Kerstverhaal: de oude wijze uit het Oosten

Kerstverhaal: de oude wijze uit het Oosten

Ik stootte tegen het glas aan, zodat het danste. Voor een seconde staarden we er naar, zonder iets te doen, alsof wij de karakters waren in een cartoon, die er achter kwamen dat zij van een klif af zouden vallen. We keken naar de grond onder ons en het duurde een minuut voordat wij begonnen te spartelen om de rum te redden. Tevergeefs, want het glas explodeerde op de grond in duizend kleine stukjes, die g fonkelden als sterren. "Wie drinkt er dan ook rum met kerst", fluisterde ik. "Ik ben al 75% water", zei de jongen. "Ik hoef niet nog meer." 

Kerstmis, was het. Mijn hele familie zat aan tafel, maar wij zaten naast elkaar in de kelder van mijn oma, vergezeld door stapels verkleurde, Duitse oorlogsromans, gedichten van Victor Hugo, een heuvel oude kleding, vaalblauwe schoenen en een stukgevallen glas rum. Het enige beetje licht dat wij hadden, kwam van een bijna opgebrande kaars in de hoek van de kamer. De kelder had geen verwarming en de kaars brandde te zwak om warmte af te geven, maar wij voelden de kou niet. Soms lazen we, soms keken we enkel voor ons uit. "Ik ben blij dat je gekomen bent", zei ik uiteindelijk, maar ik wist ook dat hij geen keuze had. Ik vroeg me af hoe het was om geen familie te hebben, maar ik wist ook dat dat voor zich sprak, dus ik hield de stilte in stand.

Het was inmiddels al laat, maar ik denk niet dat mijn familie me gemist had. Ik was er eigenlijk helemaal niet zeker van of zij überhaupt doorhadden dat ik er niet was. "In mijn land is kerst wat voor westerlingen het Suikerfeest, of het Chinese nieuwjaar is", zei hij. Ik zei niets terug. "Wij vieren de geboorte van Mohammed niet eens: niet dat er nu veel reden is om feest te vieren." Hij glimlachte, maar zijn ogen deden niet mee. Ik zei dat er altijd reden is om feest te vieren. "Dat is heel westers van je om te zeggen", antwoordde de jongen. 

Zijn verhaal over kerstmis deed me denken aan die keer dat ik hem voor het eerst zag. Ik weet nog goed hoe het ging: hoe hij daar op dat bankje lag. Ik herinner me de geur van braaksel en melancholie. Het bankje was lichtbruin en de jongen was dubbelgeklapt, alsof hij een dichtgeslagen boek was. Voor even was ik niemand, kon ik niets zeggen. Ik ging volledig op in het beeld van hem. 

"Kom met mij mee", zei ik uiteindelijk. Hij had eerst gedaan alsof hij me niet hoorde, maar toen ik zijn schouder aanraakte en vroeg of alles oké was, keek hij op. Zijn lippen waren gebarsten, alsof ze ooit bevroren waren geweest. Hij was niet veel ouder dan ik en dat deed pijn, want hij had geen huis en ik wel. "Kom met mij mee", zei ik opnieuw en ik wees naar een café tegenover ons. Hij was meegegaan, maar had niet veel gepraat. Dat kwam later pas. 

"Ben jij wel eens eenzaam?" vroeg hij. "Zelfs God is eenzaam", zei ik. "Ja", zei de jongen. "Niemand luistert naar de gebeden van God." Ik hoorde aan zijn stem dat hij als aarde verkruimelde toen hij het zei, hoe zijn lichaam samen met de stukgevallen rum opgeveegd kon worden en hoe hij niet glansde of fonkelde als sterren. "Ik hoop dat Hij luistert naar die van mij", fluisterde hij. 

Ik wilde hem oprapen, hem zo stevig vasthouden dat alle gebroken stukjes weer gerepareerd werden. Ik wilde de sterren in mijn handtas doen en hen uitstrooien over het bankje waarop hij al die bewegingsloze nachten had doorgebracht, zodat hij een nachtlampje had. Ik wilde de lucht om hem heen beschilderen in de felste kleuren, maar ik wist ook dat het licht nooit zijn hart zou kunnen raken. Ik wilde ervoor zorgen dat er overal regen viel, behalve op het bankje waar hij sliep, dat hij droog bleef, terwijl iedereen nat werd, zodat het leek alsof hij thuis was tijdens de heftigste storm. Ik wilde de geur van verbrand hout en dennenbomen vangen in een potje en die naast hem neerzetten. Ik wilde dat het bankje een dak had en een keuken met de vuilste afwas en misschien een paar kerstlichtjes, zodat ook hij een huis had. "Volgend jaar vier ik kerst bij jou", zei ik en de jongen antwoordde "was dat maar zo". 

 Ik dacht aan die dag van de ontmoeting, hoe hij in dat café zat, met vuil in de groeven van zijn gezicht en zwart onder zijn nagels. Het had mij niet verbaasd als hij zelfs luizen in zijn wimpers had. ‘Waarom doe je dit?’ vroeg hij en ik zei dat ik dat eigenlijk ook niet wist. Hij vroeg om thee en de serveerster vroeg welke thee. "Weet ik veel,’ zei hij. Gewoon thee." Een vrouw met blond haar lachte om de jongen en de jongen was niet boos. Hij keek voor zich uit, naar een punt in de verte dat er eigenlijk niet is. Dat deed hij ook toen wij daar in de kelder zaten. Hij leek wel dingen te kunnen zien die er niet waren. Toen ik hem dat ooit zei, antwoordde hij dat dat misschien ook zo was. "Ik zie dingen die er ooit waren, maar er nu niet meer zijn."

Voetstappen gaven aan dat mijn oma naar beneden kwam. De meeste kinderen kunnen het geluid van de voetstappen van hun ouders uit elkaar houden, maar ik herken enkel die van mijn oma. Ze klinken zachter, lichter, langzamer, aardiger, zoeter en rustiger dan die van de mensen om mij heen. De voetstappen van mijn oma zijn als regen wanneer je op de achterbank van jouw ouders’ auto zit, als klassieke muziek op de achtergrond in winkels, als het geluid van krekels in het buitenland: er is niets dat mij meer troost dan de voetstappen van mijn oma. Logisch dan ook, dat de jongen niet schrok van het geluid. "Maria!" riep mijn oma en ze vroeg of ik er was. Ik hoorde dat zij onderweg was naar de kelder. Ik kon haar niet zien, omdat het donker was, maar ik rook haar geur. "Jezus, wat is het donker hier", zei ze. En toen: "ze hebben bijna door dat je er niet bent, Maria, moet je niet eens komen?"

Mijn oma dacht dat ik in de kelder was gaan lezen. Dat ik nog even door de Russische romans wilde bladeren, zodat ik alles kon vergeten. Ik wist niet hoe ik haar moest vertellen dat er een Afghaanse zwerver in haar kelder lag, met een slaapzak en twee boeken, dus ik loog en zei dat hij mijn vriend was. Dat ik hem had leren kennen op de universiteit en dat hij hier net binnen is gekomen. "Wat gezellig", antwoordde mijn oma en ze nodigde hem uit om mee naar boven te gaan.

"Jouw familie is nu ook van mij", zei hij en ik lachte van 'natuurlijk'. Ik wist dat hij dat alleen zei omdat hij dankbaar was voor de warmte en voor het eten, maar het voelde als meer. We maakten hem niet schoon en vroegen hem niet om zich om te kleden. Dat hij er uitzag als een zwerver, maakte mij niet uit. Mijn oma had het waarschijnlijk wel door, want toen zij vroeg waar hij woonde, zei hij: "ligt eraan of het regent of niet." Wie de jongen was, vroeg mijn familie niet. Ik weet niet of hij daar een antwoord op gehad zou hebben. Mijn zusje keek hem glazig aan, met haar mond een beetje open. "Ben jij Caspar?" vroeg zij na een tijdje. "Nee", glimlachte de jongen. "Ik ben Mehran." Even was mijn zusje stil. "Heb je dan ook niets meegebracht? Geen goud of wietrook?" De jongen lachte hardop. Ik had hem nog nooit zien lachen. "Er zijn niet veel redenen om goud te willen hebben", zei hij. "Rijkdom", hij wees even naar zijn borstkas. "Dat zit hier."

"Is er nog wel ruimte voor een toetje dan, met al die rijkdom?" vroeg mijn zusje. "Er is altijd ruimte voor een toetje", zei de jongen. Net toen hij dat gezegd had, kwam mijn oma binnen. "Je hebt ijs!" riep mijn zusje. Na het eten, staken we sterretjes af en rook het naar verbrand hout en dennenbomen. "Voel jij je nu eenzaam?" vroeg de jongen en ik zei: "nee, eigenlijk niet. Ik voel me eeuwig." De jongen knikte. Zijn ogen glansden en fonkelden als sterren. Ik dacht aan de scherven rum. "Ja", zei hij. "Ik ook." 

Gepubliceerd op 1 december 2019
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.