Vermomd met bril en hoed gaat Osewoudt naar Amsterdam om Dorbeck te bellen. Eerst bezoekt Osewoudt oom Bart om te vertellen dat Ria en zijn moeder gearresteerd zijn. Oom Bart denkt dat zijn zus gearresteerd is vanwege de moord op haar man en dat zij en Ria naar een concentratiekamp gestuurd zullen worden. De mannen krijgen ruzie, waarop Osewoudt vertrekt. Om de tijd te doden tot het afgesproken tijdstip van vijf uur waarop hij het opgegeven telefoonnummer moet draaien, loopt Osewoudt de universiteitsbibliotheek binnen. Hij komt daar Zéwüster tegen, die doet alsof hij hem niet kent. Osewoudt verlaat de bibliotheek uit angst dat Zéwüster hem zal verraden. Osewoudt zoekt in een telefooncel contact met Dorbeck die hem de opdracht geeft woensdag een treinkaartje naar Wageningen te kopen. Onderweg moet hij in Amersfoort uitstappen. Daar zal in de wachtkamer een vrouw in een leidsteruniform van de Nationale Jeugdstorm op hem wachten met een nieuwe opdracht. Osewoudt moet ook een nijptang meenemen. Wanneer Osewoudt naar Elly vraagt, zegt Dorbeck dat ze in Utrecht verraden is door De Vos Clootwijk, waarna hij ophangt. Als Osewoudt hem terug wil bellen, weet hij het nummer niet meer. Op het Centraal Station neemt Osewoudt de trein naar Utrecht, waar hij De Vos Clootwijk opzoekt. Deze vertelt dat Elly bij hem was gekomen om inlichten over treintransporten van de Duitse Wehrmacht. Argwanend geworden, had hij haar aangegeven bij de politie. Osewoudt gaat terug naar het station en komt in Amersfoort aan, waar hij een kaartje naar Wageningen koopt. In de wachtkamer ziet hij een mooie blonde jeugdleidster staan. Ze gaat echter niet in op zijn herkenningsteken. Dan ziet hij een andere, lelijke leidster die wel zijn contactpersoon is. In de trein legt ze Osewoudt uit dat hun reisdoel niet Wageningen is, maar Lunteren. Daar woont een zekere Lagendaal die voor de Gestapo werkt. Omdat Lagendaal vermoedt dat hij weleens gepakt kan worden, hebben hij en zijn vrouw besloten hun kind uit te besteden aan de Nationale Jeugdstorm. De pseudo-leidster zal het kind ophalen, waarna Osewoudt de telefoondraden moet doorknippen, zodat hij Lagendaal en zijn vrouw kan vermoorden. Op het station zullen Osewoudt en de leidster elkaar weer ontmoeten. In Lunteren aangekomen, zien ze tot hun schrik dat de echte leidster ook uit de trein gestapt is. Ze heeft een kleine voorsprong op hen. Osewoudt valt haar van achteren aan en vermoordt haar. Bij het huis aangekomen, gaat de nepleidster eerst het kind ophalen. Lagendaal vergezelt het tweetal nog een eind. Intussen besluipt Osewoudt het huis, knipt de telefoondraden door en vermoordt de vrouw die in de keuken zit. Als Lagendaal thuiskomt, schiet Osewoudt hem dood. Hij fietst naar het station en reist met de vrouw en het kind terug. Tijdens een pascontrole wordt de vrouw echter gearresteerd. Osewoudt laat in de trein het reisdoel veranderen in Amsterdam, zodat hij het kind bij oom Bart kan brengen. In Amsterdam aangekomen, wordt Osewoudts naam omgeroepen en wordt hij verzocht zich te melden. Osewoudt reageert niet. Onderweg naar oom Bart hoort hij van iemand dat deze door de Duitsers is opgehaald. Osewoudt laat het kind alleen op straat achter en gaat naar Marianne. Ze besluiten naar de bioscoop te gaan, waar plotseling het portret van Dorbeck op het doek verschijnt met daaronder de naam Osewoudt. Hij wordt gezocht voor straatroof. Wanneer hij de bioscoop wil verlaten, wordt hij door de portier herkend en aan de Duitsers overgeleverd. Op het bureau blijken ze alles te weten over de aanslag in de Kleine Houtstraat, maar de naam Dorbeck wordt niet genoemd. Osewoudt wordt in elkaar geslagen, maar door Ebernuss, die waarschijnlijk homoseksueel is, naar het ziekenhuis gebracht. Daar wordt Osewoudt diezelfde avond nog bevrijd door onbekende mannen. Osewoudt besluit naar zijn onderduikadres te gaan, waar ook Marianne aanwezig is. Osewoudt zegt tegen haar dat hij zich het mislukte exemplaar van Dorbeck voelt. 's Nachts doen de Duitsers een inval en arresteren Osewoudt. Hij ontsnapt aan zijn bewaker en belt bij vreemde mensen aan, die hem niet willen verbergen. Hij wordt alsnog opgepakt en komt weer bij Ebernuss terecht, die hem vertelt dat zijn moeder dood is en Marianne zwanger. Ebernuss wil het met Osewoudt op een akkoordje gooien: als Osewoudt hem in contact brengt met het verzet, zodat hij kan deserteren, zal hij Marianne vrijlaten. Pas na vier maanden gaan ze samen naar de soos van de verzetsgroep, waar ze ook Moorlag ontmoeten. Met het fototoestel van Osewoudt wordt een foto gemaakt van het gezelschap, inclusief Ebernuss. In de keuken wacht Dorbeck op Osewoudt. Hij geeft Osewoudt opdracht Ebernuss te vermoorden en ze maken een afspraak. Dorbeck bezorgt Osewoudt een nieuw onderduikadres, waar Osewoudt van hen beiden een foto maakt terwijl ze voor de spiegel staan. Dorbeck geeft Osewoudt een verpleegstersuniform, zodat hij niet herkend kan worden. Dorbeck vertelt dat Ria en Evert, die een verhouding hebben, Osewoudt destijds hebben verraden. Dorbeck zal Osewoudt 's avonds ophalen, maar hij komt niet opdagen. Er ligt wel een briefje dat Marianne in het ziekenhuis bevallen is. Osewoudt gaat naar het ziekenhuis waar men hem zijn doodgeboren kind laat zien. Hij is zó overstuur, dat hij Marianne niet bezoekt, maar wegloopt. Hij wordt opgepikt door een Duitse soldaat die hem een lift geeft naar Voorschoten. Daar gaat Osewoudt de winkel in en vermoordt Ria. De reis gaat verder totdat de soldaat al te handtastelijk wordt en Osewoudt hem vermoordt. Met een arts rijdt hij verder naar het al bevrijde Breda waar op dat moment de koningin op bezoek komt. Osewoudt meldt zich bij de kazerne, waar men hem onmiddellijk arresteert op verdenking van spionage. 's Nachts nog wordt hij per vliegtuig naar Engeland overgevlogen en gevangen gezet. Na ruim twee maanden schrijft hij vanuit de gevangenis de koningin een brief, die nooit wordt verstuurd. Per schip wordt hij naar het inmiddels bevrijde Nederland vervoerd en vastgezet in Kamp Achtste Exloërmond. Daar vertelt hij nogmaals zijn versie van de gebeurtenissen vanaf zijn eerste ontmoeting met Dorbeck. Alle personen die Dorbeck eventueel gekend hebben, blijken echter dood te zijn en Marianne is naar Palestina verhuisd. Toch krijgt Osewoudt nog een kans om zijn gelijk te bewijzen. Men gaat op zoek naar de mensen bij wie hij aangebeld heeft tijdens zijn vluchtpoging, maar Osewoudt kan de straat niet terugvinden. Wel vinden ze het uniform van Dorbeck in de tuin te Voorschoten, maar het is al bijna vergaan. Er wordt ook nog eens een advertentie met een foto van Osewoudt in de krant geplaatst met de vraag wie deze Dorbeck kent. Daarop meldt oom Bart zich, die half invalide uit een concentratiekamp teruggekomen is. Hij kan geen antwoorden meer geven op belangrijke vragen die hem gesteld worden. Vervolgens meldt zich een tandarts die in de foto een lid van de familie Jagtman meent te herkennen. Verder is er een bericht binnengekomen dat in Duitsland in een massagraf een lijk is aangetroffen dat aan de beschrijving van Dorbeck voldoet. Osewoudt heeft met een jonge medegevangene een gesprek over schuld, onschuld en de moraal. Samen met de tandarts gaat men naar het lijkenhuis in Oldenburg, op zoek naar het lichaam van Egbert Jagtman. Maar het lijk blijkt geen tanden of kiezen meer te bezitten. Jagtman blijkt degene te zijn geweest die aan het begin van de oorlog twee Duitsers heeft doodgeschoten. Alleen de foto van Dorbeck met Osewoudt voor de spiegel kan Osewoudt nog redden. In de krant wordt de zaak Osewoudt inmiddels breed uitgemeten: is hij een held of een verrader? Osewoudt schrijft Marianne een brief, waarin hij zegt naar haar toe te zullen komen als hij vrij komt. Osewoudt wordt bezocht door de psychiater van zijn moeder, die hem ervan probeert te overtuigen dat hij zich de hele Dorbeck-geschiedenis verbeeld heeft. Maar ondanks de goede bedoeling om Osewoudt ontoerekeningsvatbaar te verklaren en de pogingen van de pater van het kamp om Osewoudt tot berouw te brengen, wil deze alleen zijn onschuld bewijzen. De camera van Osewoudt wordt gevonden en men laat hem zelf de film ontwikkelen. Hij staat wel met Ebernuss op de foto, maar de foto van hem en Dorbeck is mislukt. Osewoudt raakt door het dolle heen en rent al roepend om Dorbeck, met de film achter zich aan het gebouw uit. Er worden twee schoten op hem afgevuurd en meer dood dan levend legt men hem in de gang van het gebouw.
W.F. Hermans schrijft ideeënromans, waarin telkens dezelfde denkbeelden terugkomen. Het verhalend proza bestaat uit variaties op één thema, namelijk de levensopvatting van Hermans zelf. Zijn visie daarover steekt Hermans vaak in een jasje van spannende, meeslepende verhalen, waardoor de romans en novellen heel goed te lezen zijn zonder kennis van de onderliggende laag. Zo kan De donkere kamer van Damokles gelezen worden als een spannend oorlogsverhaal of, misschien wel beter: als een roman over het verzet. Voor een juist begrip van Hermans' werk is het echter wel nodig diens denkbeelden over de mens en de wereld waarin hij leeft, te kennen.
In Hermans' mens- en wereldbeeld is het onmogelijk dat de mens vat heeft op de werkelijkheid die hem omringt en waar hij deel vanuit maakt. De realiteit is te complex, te dubbelzinnig en in essentie chaotisch. Niets is zeker en 'de' waarheid bestaat niet. Om toch greep te krijgen op deze chaotische wereld, maakt de mens zijn eigen beeld van de werkelijkheid en ontleent daaraan zijn zekerheden. Dit zelfgeschapen wereldbeeld is, volgens Hermans, een mythe - al zullen weinigen dit uit zelfbehoud toegeven - want het schept orde en legt verbanden waar die in feite niet zijn. Voorbeelden van zulke zekerheden zijn bijvoorbeeld godsdiensten en ideologieën. Hermans ziet het ook als zijn functie als schrijver om deze zekerheden te ontmaskeren. Uit het mensbeeld dat hij beschrijft blijkt telkens weer dat het onderlinge contact tussen mensen vrijwel altijd aanleiding geeft tot misverstand, onbegrip, meningsverschillen, wantrouwen, wel of niet moedwillige misleiding en bedrog. Iedereen zit als het ware opgesloten in zijn eigen 'donkere kamer'. De mens is in wezen alleen, omdat hij noch zichzelf, noch de ander kan doorgronden. Genegenheid en liefde, die deze fundamentele eenzaamheid zouden kunnen opheffen, komen in het werk van Hermans dan ook nauwelijks voor. Dat het in het maatschappelijke verkeer tussen mensen nog redelijk goed gaat, is te danken aan wetten en gezamenlijke afspraken. Maar morele overtuigingen bestaan, volgens Hermans, slechts zolang men daar zelf voordeel bij heeft.
Het thema in De donkere kamer van Damokles vinden we vooral in het idee dat 'de' waarheid niet te achterhalen valt, omdat iedereen in de veronderstelling leeft dat zijn beeld van de werkelijkheid waar is. Dit idee wordt verwoord door de medegevangene: 'De waarheid is met autosuggestie niet tegen te houden. De mens zal er aan moeten wennen te leven in een wereld zonder vrijheid, goedheid en waarheid' (p. 294). Het zijn vooral de omstandigheden waarin Osewoudt terechtgekomen is, die deze woorden bevestigen. In het verzet is het aannemen van schuilnamen heel gebruikelijk, maar tegelijk ook verwarrend. Dat ontlokt Osewoudt de gedachte: 'Wie heet nog wel zoals hij heet? Wie is te vertrouwen en wie niet? (...) Wie is nog te vertrouwen? Iedereen bedriegt iedereen (p. 155). Wanneer Osewoudt niet bewijzen kan dat Dorbeck bestaan heeft, roept hij wanhopig uit: 'Hoe is dit nu mogelijk? De hele wereld bedriegt mij, zelfs het licht heeft mij in de steek gelaten' (p. 331).
Met name Osewoudt wordt een waarheidszoeker, omdat hij bewijzen moet dat Dorbeck heeft bestaan. Tegelijkertijd is hij daarmee op zoek naar zichzelf.
De motieven die het thema moeten ondersteunen, hebben te maken met de onmogelijkheid om jezelf te kennen, laat staan de ander. Door de verschijning van Dorbeck lijkt Osewoudt een dubbelganger te ontmoeten. Osewoudt, die zichzelf eerst: 'Een klein monster, een rechtopstaande pad' noemt (p. 16), wijzigt dit zelfbeeld wanneer hij zijn haar laat verven: 'Ik word een ander mens dacht hij, een heel nieuw leven begint! (...) Ik word herboren' (p. 75). Osewoudt verbindt daaraan het waanidee dat hij alleen leeft bij de gratie van het bestaan van Dorbeck. Het wel of niet positief denken over zichzelf, wordt daarna alleen nog maar bepaald door het dubbelgangersmotief: 'Ineens zag hij het: Dorbeck! Niet te onderscheiden van Dorbeck was hij! Hetzelfde zwarte haar, hetzelfde lijkwitte gezicht! Als ik altijd zwart haar zou hebben gehad, dan zou mijn hele leven anders geweest zijn, ook al heb ik geen baard, dacht hij' (p. 76). Osewoudt maakt van Dorbeck zijn alter ego, zonder wie hij zelf eigenlijk geen bestaansrecht heeft: 'Ik heb nooit geweten dat ik het mislukte exemplaar was, totdat ik Dorbeck ontmoette. Toen wist ik dat hij het geslaagde exemplaar was, dat ik in vergelijking met die man geen reden van bestaan had, dat ik mijzelf alleen aanvaardbaar maken kon, door precies te doen wat hij zei' (p. 176). Als Marianne dit waanidee tegenspreekt, zegt Osewoudt nogmaals: 'Begrijp toch wat ik bedoel: voor ik hem kende heb ik feitelijk helemaal niet geleefd' (p. 178). Het idee dat na de oorlog alles weer zijn gangetje zal gaan, is voor Osewoudt haast onverdraaglijk: 'Wat zou hij wezen? Een slappe jongen die de hele dag over de toonbank van een sigarenwinkel hangt, een jongen zonder baard, onder de hoede van een verlepte vrouw die geld uit de toonbankla neemt zonder te vragen' (p. 204).
Het idee van Osewoudt dat hij een verzetsheld is, wordt onderuitgehaald omdat iedereen weer een ander beeld van hem heeft. Oom Bart noemt hem een dégénéré en een lafaard (p. 99), Selderhorst denkt dat hij een landverrader is (p. 279) en de psychiater vermoedt dat Osewoudt aan inbeelding lijdt (p. 318/319).
Als leidmotieven fungeren benodigdheden die met de fotografie te maken hebben: een fototoestel, donkere kamers en foto's. Juist deze middelen, die (als enige?) 'de waarheid' vast kunnen leggen, falen als het op bewijsstukken aankomt.
De donkere kamer speelt op twee momenten een cruciale rol. De eerste keer dat Osewoudt een foto van Dorbeck ontwikkelt, mislukt deze omdat zijn moeder binnenkomt en het licht aandraait. Ook het laatste bewijsstuk van Dorbecks bestaan mislukt in een donkere kamer. Het tweede gedeelte van de titel verwijst naar de mythe van Damokles, die op zijn verzoek de koning voor een dag mocht vervangen. Om te laten zien hoe zwaar die taak was, liet de koning een zwaard aan een paardenhaar boven het hoofd van Damokles hangen. Bij Osewoudt gebeurt iets dergelijks. Hij vervangt Dorbeck door diens opdrachten uit te voeren. Als Osewoudt later niet kan bewijzen dat hij in opdracht van Dorbeck gehandeld heeft, wordt hij gedegradeerd van verzetsheld tot landverrader. Hij heeft daarmee niet kunnen voldoen aan zijn vervangende taak en dus valt het zwaard voor Osewoudt.
De donkere kamer kan ook symbolisch worden opgevat: Osewoudt zit helemaal 'opgesloten' in zijn eigen waanideeën waarin Dorbeck slechts een hersenspinsel is.
De roman heeft geen motto. Wel heeft Hermans in 1971 een naschrift toegevoegd, dat een citaat van de filosoof Ludwig Wittgenstein bevat. Het betreft een woordenspel over het wel of niet kunnen vinden van iemand en toont aan dat zelfs de taal niet bij machte is het bestaan van iemand te bewijzen.
De roman bestaat uit 46 ongetitelde hoofdstukken, die zeer verschillend van lengte zijn. Het verhaal begint in 1932 en eindigt eind 1945. Hoewel deze periode de hele Tweede Wereldoorlog omvat, wordt daarvan relatief weinig verteld: tussen de eerste ontmoeting met Dorbeck in 1940 en de tweede ontmoeting liggen vier jaren. In het verhaal zijn deze vier jaren slechts een tijdsverdichting tussen de pagina's 40 en 41, waarna Osewoudt weer in actie komt. Ook dit gegeven is een goed argument om De donkere kamer van Damokleseerder een verzetsroman te noemen dan een oorlogsroman. Er is wel een duidelijke wending in het verhaal zichtbaar. Hermans heeft daarvoor handig gebruikgemaakt van het vertelperspectief. Dit ligt namelijk alleen bij Osewoudt, waardoor de lezer een subjectief verhaal voorgeschoteld krijgt. Als lezer leef je met Osewoudt mee en ben je geneigd hem te geloven. Maar na zijn arrestatie in Breda wordt Osewoudts visie op de gebeurtenissen echter van alle kanten tegengesproken en is er geen bewijsstuk te vinden dat zijn versie bewijzen kan (vgl. het naschrift). Dit keerpunt zet het hele verhaal van Osewoudt op losse schroeven. Is Osewoudt een verzetsheld of een landverrader? Heeft Dorbeck nu wel of niet bestaan? De vraag wordt aan het eind van het verhaal niet beantwoord, waarmee de roman beantwoordt aan de opzet van de schrijver en de lezer blijft zitten met de vraag: wat is nu de waarheid?!
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt, is door Hermans ook bewust gekozen. Juist in een tijd waarin regels en wetten met voeten getreden worden (zowel door de vijand als het verzet!), komt de chaos van het bestaan naar voren en laten mensen hun ware aard zien. Deze visie, waarin de moraal ver te zoeken is, is duidelijk die van Hermans zelf en wordt vertolkt door de medegevangene van Osewoudt (p. 292-294). Ook de poging van pater Beer om Osewoudt tot berouw te brengen, wordt door Osewoudt als onzin van de hand gewezen. In deze afwijzing is het idee van Hermans over de godsdienst als een waansysteem te herkennen. Zelf komt Hermans even achter zijn hoofdpersoon vandaan in zinnetjes als: 'Henri Osewoudt was een half hoofd kleiner dan de andere jongens uit zijn klas' (p. 5), en: 'Zo zag Osewoudt zichzelf lopen...' (p. 94).
De plaatsen van handeling zijn heel bekend: Voorschoten, Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Leiden, Lunteren en Breda. Voor één plaats gaat dit echter niet op: Achtste Exloërmond. Van Exloërmond bestaan er in Drenthe wel een Eerste en een Tweede, maar geen Achtste. Met deze 'onwaarheid' lijkt Hermans de oplettende lezer te willen waarschuwen: ook in een roman wordt met de waarheid 'geknoeid'. De roman vertoont overigens wel een hechte structuur. Juist de nauwkeurige beschrijvingen wekken bij de lezer de indruk dat de werkelijkheid grijpbaar is. Deze techniek, die eigenlijk strijdig is met het idee van Hermans dat de wereld een chaos is, maakt zijn boeken zo goed leesbaar.
In het wereld- en mensbeeld dat Hermans heeft, zijn de handelingen belangrijker dan de psychologische ontwikkeling van de personages. Dit aspect offert Hermans als het ware op voor wat hij werkelijk te zeggen heeft, namelijk dat mensen zich laten leiden door waanideeën. Ze bedriegen daardoor niet alleen zichzelf, maar worden ook door anderen misleid. Zo ontmoeten we in de hoofdpersoon Osewoudt niet alleen een waarheidszoeker, maar ook een jongen die op zoek is naar zijn eigen identiteit.
Tot aan de ontmoeting met Dorbeck leidt Osewoudt een passief leven, dat beheerst wordt door gevoelens van minderwaardigheid. Hij is geen 'echte' man en trouwt bij gebrek aan beter met zijn zeven jaar oudere nicht, die hem bedriegt. Omdat zijn vader niet meer leeft, heeft Osewoudt geen mannelijk voorbeeld waarmee hij zich kan identificeren of tegen af kan zetten. De komst van Dorbeck is dan ook een welkome verandering in het leven van Osewoudt: in hem vindt hij iemand met wie hij zich kan identificeren; hij voert Dorbecks opdrachten zonder nadenken uit. Niet het feit dat hij bij het verzet betrokken raakt, geeft Osewoudt het gevoel een echte, belangrijke man te zijn, maar hij hangt dit idee helemaal op aan de figuur van Dorbeck (zie het motief van de dubbelganger bij de paragraaf 'Thematiek'). In de vier jaren van Dorbecks afwezigheid, zakt Osewoudt dan ook weer in. Dat Dorbeck zelf Osewoudt niet als zijn evenknie beschouwt, blijkt wel uit het feit dat hij Osewoudt een verpleegstersuniform laat aantrekken.
Naast de identiteitsproblemen die Osewoudt heeft, lijdt hij ook aan een Oedipuscomplex. Het feit dat zijn moeder zijn vader vermoord heeft, verbaast hem niet (p. 6) en eigenlijk had hij het zelf wel gedaan willen hebben (p. 44). Zijn moeder is ook belangrijker dan zijn vrouw Ria. Ebernuss begrijpt deze oedipale gevoelens blijkbaar wel: 'Je moet veel van haar gehouden hebben. Een moeder die je vader heeft vermoord, dat is pas een ware moeder! Waartoe heeft een vrouw nog een man nodig als zij een zoon heeft!' (p. 207).
Marianne is, naast Dorbeck, de enige die Osewoudt het gevoel van mannelijkheid geeft. Maar ook die illusie wordt hem ontnomen als het kind dood geboren wordt.
Van de overige personages is ook oom Bart een typisch voorbeeld van iemand met waanideeën. Door zich te onthouden van sterke drank, roken en seks denkt hij verdraagzaam te worden, terwijl hij vol vooroordelen zit. Ook Ebernuss, die het type van de 'goede' Duitser lijkt te zijn, doet dit alleen uit eigenbelang: hij wil zijn eigen huid redden.
De persoon van Dorbeck is moeilijk te definiëren. Hij blijft het type van de verzetsstrijder die meer af- dan aanwezig is en als het erop aankomt onvindbaar is. Hij voorspelt dat zelf al aan het begin van het verhaal: 'Ze kunnen zoeken zoveel als ze willen, als ik niet gevonden wil worden, word ik niet gevonden' (p. 26).
De taal in De donkere kamer van Damokles is eenvoudig en haast zakelijk. De beschrijvingen van de omgeving waar Osewoudt zich bevindt, zijn heel nauwkeurig. Door deze manier van schrijven wordt de indruk gewekt dat er een waar gebeurd en objectief verhaal verteld wordt, terwijl Osewoudts visie juist heel subjectief is. Om de suggestie van de werkelijkheid nog eens te versterken, zet Hermans in het verhaal dingen apart op een manier zoals wij die dagelijks tegenkomen: de tekst van een etalagebord, de tekst in gotische letters op een mededeling van de Duitsers, de tekst van een opsporingsbericht, brieven en een krantenbericht.
De persoon van Dorbeck is moeilijk te definiëren. Hij blijft het type van de verzetsstrijder die meer af- dan aanwezig is en als het erop aankomt onvindbaar is. Hij voorspelt dat zelf al aan het begin van het verhaal: 'Ze kunnen zoeken zoveel als ze willen, als ik niet gevonden wil worden, word ik niet gevonden' (p. 26).
De taal in De donkere kamer van Damokles is eenvoudig en haast zakelijk. De beschrijvingen van de omgeving waar Osewoudt zich bevindt, zijn heel nauwkeurig. Door deze manier van schrijven wordt de indruk gewekt dat er een waar gebeurd en objectief verhaal verteld wordt, terwijl Osewoudts visie juist heel subjectief is. Om de suggestie van de werkelijkheid nog eens te versterken, zet Hermans in het verhaal dingen apart op een manier zoals wij die dagelijks tegenkomen: de tekst van een etalagebord, de tekst in gotische letters op een mededeling van de Duitsers, de tekst van een opsporingsbericht, brieven en een krantenbericht.
De subjectiviteit van Osewoudt begint te wankelen, wanneer er na de al eerder genoemde wending veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de dialoogvorm. Deze dialogen zijn terugblikken op en herhalingen van gebeurtenissen die door Osewoudt zijn verteld. De oplettende lezer heeft echter al eerder in de gaten, dat het met Osewoudt niet goed zal aflopen. De eerste vooruitwijzing is al het verhaaltje van de schipbreukeling, waarmee de roman begint. Het voorgevoel van Osewoudts moeder dat ze boodschappen van Dorbeck moet tegenhouden, blijkt terecht te zijn (p. 28). Ook Ebernuss voorspelt dat er voor hemzelf en Osewoudt na de oorlog geen enkele reden van bestaan meer is (p. 208).
In het oeuvre van Hermans hebben zeven werken de Tweede Wereldoorlog als decor: Paranoia (1948), De tranen der acacia's (1949, Het behouden huis (1951), De donkere kamer van Damokles (1958), King Kong (1968), Herinneringen van een engelbewaarder (1971) en het Boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk (1993; een jaar later in een uitgebreide versie heruitgegeven als Madelon in de mist van het schimmenrijk ). De donkere kamer van Damokles zou zijn bekendste roman worden. In het latere werk worden de decors eigentijdser, maar de ideeën blijven wel herkenbaar. Twee romans wijken enigszins af van het overige verhalend proza. In Au pair (1989) is de inmiddels ouder geworden Hermans bijzonder aardig voor zijn vrouwelijke hoofdpersoon: zij mag haar geluk nog eens beproeven in de boze wereld. De postuum verschenen roman Ruisend gruis(1995) vertoont groteske kenmerken.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden