct. Het maken van een profielwerkstuk was erg veel moeite, maar erg de moeite waard.   Deelvraag 1:
• http://www.stilus.nl/oudheid/wdo/GRAMMATI/LATIJN/NAAMVAL.html
• https://nl.wikibooks.org/wiki/Latijn/Naamwoorden
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Naamval#Gebruik
• STUDEO boekje:
Auteur: Caroline Fisser
Jaar van uitgave: 2009
Titel: STUDEO
Uitgever: Primavera Pers
Plaats uitgeverij: Leiden
Deelvraag 2:
• https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4356619/
• https://pure.uva.nl/ws/files/757891/74220_07_chapter1.pdf
• http://www.taalcanon.nl/vragen/is-hun-hebben-zeggen-echt-zo-dom/
• http://www.taalcanon.nl/vragen/wat-is-de-zin-van-schoolgrammatica/
• file://bo-algfps-121/home$/KVooijs/Downloads/Inflectional_economy_and_politeness_morp.pdf

• http://isites.harvard.edu/fs/docs/icb.topic1317532.files/11-19/Wexler%201998.pdf
• https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=P7iEJGLESOMC&oi=fnd&pg=PR13&dq=baby+language+development&ots=MBYNC6Nxj8&sig=IeCYIIm2-8yCXJO9NYYsdBZ_35w#v=onepage&q=baby%20language%20development&f=false
• https://childevelopmentblog.wordpress.com/author/childevelopmentblog/
• Tedx conference: Improving early child development with words: Dr. Brenda Fitzgerald at TEDxAtlanta
Deelvraag 3:
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Hongaarse_naamvallen_en_uitgangen
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Fins
• http://lingvo.info/nl/lingvopedia/romanian
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Indo-Europese_talen
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Hongaars
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Datief
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Roemeens
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Duits
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlands
• 
https://nl.wikipedia.org/wiki/Nominatief
• http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Persoonlijk-voornaamwoord/uitleg
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Genitief
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Ablatief
• https://nl.wikipedia.org/wiki/Accusatief
Deelvraag 4:
• http://www.taalcanon.nl/vragen/wanneer-zijn-talen-familie-van-elkaar/
• Langfocus YouTube kanaal
• https://meertaligheidentaalstoornissenvu.wikispaces.com/Noors
• http://www.roemeens.com/artikel_taal.html
• https://www.scribd.com/document/259498864/The-Origins-of-the-Indo-European-Nominal-Inflection-Beekes
• Wikipedia: https://nl.wikipedia.org/wiki/Proto-Indo-Europees
Deelvraag 5:

• http://www.cambiumned.nl/theorie/grammatica/zinsdelen/meewerkend-voorwerp/
• http://www.cambiumned.nl/theorie/grammatica/zinsdelen/lijdend-voorwerp/ Deelvraag 6:
•  http://nederl.blogspot.nl/2012/06/over-de-geboorte-van-lidwoorden.html
• http://www.ad.nl/buitenland/verdwijnen-de-naamvallen-langzaam-uit-de-duitse-taal~aee827a9/
• http://www.vanoostendorp.nl/linguist/sijs.html
• Interview Nicoline van der Sijs
Datum Tijdsduur Bezigheid
4-2-2016 3 uur Profielwerkstukavond + verslag
13-9-2016 2 uur en 15 minuten profielwerkstukmiddag
27-9-2016 30 minuten Gesprek met mevrouw Dorren
4-10-2016 30 minuten Bespreking met mevrouw Dorren
10-10-2016 2 uur en 15 minuten Onderling overleg

21-10-2016 30 minuten E-mails versturen
30-10-2016 30 minuten E-mails beantwoorden
31-10-2016 45 minuten Bronnen zoeken
1-11-2016 30 minuten Bespreking met mevrouw Dorren + goedkeuring onderwerp
12-11-2016 1 uur en 30 minuten Onderlinge afspraken maken + deelvragen verdelen
13-11-2016 1 uur en 30 minuten Bronnen zoeken
14-11-2016 1 uur en 15 minuten Begin aan deelvraag 2
3-12-2016 2 uur en 30 minuten Deelvraag 2
4-12-2016 1 uur en 10 minuten Deelvraag 2
7-12-2016 1 uur en 10 minuten Deelvraag 2
10-12-2016 2 uur en 20 minuten Deelvraag 2
Mails versturen
Bronnen zoeken deelvraag 4
11-12-2016 3 uur en 10 minuten Deelvraag 4
15-12-2016 1 uur en 30 minuten Deelvraag 4
16-12-2016 4 uur en 15 minuten Deelvraag 4 en deelvraag 2 herzien
17-12-2016 6 uur en 45 minuten Bronnen sorteren en deelvraag 4
21-12-2016 1 uur en 30 minuten Deelvraag 4

26-12-2016 2 uur en 30 minuten Deelvraag 2 verbeteren en mails beantwoorden
27-12-2016 45 minuten Deelvraag 4 verbeteren
28-12-2016 2 uur en 15 minuten Deelvraag 4
29-12-2016 1 uur en 30 minuten Meer bronnen zoeken
Deelvraag 4
30-12-2016 2 uur en 15 minuten Deelvraag 4
31-12-2016 2 uur Bronnen zoeken deelvraag 6
3-1-2017 2 uur en 15 minuten Inleiding en voorwoord
4-1-2017 2 uur en 30 minuten Gesprek familieleden
5-1-2017 1 uur en 45 minuten Deelvraag 6
6-1-2017 2 uur en 45 minuten Deelvragen herzien en verbeteren
7-1-2017 1 uur en 15 minuten Deelvraag 6
10-1-2017 1 uur Bronnenlijst bijwerken
11-1-2017 2 uur en 45 minuten Deelvraag 6
12-1-2017 1 uur en 30 minuten Deelvraag 6
13-1-2017 1 uur en 30 minuten Deelvraag 6
14-1-2017 2 uur en 45 minuten Deelvragen herzien en verbeteren

16-1-2017 1 uur en 15 minuten Vragenlijst samenstellen
19-1-2017 2 uur en 30 minuten Deelvraag 6
E-mailen met Nicoline van der Sijs
21-1-2017 2 uur Deelvragen herzien en verbeteren
22-1-2017 30 minuten Onderlinge bespreking
24-1-2017 30 minuten Bespreking met mevrouw Dorren + onderlinge bespreking
27-1-2017 1 uur en 30 minuten  Inleiding bijwerken
28-1-2017 3 uur en 50 minuten Pws herzien en verbeteren
30-1-2017 1 uur Spelling- en grammaticacontrole
Totaal: 79 uur en 10 minuten    Datum Tijdsduur Bezigheid
4-2-2016 3 uur Profielwerkstuk-avond + verslag
13-9-2016 2 uur en 15 minuten Profielwerkstukmiddag
27-9-2016 30 minuten Bespreking met mevrouw Dorren
4-10-2016 30 minuten Bespreking met mevrouw Dorren
10-10-2016 2 uur en 15 minuten Onderling overleg
1-11-2016 30 minuten Bespreking met mevrouw Dorren + goedkeuring onderwerp

12-11-2016 1 uur en 30 minuten Onderlinge afspraken maken + deelvragen verdelen
27-11-2016 3 uur en 15 minuten Informatie deelvraag 1 opzoeken + bronnen opschrijven
30-11-2016 2 uur en 30 minuten Begin deelvraag 1
3-12-2016 3 uur Deelvraag 1 verder uitwerken
10-12-2016 1 uur en 30vminuten Meer bronnen zoeken + deelvraag 1 verder uitwerken + bronnen opschrijven
11-12-2016 30 minuten Deelvraag 1 afronden
13-12-2016 1 uur en 30 minuten Onderlinge bespreking
17-12-2016 2 uur en 30 minuten Informatie deelvraag 3 opzoeken + bronnen opschrijven
18-12-2016 3 uur Begin deelvraag 3
28-12-2016 1 uur en 30 minuten Deelvraag 3 verder uitwerken
4-1-2017 2 uur en 15 minuten Deelvraag 3 uitwerken
7-1-2017 2 uur en 45 minuten Meer bronnen zoeken + deelvraag 3 verder uitwerken + bronnen opschrijven
8-1-2017 1 uur en 15 minuten Deelvraag 3 afronden
9-1-2017 45 minuten Deelvraag 3 aanpassen
12-1-2017 1 uur en 15 minuten Onderlinge bespreking

14-1-2017 4 uur Deelvraag 1 verbeteren + aanpassen
15-1-2017 3 uur en 15 minuten Informatie deelvraag 5 opzoeken
16-1-2017 1 uur en 30 minuten Begin deelvraag 5
17-1-2017 2 uur Deelvraag 5 verder uitwerken
19-1-2017 30 minuten Onderlinge bespreking
20-1-2017 1 uur en 30 minuten Deelvraag 3 verbeteren + aanpassen
20-1-2017 2 uur en 15 minuten Meer bronnen zoeken + deelvraag 5 verder uitwerken + bronnen opschrijven
21-1-2017 2 uur en 15 minuten Deelvraag 5 afronden
22-1-2017 30 minuten Onderlinge bespreking
22-1-2017 2 uur en 15 minuten Alle deelvragen bekijken en verfijnen
23-1-2017 45 minuten Bronnenlijst afronden
24-1-2017 30 minuten Bespreking met mevrouw Dorren + onderlinge bespreking
27-1-2017 2 uur Informatie verzamelen
29-1-2017 6 uur en 30 minuten Samenstellen PWS + voorkant maken + inhoudsopgave + inleiding bijwerken + nawoord bijwerken + alles op elkaar af gestemd wat betreft opmaak
30-1-2017 5 uur en 45 minuten Samenvatting maken + logboek in bestand zetten (door computer omstandigheden duurde het veel langer dan verwacht) + PWS controleren + goede bladzijdes bij inhoudsopgave zetten

Totaal aantal uren: 83 uur en 30 minuten   

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.