Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hersenschimmen door J. Bernlef

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
Boekcover Hersenschimmen
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas vwo | 9342 woorden
  • 26 oktober 2010
  • 150 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
150 keer beoordeeld

Boekcover Hersenschimmen
Shadow

Hersenschimmen is Bernlefs indringende en ontroerende roman over dementie, over de eenzaamheid en de angst die daarmee gepaard gaan, maar ook een verhaal over de liefde die een onvermijdelijk tragisch einde tegemoet gaat.

Maarten Klein verliest langzaam maar zeker zijn greep op de werkelijkheid. Hij kan heden en verleden niet meer onderscheiden, wil plo…

Hersenschimmen is Bernlefs indringende en ontroerende roman over dementie, over de eenzaamheid en de angst die daarmee gepaard gaan, maar ook een verhaal over de liefde die een onv…

Hersenschimmen is Bernlefs indringende en ontroerende roman over dementie, over de eenzaamheid en de angst die daarmee gepaard gaan, maar ook een verhaal over de liefde die een onvermijdelijk tragisch einde tegemoet gaat.

Maarten Klein verliest langzaam maar zeker zijn greep op de werkelijkheid. Hij kan heden en verleden niet meer onderscheiden, wil plotseling weer naar zijn werk terwijl hij al gepensioneerd is en ziet zijn vrouw voor een vreemde aan. Momenten van helderheid worden meer en meer verdrongen door ontreddering en verwarring. Net als ik lekker lig komt Vera me wekken. Is het ochtend? Waarom al die haast? En sinds wanneer kleed ik mij zelf niet meer aan?

De pers over Hersenschimmen:
‘Mijn hele generatie heeft zijn ouders ‘hersenschimmen’ cadeau gegeven, in de hoop hun ontgeestelijking te bezweren, maar mijn moeder was vergeten dat ze het had gelezen’ Kees van Kooten.
‘Maartens verstand lekt weg, centimeter voor centimeter, en vervliegt ten slotte. Bernlefs verslag van die martelgang is schrijnend, heel gedurfd.’ Harold Pinter
‘Herinneren, vergeten, verdwijnen – dat zijn de grote thema’s van ‘Hersenschimmen’; en ook van veel andere romans van Bernlef.’ NRC Handelsblad.

Hersenschimmen door J. Bernlef
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Bibliografische gegevens
J. Bernlef
Hersenschimmen
Uitgeverij : EM. Querido uitgeverij BV, Amsterdan
Eerste druk : 1984
Gelezen druk : 44e druk (als leesclubeditie’
Aantal bladzijden : 162

“A touching dream to which we all are lulled
But wake from separately.”
Philip Larkin

Samenvatting van de inhoud
De 71- of 72-jarige Maarten Klein woont met zijn vrouw Vera in Gloucester, aan de oostkust van de Verenigde Staten, even ten noorden van Boston. In de jaren vijftig zijn ze vanuit Nederland naar Amerika geëmigreerd. Hun twee kinderen, Kitty en Fred, zijn teruggegaan naar Nederland. Maarten werkte tot zijn pensionering bij de Intergovernmental Maritime Consultative Organisation (IMCO), een instituut voor visserijonderzoek in Boston.

Op een winterse dag kijkt hij uit naar de schoolbus met kinderen die elke morgen bij zijn huis stopt. Hij denkt terug aan zijn vader, die griffier bij de rechtbank was en thuis temperatuurgrafieken bijhield en aantekeningen over het weer maakte. Uit opmerkingen van zijn vrouw wordt duidelijk dat Maarten een beetje verstrooid begint te worden: het is zondag, dus de kinderen hoeven niet naar school. Hij denkt dat het ochtend is, maar het is al middag. Eerder vergat hij al zijn koffie op te drinken en voor Vera hout uit de schuur te halen, hoewel ze hem daar tweemaal om had gevraagd. Hij zoekt de schuld van zijn vermoeidheid en concentratieverlies voorlopig bij de lange witte winter. Maarten piekert over zijn vergeetachtigheid. Er is iets mis, maar hij weet niet precies wat. Hij betrapt zich erop dat hij hardop in zichzelf praat. Woorden die hij alleen gebruikte op zijn werk als hij niets beters wist te zeggen, duiken plotseling op in zijn conversatie met Vera. Zijn gedachten dwalen vaak door associaties af naar gebeurtenissen uit het verleden, vooral uit zijn jeugd, uit de Tweede Wereldoorlog en uit de tijd dat hij op kantoor werkte. Soms roepen de herinneringen handelingen op waarvan hij zich niet bewust is. Als hij terugdenkt aan het mislukte vlechtwerkje dat hij op de kleuterschool van stroken papier maakte, scheurt hij onbewust de krant aan repen. De juffrouw vroeg hem destijds de potlodendoos te halen en Maarten gaat hem zoeken, op een plank in het washok, waar hij met een stoel bij klimt. Als Vera hem daar vindt, beseft hij pas wat hij doet. Tijdens een wandeling met de hond Robert verliest hij zich weer in het verleden. In het meisje achter de bar van het café waar hij even uitrust herkent hij zijn eerste vriendin. Daarna komt hij in het antiquariaat waar hij kort daarvoor ‘The Heart of the Matter’ van Graham Greene kocht. Maarten kan zich het boek op dat moment niet herinneren, hoewel hij er thuis af en toe een stukje in leest. Als hij mijmerend verder dwaalt door de stad, vindt Vera hem, ze maakte zich ongerust en is hem met de auto gaan zoeken. De symptomen van Maartens dementie worden duidelijker en heviger. Vera heeft de deur op slot gedaan toen ze even weg moest, maar Maarten breekt hem open om naar een IMCO-vergadering te gaan. Het gereedschap neemt hij mee in zijn aktentas Hij gaat echter niet als vroeger met de trein naar Boston, maar loopt naar een vakantiehuisje, waarvan hij de deur ook forceert. Terwijl hij wacht op de anderen oefent hij zijn betoog, waarin hij zijn twijfel uitspreekt over de zin van de organisatie, die aan de hand van computerprognoses aanbevelingen doet over vangstquantums. Dan realiseert hij zich de situatie en gaat hij op weg naar huis; hij vergeet echter zijn tas. Vera is in die tijd bij dokter Eardly geweest. Hij heeft haar aangeraden met Maarten foto's te bekijken om de herinneringen te ordenen. Maarten herinnert zich tot in de details het verhaal bij een foto uit zijn jeugd, maar kan andere gebeurtenissen, zoals het bezoek van zijn kinderen uit Nederland drie jaar geleden, niet plaatsen. Later weet hij dat weer en spijt het hem dat hij dat niet eerder wist. Als die dag de deur wordt gerepareerd kan hij zich het niet herinneren dat hij de deur heeft opengebroken. De deur wordt gerepareerd door William. Deze Amerikaanse jongeman komt vaak bij hen over de vloer om klusjes uit te voeren. Hij is best verlegen en stil maar na een paar pilsjes wil hij nogal eens loskomen. William had vroeger een hondje, Kiss, die al een tijdje dood is. Toch vraagt Maarten iedere keer weer als hij William ziet hoe het met Kiss is, wat natuurlijk niet leuk voor William en Vera is.

Op het tweede bezoek van dokter Eardly reageert Maarten met een redevoering, die imponerend bedoeld is. Daarna realiseert hij zich met machteloosheid, woede en angst dat hij niet meer helemaal meester is over de taal: hij moet zinnen soms eerst vanuit het Nederlands in het Engels vertalen voordat hij ze kan uitspreken en heeft moeite met het benoemen van voorwerpen. Steeds meer vermengt Maartens verleden zich met zijn dagelijks leven. Maarten verwart Vera met zijn moeder en zijn huis met het huis van zijn grootouders. Wat zijn vrouw hem het ene moment vertelt, kan hij direct daarna weer vergeten zijn. Als zij weg is, slaat Maarten een ruit in om de hond binnen te laten. Daarna vergeet hij het gas uit te zetten. Bij het volgende bezoek van de dokter ziet Maarten hem als een tegenstander in een moeilijke onderhandeling. Hij gaat hem verbaal te lijf met een vergaderstrategie van zijn ex-collega Karl Simic. Als de dokter hem een kalmerende injectie wil geven slaat hij hem de spuit uit handen. Op dat moment waant hij zich in de oorlog. Omdat de toestand gevaarlijk wordt, komt de gezinshulp Phil Taylor inwonen om op Maarten te letten. Maarten vergeet steeds wie zij is en waarom ze er is en verwart haar met zijn pianolerares Greet van vroeger waar hij toen verliefd op was en met zijn dochter Kitty. Als hij tweemaal in een nacht door het huis dwaalt geeft Phil hem een injectie. Maarten wordt wakker doordat hij in zijn bed heeft gepoept. Vera en Phil maken de riemen los waarmee hij was vastgebonden en wassen hem in het bad; Maarten krijgt daarbij een erectie. Pas als hij het aanraakt beseft hij vol schaamte dat het zijn geslacht is dat boven water uitkomt. Maarten ontsnapt nog een keer uit het huis en komt na een wandeling door de duinen waarbij hij geen jas aan heeft terecht in het zomerhuisje waar hij eerder zijn aktentas had laten staan. De vuurtorenwachter ziet hem lopen en brengt hem terug naar huis in zijn jeep. Maarten houdt hem voor een Amerikaanse soldaat tijdens de bevrijding. Even later komt dokter Eardly, die Maarten voor een soldaat in burger houdt. Als de dokter hem een kalmerende injectie wil geven denkt hij dat hij wordt verdacht van collaboratie. Als Maarten wakker wordt, maakt hij een vuur in de open haard en verbrandt hij uit het album de foto's waarop hij is afgebeeld. Hij herkent zichzelf niet meer. Vera en Phil binden hem op een stoel vast. Ook hen herkent hij niet meer. Dan wordt hij in een ziekenwagen naar een inrichting gebracht. Dit ervaart hij als iets onvermijdelijks maar raars. Er dringen nog maar flarden van buiten tot Maarten door; zijn wereld is gekrompen tot zijn onsamenhangende, maar soms plotseling heldere gedachten, waarin de taal een belangrijke rol speelt. Het boek eindigt met een mededeling die hij nog wel opvangt, al beseft hij niet dat die van Vera komt: zij vertelt hem dat de lente op het punt staat te beginnen.

Bron: http://www.scholieren.com/boekverslagen/3396

Personages
Maarten Klein is de hoofdpersoon van het boek. Hij is 71 jaar en woont samen met Vera. Hij woont met haar in Gloucester, in de Verenigde Staten. Hij is geboren in Alkmaar. Hij heeft met Vera twee kinderen, Kitty en Fred, maar die wonen in Nederland. Ze hebben een hond, Robbert, aan wie hij erg gehecht is. Hij gaat er regelmatig mee wandelen. Maarten heeft rechten gestudeerd en hij werkt bij de Intergovernmental Maritime Consultative Organisation (IMCO), een bedrijf in Boston die visvangst registreert. Het is niet heel duidelijk hoelang hij er werk of gewerkt heeft, want het verhaal wordt beschreven vanuit Maarten, die aan het dementeren is. Als hij tegen Vera zegt dat hij naar een IMCO vergadering moet, vertelt Vera hem dat hij al 4 jaar niet naar een IMCO vergadering is geweest. (pagina 56)

Maarten is aan het dementeren, hij vergeet steeds meer dingen en vindt dit zelf ook erg vervelend (zolang hij het zich kan beseffen tenminste). Een passage dat duidelijk maakt hoe Maarten zich voelt over zijn eigen psychische toestand: “Ik poets mijn tanden en zoek ondertussen naar woorden, een formulering voor wat ik voel. Alsof er iemand in mij zit die zich een ander huis herinnert, waarvan de indeling soms dwars door die van dit huis heen loopt. Kamers horen absolute zekerheden te zijn. De manier waarop zij in elkaar overlopen hoort eens en voor altijd vast te liggen. Een deur moet vanzelfsprekend geopend kunnen worden. Niet in angst en onzekerheid omdat je geen idee hebt wat je erachter zult vinden.” (pagina 46). Op dit punt beseft Maarten nog wat er met hem aan de hand is. Een ander passage: “Ik wil het niet horen, maar ik weet dat het waar is wat er gezegd wordt. Ik wordt van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. Ik wil er niet meer aan denken.” (pagina 112) Hij is bang, onzeker over zijn toestand. Hij verwart in het boek Vera ook heel vaak met zijn moeder of zijn dochter Kitty. Verder zegt hij dat hij verliefd is op ene Greet en dat hij moet studeren op de piano, zodat hij en Greet geen ruzie krijgen, terwijl Greet verder helemaal niet voorkomt in het boek. Vermoedelijk verwart hij Greet met Vera of is Greet een oude jeugdliefde. Hij verwart het verleden met het heden. Op een gegeven moment komt hij op een punt dat hij helemaal niets meer beseft en niet meer door heeft dat wat hij denkt niet overeen komt met de werkelijkheid. Hij denkt dat hij zich bevindt in de tijd van de oorlog. (“’Zij kan getuigen. Ik heb nooit iets verkeerds gedaan. Waar of niet, Vera. Zelfs die keer in Parijs. Dat was ik niet. Dat was ik eigenlijk niet.’ Ze knikt geruststellend maar ze zegt niets. Ze huilt en komt dan op de rand van het bed zitten. Waarom huilt ze toch? Zou ik me vergissen en is de oorlog pas begonnen. Zijn we bezet in plaats van bevrijd? Begint het dan weer opnieuw? ‘Is de oorlog weer begonnen?’ ‘Ga nu maar slapen, Maarten,’ zegt ze schor, ’Niemand zal je kwaad doen.’ ‘Is het geen oorlog?’ ‘Het is vrede.’ Maar waarom huilt ze dan? Gelukkig dat zij er is. Zij is de enige die ik nog vertrouw. ‘Je mag nooit meer weggaan,’ fluister ik en ik pak haar hand vast. ‘Hoor je me, Vera, nooit meer.’”

Vera is een vrouw van middelbare leeftijd. Ze werkt als vrijwilliger in een bibliotheek. Ze is al vijftig jaar getrouwd met Maarten. Haar uiterlijk wordt vaak beschreven door Maarten. Ze heeft groene ogen (met donkere spikkeltjes in de pupillen). Op pagina 10 wordt haar uiterlijk beschreven van toen ze wat jonger was. Toen had ze bruin, springerig haar, en was ze een beetje dik. Er wordt ook in het boek beschreven dat ze magerder is geworden (vermoedelijk door de stress die de verzorging van Maarten haar geeft!), en vermoedelijk heeft ze nu grijs haar. Ze is klein. Een passage waarin Maarten het uiterlijk, maar hiermee eigenlijk ook een beetje de persoonlijkheid van Vera beschrijft: “De roekeloze snelheid waarmee ze nog steeds gaat zitten, het uitgelaten gewuif wanneer ze ergens een bekende ziet, de van balletles overgehouden naar buiten draaiende voeten, de rechte hals, ondanks de rimpels nog even trots en nieuwsgierig ronddraaiend als die van een struisvogel.” Verder wordt er verteld dat ze geïnteresseerd is in politiek (“Ik weet dat Vera zich interesseert voor politiek.”, pagina 55)”

Vera is een sterke vrouw, ze moet toezien hoe haar man Maarten langzaam zijn herinneringen vergeet. Zij is degene die beseft dat Maarten hulp nodig heeft en dat er iets aan de hand is. Verder is ze ook erg geduldig en behulpzaam met Maarten, ze houdt zielsveel van hem. Ze doet er alles aan om ervoor te zorgen dat het beter met Maarten gaat, terwijl ze er zelf ook flink onderuit gaat. Aan het eind van het boek wordt beschreven dat Vera Maarten uiteindelijk toch naar een tehuis stuurt, omdat ze geen controle meer over hem heeft. Dit doet haar heel erg pijn. Een passage dat aangeeft hoe Vera zich voelt tegenover Maarten: “Het is een verschrikkelijk, een machteloos gevoel. Hij hoort me wel, maar ik geloof dat hij me op zulke momenten niet meer begrijpt. Dan gedraagt hij zich alsof hij alleen is.”(pagina 76). Een ander passage dat veel zegt over Vera: “’Ruim veertig jaar ben ik met hem getrouwd. En dan opeens dit. Meestal gaat zoiets langzamer, geleidelijk. Maar bij hem is het opeens begonnen. Ik voel me erdoor overvallen. Het is wreed en onrechtvaardig. Ik kan soms zo woedend en opstandig worden als ik zie hoe hij naar me kijkt als uit een andere wereld. En dan weer ben ik alleen maar droevig en wil ik hem zo graag begrijpen. Of ik praat maar met hem mee en dan schaam ik me later. Ik ben blij dat jij er bent want het wordt me soms echt te veel. Dan kan ik het echt niet meer aanzien. Nu kan ik er tenminste soms even uit lopen.’(…) ‘En soms, soms straalt zijn gezicht volmaakte rust uit. Alsof hij gelukkig is. Zoals een kind dat kan zijn. Die momenten duren zo kort dat ik soms denk dat ik ze me verbeeld. Maar ik weet maar al te goed wat ik dan zie: iemand die sprekend op mijn man van vroeger lijkt. Als je jong bent zoals wij valt dat moeilijk te begrijpen. Maar mensen zoals wij leven van hun herinneringen. Als die er niet meer zijn, is er niets meer. Ik ben bang dat hij zijn hele leven aan het vergeten is. En alleen met die herinneringen leven terwijl hij ernaast zit…leeg.’”, pagina 111.

Ruimte
Fysische ruimte
Het verhaal speelt zich af in verschillende ruimtes. Eigenlijk gaat het verhaal niet zozeer over de ruimte wáár het verhaal zich afspeelt, maar vooral waar Maarten zich bevindt in zijn hoofd. Maarten herinnet zich de plekken waar hij geweest is. Hij herinnet zich Alkmaar, waar hij geboren is. (“Deed ik vroeger ’s winters met papa. Dik aangekleed op de fiets over de Bergense weg naar Bergen-Binnen waar we afstapten voor ene kop erwtensoep en dan in één ruk door naar het strand. Daar zetten we de zware fietsen in het berghok van een EHBO-opst en dan liepen we naar Egmond en terug. De Nederlandse wind was gemener, scherper dan deze.”, pagina 53+54). Maarten en Vera wonen nu in Gloucester, in de Verenigde Staten. Ze wonen ook aan zee. Een passage dat de plaats waar het verhaal zich eigenlijk grotendeels afspeelt (in en om Gloucester) beschrijft: “Ik ga aan de tafel zitten en kijk door het raam de besneeuwde duinen in. ’s Zomers houd ik van dit landschap met zijn wat fletse, afgeschuurde kleuren en stugge struiken en weerbarstige distels, van de wind die door de rijen helm op de duinflanken trekt, maar nu stuiten mijn ogen af op een kaal en onverschillig terrein. De lucht erboven is grijs en gesloten. Die verdomde rotwinter ook.” , (pagina 51) Het verhaal speelt zich af in een sneeuwlandschap. Maarten vergelijkt de sneeuw met de situatie in zijn hoofd. Het verhaal speelt zich ook veel af in het huis van Maarten en Vera. Dan vanaf pagina 152 speelt het verhaal zich af in het tehuis waar Maarten zich bevindt. Hij heeft dan zelf nog amper besef van wat er allemaal omhem heen gebeurt. Een passage waarin Maarten de ruimte daar beschrijft: “Meubels, piano, een heel interieur, een hele kamer wankelt en kantelt aan mij voorbij.” (pagina 161), “…een kale hoge ruimte met cementen bloembakken vol pikzwarte aarde…geen bloemen wel afgetrapte keukenzolen…mannen en vrouwen in muisgrijze overalls….soms in de verte, soms angstwekkend dichtbij.”(pagina 162).

Psychische ruimte
Het verhaal speelt zich af in een sneeuwlandschap. Maarten vergelijkt de sneeuw, de kou, met de situatie die zich in zijn hoofd afspeelt. In de winter kan geen onderscheid worden gemaakt tussen dingen: alles wordt vaag. Een passage waarin Maarten beschrijft hoe hij zich voelt in deze situatie: “Vlokken. Meervoud. Er is alleen maar meervoud in de wereld, vermenigvuldiging, ze dijt steeds verder uit. (Snap die demonstratie daarbuiten best maar men wil er niet aan, men doet niet mee, men moet zich niet laten meesleuren in die gezichtloze warreling daarbuiten.) Sluit je ogen! Maar het blijft sneeuwen. Het sneeuwt zelfs binnenin mij. Nergens meer verweer.” (pagina 161). Een ander mooi passage waarin Maarten zijn gevoel koppelt aan sneeuw: “Meubels, piano, een heel interieur, een hele kamer wankelt en kantelt aan mij voorbij. Vera staat bij de deur. ‘Vera!’ Ik wil overeind komen, scheef hangend mijn armen naar haar uitstrekken. ‘Vera!’ Lig vast, geboeid. Ze dragen me de deur door en ik roep haar, ‘Vera!’, maar ik zie haar niet meer en weer word ik door een deur gekanteld en lig te huilen in de sneeuw, vlokken die op mijn lippen landen, op mijn wangen en nog een keer zie ik haar, achter een raam kijkt ze op de thermometer en dan sluiten de witte deuren van de ziekenwaren zich en begint het ruiden in deze schommelende auto die ook een schip is Vera en ook een sneeuwvlok waarin ik vastgebonden lig en die langs boomtoppen scheert waar de andere sneeuwvlokken met ons meejagen, ons begeleiden als vallende sterren en zo vallen wij door de ruimte Vera en schitteren we nog even na(of zijn wij eigenlijk al dood) tot we doven of verbranden, witte vlokken worden, of zwarte spikkels, wat is het verschil.”

Verder is het huis ook een psychische ruimte. Maarten ervaart dat hij wordt opgesloten in zijn eigen huis, net zoals hij opgesloten zit in zijn eigen hoofd.

Zintuiglijke ruimte
Er zijn verschillende plaatsen waar de ruimte zintuiglijk wordt geschetst. Ik citeer: “Robbert krabbelt aan de keukendeur. Vera hoort dat niet. Met twee handen moet ik de kruk tegen de wind vasthouden. De hond duwt direct zijn koude neus in mijn uitgestrekte handen. Ik streel zijn tabaksbruine gevlekte vacht waar hier en daar nog sneeuwkristallen op liggen na te glinsteren. Robert weet de weg, regelrecht naar de knetterende haard. Anders kun je door het keukenraam tussen de bomen de rotsige kust en de grauwe deinende zee zien, maar nu is er daar in de verte niets dan een zwart gat. Geen lichtje te bekennen zelfs. De vissers zijn waarschijnlijk met dit weer binnengebleven. Ik zie het hier in Gloucester misgaan met de visserij. De roestige vissersschepen zijn klein, vuil en ouderwets en de vissers hebben geen benul van de ontwikkeling van de moderne geheel geautomatiseerde vissersvloten aan de andere kant van de wereld.” (pagina 18). Een ander voorbeeld, als Maarten al flink aan het dementeren is: “Wassen…wassen…wassen…Er staat een vrouw achter me, kan haar in de spiegel zien. Een chocoladebruine blouse met bladgroene Franse lelies bedrukt, een zwarte rok. Haar gezicht past heel slecht bij de rest van haar verschijning, vind ik, lijkt er los van te staan. Ze houdt een beige badhanddoek in haar uitgestrekte trillende handen. Wassen…wassen…wassen…wassen.” (pagina 103). Vooral als Maarten al heel veel vergeten is, staan juist zijn zintuigen centraal. Hij kan alleen nog maar waarnemen, niet de dingen goed herinneren. In het volgende citaat wordt de eerste keer beschreven dat Maarten Vera niet meer herkent: “Huid die weer dik en ongevoelig aan het worden is. Voel het overhemd niet meer (net alsof ik niet echt ben aangekleed). Achter me in de deuropening staat een vrouw. Haar bruine haar valt met een lok schuin naar rechts over haar voorhoofd. Merkwaardig gladde wangen in een verder oud gezicht dat zich steeds verder lijkt te verwijderen en pas weer dichterbij komt als ik even van de spiegel naar de muur ernaast heb gekeken. Ze houdt me in de gaten. (Zou ze mij zijn toegewezen? Door wie?)” (pagina 103). In dit citaat staat het voelen en het zien van Maarten centraal. Een volgend voorbeeld op pagina 153: “In het zwarte glas hangt een kamer, een piano, een bureau. Een oude man in pyjama kijkt mij aan, imiteert een levende met zijn holle zwarte ogen en zijn lange witte magere handen die hij nu afwerend, de palmen naar buiten gekeerd, tot borsthoogte heft. Snel de gordijnen sluiten!” (pagina 153). Dit citaat beschrijft hoe Maarten zichzelf niet meer herkent. Zijn zintuigen spelen ook hier een grote rol. Van pagina 140 tot het einde van het boek worden alle ruimtes zintuiglijk geschetst. De ruimtes worden weergegeven en hoe Maarten deze ruimtes ervaart. Een voorbeeld: “Licht flikkert uit buizen van bovenaf op mij neer… licht dat alle holten wil binnendringen… dichtknijpen… dichthouden… op slot doen… hij trekt voorgoed de deur achter zich dicht en tegelijk sluiten zich lange witte slepende gordijnen voor het uitzicht op de muur… het iele boompje in de sneeuw.” Pagina 172.


Tijd
De historische tijd:
Het verhaal speelt zich af in de moderne tijd. In pagina 81 vertelt Maarten iets over de tijd van de oorlog, en hou oud hij toen was. Op deze pagina is tevens een passage waarin hele duidelijk wordt in welke tijd het verhaal zich afspeelt: “Op de bank kijken we naar de televisie. Een documentair programma over de opkomst van Hitler. De bekende beelden van vlaggen en vaandels en mensenmassa’s op het balkon. Eenentwintig was ik toen.” (pagina 81). De opkomst van Hitler was rond 1930 (1933). Dus hij moet geboren zijn rond 1900. Er was een televisie maar er wordt niet gesproken over een computer. Maarten is 71 jaar in het verhaal, dus het verhaal speelt zich af rond 1971.

De verteltijd:
“Hersenschimmen” wordt verteld in 169 pagina’s, die niet zijn opgedeeld in aparte hoofdstukken.

Vertelde tijd:
Het chronologische verhaal begint op een winterse zondagmorgen. Een week of twee weken later eindigt het verhaal op de zaterdag. Het verhaal duurt dus maar enkele dagen, maar er wordt ongeveer 65 jaar beschreven door de vele terugverwijzingen/flashbacks in het verhaal.

Terugverwijzingen, flashbacks en vooruitwijzingen
Het verhaal wordt verteld in een belevende-ik verteller, de verteller weet niet wat er gaat gebeuren. Dat kan ook, omdat hij langzaam juist veel vergeet en dus helemaal niet kan weten wat er gaat gebeuren. Dit maakt dat het verhaal vooral terugverwijzingen bevat. Daar draait het hele verhaal ook eigenlijk om: om de herinneringen van Maarten. De eerste terugverwijzing komt al op pagina 8: “Min drie wijst de buitenthermometer aan, papa’s Heidensieck-thermometer, een glazen staafje in een mosgroene houten beschermhuls, vastgeschroefd aan het raamkozijn. Links Celsius, rechts Fahrenheit. Papa en zijn Heidensieck. In het doen van weersvoorspellingen geloofde hij niet, maar wel in het vastleggen van feiten. Niet voor niets was hij praktisch zijn hele leven griffier.” Dan in pagina 9: “Ja, hij hield van systemen. Als vader keek hij over je heen, zijn waterige blauwe ogen op iets gericht dat de rest van ons rond de huiskamertafel niet kon zien. We waren eigenlijk een beetje bang voor hem, mama en ik. Hij was op een heel letterlijke manier uit de hoogte. En ook nog op een andere manier. Als hij in een goede bui was, nam hij mij ’s avonds mee op het balkon en wees hij mij de sterrenbeelden aan, de helder schitterende planeten. Een paar keren zagen we een vallende ster. Hij probeerde aan een achtjarige uit te leggen dat wat hij daar in de avondhemel zag een oeroud verleden was, dat wij de werkelijke toestand van het universum niet konden zien, hoogstens berekenen. Een aantal van die sterren die je daar ziet, bestaat in het echt niet meer, maar andere nog wel.” Dan, op pagina 24, gaat Vera met Maarten oude herinneringen ophalen. Het is een vraag of dit een terugverwijzing te noemen is, omdat het zich toch echt afspeelt in het heden en er eigenlijk tussendoor steeds sprongen worden gemaakt van het verleden – de herinneringen – naar het heden. Ik citeer: “’Eigenlijk zou er een glas rode wijn bij moeten’, zegt ze. ‘Weet je nog in Rome, aan dat grote plein. Ik weet niet meer hoe het heette. In het midden was een grote fontein. Toen aten we een pizza zo groot dat hij niet op je bord kon, hij hing er helemaal overheen. Twee bedelende zigeunermeisjes in van die lange lappenrokken zagen dat ik dat ding met gene mogelijkheid op kon en net toen ik ze ieder een stuk wilde geven werden ze door een van de obers van het terras gejaagd. Die verontwaardigde donkere ogen waarmee ze over hun schouder kijkend wegliepen! Later zagen we ze op een brede stoep voor een ander terras dansen als twee volwassen vrouwen. Weet je nog?’” (pagina 25). Nog een terugverwijzing: “Deed ik vroeger ’s winters met papa. Dik aangekleed op de fiets over de Bergense weg naar Bergen-Binnen waar we afstapten voor een kop erwtensoep en dan in één ruk door naar het strand. Daar zetten we de zware fietsen in het berghok van een EHBO-post en dan liepen we naar Egmond en terug. De Nederlandse wind was gemener, scherper dan deze.”

Van pagina 60 tot pagina 72 worden veel terugverwijzingen en flashbacks gegeven. De eerste flashback die gegeven wordt: “Eén keer maar ben ik bij hem thuis geweest. Ter geledenheid van zijn vijfenveertigste verjaardag. Kind noch kraai had hij. Na een paar whisky’s in die cocktaillounge in Boston nodigde hij me bij zich thuis uit. Hij deed maar één schemerlamp aan. In het halfdonker vertelde hij een verhaal over hoe zijn vrouw of vriendin hem had bedrogen met zijn beste vriend, dat hij een briefje had gevonden dat daar geen twijfel over liet bestaan, hoe hij de straat op was gegaan en een fles bourbon had gekocht en hoe hij die samen met die vriend had leeggedronken terwijl ze redetwistten over de literaire kwaliteit van Hemingways romans. Tenslotte liep het meningsverschil zo hoog op dat de vriend had geroepen: als er nog eens een oorlog komt zul jij het kamp niet overleven, ik wel; Simic mompelde en ik moest me vooroverbuigen om hem te verstaan. Dat had hij niet moeten zeggen, fluisterde hij. Dat had hij niet moeten zeggen. Waarom niet, vroeg ik. Omdat het de waarheid is, had hij geantwoord. Wij dronken die avond geen bourbon maar wodka met ijs. Tenslotte werd Karl zo dronken dat ik hem op bed moest leggen. Hij woog niet veel meer dan een kind. Daar bleef hij doorzingen. Sombere Slavische liedjes waar ik geen woord van verstond. Veel boeken had hij daar in zijn slaapkamer. En een groot schilderij van een in de lucht zwevende balletdanseres. Ik zat op de rand van het bed. Karl was uitgezongen. Ik was ook niet meer helemaal nuchter. Hij lag met zijn rug naar me toe. Ik begon over Vera te vertellen en over de enige keer dat ik haar ontrouw was geweest. In Parijs.” (pagina 60&61). Dan wordt er weer een sprong in de tijd gemaakt, namelijk de keer dat Maarten Vera ontrouw is geweest. Dit is de tweede flashback. Ik citeer: “Ze kwam tegenover me zitten in een overvol restaurant dat me door Leon Bähr was aangeraden. Ze was dik en donker. Een glimmende zwartzijden blouse had ze aan; iets zigeunerachtigs, vrijgevochtens had ze. Het is moeilijk om iemands blik te ontwijken die nauwelijks vijftig centimeter van je af tegenover je aan tafel zit. Ik at entrecôte au poivre. Ook zij bestelde dat. Daarna nam ik een coupe dame blanche. Zij ook. Ik lag steeds een gerecht op haar voor en keek toe hoe ze at, met hele kleine hapjes, maar ze liet niets liggen. Hoe dun haar vingers waren viel me pas op toen ze me bij de Koffie en cognac had ingehaald. Ze hield het glas vast als was het een babyhandje. Ze was traag en ze was sierlijk. Ze had de macht over haar lichaam nog niet verloren, zoals de meeste dikke mensen. We stootten de cognacglazen heel licht tegen elkaar en noemden onze naam. Maarten, Sylvie. Alsof het de glazen waren die zo heetten. En dat was ook zo. Onze namen, onze verledens deden er die avond niet toe. Dat ritueel herhaalde zich nog drie keer. Toen waren wij de enig overgeblevenen in het restaurant. In moeizaam Frans had ik haar uitgelegd waarom ik in Parijs was. Zij werkte ergens op een kantoor vertelde ze. Allons, gebaarde ze toen ze merkte dat het bedienend personeel met hun witte voorschoten tegen de bar geleund naar ons stond te kijken. Allons. (…)” (pagina 62). Dan wordt op diezelfde pagina eigenlijk in een flashback een vooruitwijzing gegeven. Ik citeer: “Had Karl gehoord wat ik zei? Ook hij lag met zijn rug naar me toe. Hij zei niets terug. Ik stond op en vertrok. De volgende dag verscheen hij niet op zijn werk. En ook de daaropvolgende dagen niet. Bähr reed persoonlijk naar zijn huis. De politie deed de rest.” Dan komt er weer een soort vooruitwijzing, er wordt meer in het algemeen gepraat over het verleden: “Allemaal waren we op de begrafenis. Een mooie begraafplaats was het, vlakbij Shipan’s Wreck, een heuvelachtig terrein met grote eiken. Bähr sprak. Hij had het over integriteit en dat wij hem zouden missen. Uit zijn toespraak viel niet op te maken dat Karl zijn polsen in bad had doorgesneden en daarna was verdronken, zoals de sectie uitwees. Niemand sprak meer over hem. Ik dacht vaak aan die avond voor zijn dood terug. Met een beetje minder drank op waren we misschien vrienden geworden toen, had ik hem over zijn schaamte heen kunnen helpen, zijn schaamte dat hij leefde en anderen niet meer; misschien. Nee, dat verhaal over pure lust moet hem ontgaan zijn. Hij sliep. Nu ik weer aan die avond terugdenk zie ik zijn rug in kalme slaap bewegen.”

Nog als laatste voorbeeld een terugverwijzing van Maarten, maar vermoedelijk is deze niet helemaal correct omdat Maarten dan op dat moment al flink aan het dementeren is. Ik citeer: “’Toen ik een kind was kroop ik graag met een boek onder dat bureau. De reizen en lotgevallen van Kapitein Hatteras. Kapitein Hatteras, op zoek naar de Noordpool. Daar droomden ze in de tijd van Jules Verne allemaal van. Ik las er als jongen graag over. Amundsen, Nansen, Kapitein Hatteras. Weet je dat hij gek werd tenslotte, opgesloten in een inrichting? Het slot van De ijswoestijn ben ik nooit vergeten. Hij loopt in de tuin van het gesticht, die omgeven is door een hoge bakstenen muur, steeds maar in één richting, naar het noorden. Net zolang tot hij op de muur stuit. Daar blijft hij, met zijn uitgestrekte handen tegen de stenen, urenlang roerloos staan. En dan leg ik mijn handen zo tegen het hout van papa’s bureau en sluit ik mijn ogen en probeer ik te bedenken hoe het is om Kapiten Hatteras te zijn, helemaal alleen in een woestijn van ijsschoten.’” (pagina 136)

Chronologie
Het verhaal is in een chronologische volgorde verteld, maar tussendoor worden er hele korte terugverwijzingen en flashbacks gegeven. Maar de loop van het verhaal is chronologisch, de lezer kijkt voor een bepaalde tijd in iemands gedachten. Maarten haalt het heden en verleden nog wel eens door elkaar, maar dit heeft geen invloed op de chronologie.


Ab ovo/ in media res
Het verhaal is ab ovo verteld: aan het begin van het dementieproces van Maarten, waar feitelijk het hele boek over gaat. Het verhaal begint dus echt bij het begin.

Vertelinstantie
Het verhaal wordt verteld in de belevende-ik persoon. De lezer wordt voor een bepaalde periode meegenomen in de gedachtegang van Maarten. Maarten is zelf ook erg verward en weet niet wat er met hem gaat gebeuren. Hij weet alleen dat hij in het proces zit van dementie maar hij heeft geen kijk op de toekomst. Dat had bovendien ook helemaal niet gekund, omdat als Maarten alles achteraf zou moeten vertellen, zou hij zijn proces van het dementeren dus naderhand moeten vertellen. Maar dat is hij nog dementer, zo dement da hij het verhaal niet eens zou kúnnen navertellen. Een citaat dat goed aangeeft dat Maarten niet precies weet wat er gaat gebeuren en daar ook geen kijk en grip op heeft: : “Ik wil het niet horen, maar ik weet dat het waar is wat er gezegd wordt. Ik wordt van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. Ik wil er niet meer aan denken.” (pagina 112). Hij – de verteller – maarten, wil niet denken aan de toekomst. Als het verhaal achteraf verteld zou zijn zou hij dus wél weet hebben over de toekomst. Uit deze passage wordt ook duidelijk dat het verhaal is verteld in de ik-figuur. Door deze opgesomde feiten kan ik concluderen dat het verhaal is verteld in de belevende-ik.

Motieven
Cultuur-historisch motief:
er is geen sprake van een cultuur-historisch motief in dit boek.

Verhaalmotief:
- de winter
- de oorlog
- herinneringen
- de steeds meer toenemende dementie van Maarten
- taal

De winter:
Het hele verhaal speelt zich eigenlijk af in de winter. Maarten geeft de sneeuw ook de schuld van zijn vergeetachtigheid. Hij vergelijkt de sneeuw in het landschap met de situatie in zijn hoofd: wit, vaag, je kunt niets onderscheiden. Twee passages die dit weergeven:

“Vlokken. Meervoud. Er is alleen maar meervoud in de wereld, vermenigvuldiging, ze dijt steeds verder uit. (Snap die demonstratie daarbuiten best maar men wil er niet aan, men doet niet mee, men moet zich niet laten meesleuren in die gezichtloze warreling daarbuiten.) Sluit je ogen! Maar het blijft sneeuwen. Het sneeuwt zelfs binnenin mij. Nergens meer verweer.” (pagina 161).

“Meubels, piano, een heel interieur, een hele kamer wankelt en kantelt aan mij voorbij. Vera staat bij de deur. ‘Vera!’ Ik wil overeind komen, scheef hangend mijn armen naar haar uitstrekken. ‘Vera!’ Lig vast, geboeid. Ze dragen me de deur door en ik roep haar, ‘Vera!’, maar ik zie haar niet meer en weer word ik door een deur gekanteld en lig te huilen in de sneeuw, vlokken die op mijn lippen landen, op mijn wangen en nog een keer zie ik haar, achter een raam kijkt ze op de thermometer en dan sluiten de witte deuren van de ziekenwagen zich en begint het reiden in deze schommelende auto die ook een schip is Vera en ook een sneeuwvlok waarin ik vastgebonden lig en die langs boomtoppen scheert waar de andere sneeuwvlokken met ons meejagen, ons begeleiden als vallende sterren en zo vallen wij door de ruimte Vera en schitteren we nog even na(of zijn wij eigenlijk al dood) tot we doven of verbranden, witte vlokken worden, of zwarte spikkels, wat is het verschil.” (pagina …..!)

“De lucht erboven is grijs en gesloten. Die verdomde rotwinter ook.” , (pagina 51)

De oorlog:
Maarten kan zich veel van de oorlog herinneren, maar op een gegeven moment haalt hij het heden en het verleden door elkaar. Enkele citaten waarin dit terug komt:

- “’Goddank dat ze eindelijk gekomen zijn. Vijf jaar hebben we op ze moeten wachten. Het is nog koud buiten maar langzaam wordt het warmer. Ik mocht voorin de jeep zitten.’ ‘Waar heb je ’t over, Maarten?’ ‘Dat we bevrijd zijn, Vera. Besef je dat dan niet?’ Ze is minder blij dan ik, maar zo is ze altijd geweest. Ze was nooit zo uitbundig in het tonen van haar emoties. Je moet haar altijd een beetje aanmoedigen. Daarom sla ik mijn ene arm om haar middel. ‘Kom, laten we een bevrijdingsdansje maken.’” (pagina 149)

- “’Je moet niet huilen,’ zeg ik. ‘Ik heb de situatie hier volledig onder controle.’ Ik zie hoe de man zijn spuit in een slapleren zwarte dokterstas laat glijden. ‘Ik ben geen held’, zeg ik, ‘maar iemand verraden, nooit. De nazi’s verliezen de oorlog, dat staat voor mij als een paal boven water. Het grootste deel van het land is al bevrijd. De koningen is al in Eindhoven schijnt het. We moeten volhouden, al hebben we nog zo’n honger.’ De man houdt met twee handen een slappe leren tas voor zijn buik. Net een dokterstas. Hij luistert maar ik zie dat hij mij niet begrijpt. Hij kijkt me bijna verlegen aan. ‘Het is oorlog. De mensen doen de raarste dingen. Op den duur vind je niks gek meer. Maar wel onder ons, het mag niet de straat op, ze lopen nog steeds rond, de muren hebben oren. U kunt hier voor de nacht wel blijven. U bent tenslotte nog in vijandig gebied. Buiten is het gevaarlijk. Zal ik u de logeerkamer boven wijzen? Graag of niet hoor. Hier vlakbij wonen een paar nsb’ers, dus het is al gevaarlijk genoeg.’ Nog steeds reageert de Amerikaan niet.” (pagina 101-102)

- “’Zij kan getuigen. Ik heb nooit iets verkeerds gedaan. Waar of niet, Vera. Zelfs die keer in Parijs. Dat was ik niet. Dat was ik eigenlijk niet.’ Ze knikt geruststellend maar ze zegt niets. Ze huilt en komt dan op de rand van het bed zitten. Waarom huilt ze toch? Zou ik me vergissen en is de oorlog pas begonnen. Zijn we bezet in plaats van bevrijd? Begint het dan weer opnieuw? ‘Is de oorlog weer begonnen?’ ‘Ga nu maar slapen, Maarten,’ zegt ze schor, ’Niemand zal je kwaad doen.’ ‘Is het geen oorlog?’ ‘Het is vrede.’ Maar waarom huilt ze dan? Gelukkig dat zij er is. Zij is de enige die ik nog vertrouw. ‘Je mag nooit meer weggaan,’ fluister ik en ik pak haar hand vast. ‘Hoor je me, Vera, nooit meer.’”(pagina …!!)

- “‘Kun je die radio dan wegbergen? Het klinkt misschien gek maar in deze tijd kun je zelfs je eigen kinderen niet meer vertrouwen. Voor je het weet praten ze op school hun mond voorbij en word je erbij gelapt.’ ‘Het is allang geen oorlog meer, Maarten. We leven in een vrij land, in Amerika.’”

Herinneringen
Hier gaat het hele boek eigenlijk over. Er worden vele herinneringen beschreven in het verhaal. Het gaat voornamelijk over de herinneringen van Maarten, maar ook de herinneringen van Vera, die ze veel beschrijft aan Maarten, worden vermeld.

Herinneringen van Vera:
“’Weet je nog in Rome, aan dat grote plein. Ik weet niet meer hoe het heette. In het midden was een grote fontein. Toen aten we een pizza zo groot dat hij niet op je bord kon, hij hing er helemaal overheen. Twee bedelende zigeunermeisjes in van die lange lappenrokken zagen dat ik dat ding met geen mogelijkheid op kon en net toen ik ze ieder een stuk wilde geven werden ze door een van de obers van het terras gejaagd. Die verontwaardigde donkere ogen waarmee ze over hun schouder kijkend wegliepen! Later zagen we ze op een brede stoep voor een ander terras dansen als twee volwassen vrouwen. Weet je nog?’”

Herinneringen van Maarten:
- “’Kijk’, zeg ik. ‘Dit was de botenlift aan de Postjesweg. Anderen noemden het de overhaal, maar dat was het niet, het was een lift. Hier kwamen de punters en platschuiten van de tuinders uit de Sloterpolder samen om naar de markthallen te gaan. Een voor een voeren de bootjes een soort stalen bak binnen. Dan begonnen die grote tandwielen daarboven te draaien en werd zo’n bootje schommelend en trillend aan dikke kabels de Kostverlorenkade in getild. Soms lagen er wel veertig van die bootjes te wachten, schuin naast en achter elkaar, volgeladen met groente en fruit in van die platte planken kistjes.’” (pagina 64).

- “Wie op een kantoor van de gemeentelijke inkoopcommissie werkte zat dichter bij het vuur. Je wist wanneer er aanvoer van het een en ander per schuit kwam. Dan viel er voor de verdeling nog wel eens wat te regelen. Het klopte natuurlijk niet, maar iedereen deed het. We waren eigenlijk allemaal kleine criminelen in die tijd en het gekke was dat iedereen dat best beviel. Het gaf je leven wat spanning en afwisseling.” (pagina 65)

- “Eenentwintig was ik toen. Ik was verloofd met Karen en niemand in mijn familie behalve oom Karel van de Twentsche Bank dacht dat er ooit oorlog zou komen. Zeker niet in Nederland. Karen. Zou ze nog leven? Ze was het eerste meisje dat ik naakt zag, in dat huisje van haar ouders in Spierdijk.” (pagina 81)

- “Deed ik vroeger ’s winters met papa. Dik aangekleed op de fiets over de Bergense weg naar Bergen-Binnen waar we afstapten voor ene kop erwtensoep en dan in één ruk door naar het strand. Daar zetten we de zware fietsen in het berghok van een EHBO-opst en dan liepen we naar Egmond en terug. De Nederlandse wind was gemener, scherper dan deze.”, (pagina 53+54)

De steeds meer toenemende dementie van Maarten
Het boek gaat over het feit dat Maarten steeds meer dingen vergeet. Dit gebeurt keer op keer en het is eigenlijk de rode draad die door het boek loopt. Het gaat van kwaad tot erger. In volgorde:

- “Ik probeer te lezen in het boek dat ik in mijn handen houd maar de woorden willen geen zinnen vormen. Het is alsof ik plotseling het Engels niet meer beheerst, terwijl ik toch de afgelopen vijftien jaar praktisch tweetalig geworden ben.”(pagina 22)

- “’Ik moet nog iets doen’, zeg ik. Ik wrijf vergenoegd in mijn handen. ‘Maar wat?’”(pagina 40)

- “Ik poets mijn tanden en zoek ondertussen naar woorden, een formulering voor wat ik voel. Alsof er iemand in mij zit die zich een ander huis herinnert, waarvan de indeling soms dwars door die van dit huis heen loopt. Kamers horen absolute zekerheden te zijn. De manier waarop zij in elkaar overlopen hoort eens en voor altijd vast te liggen. Een deur moet vanzelfsprekend geopend kunnen worden. Niet in angst en onzekerheid omdat je geen idee hebt wat je erachter zult vinden.” (pagina 46)

- “’Ik weet wat eraan schort’, zeg ik. ‘Chauvas zei het laatst op een vergadering ook tegen mij. Beste Maarten, zei hij, weet je dan niet meer dat we daar de vorige vergadering nog uitgebreid over hebben gesproken? Sla het maar na in je eigen notulen. Ik ben al tijden wat vergeetachtig.’ ‘Je bent vier jaar geleden voor het laatst op een IMCO-vergadering geweest,’ zegt ze. ‘Natuurlijk, natuurlijk’, zeg ik. ‘Dacht je heus dat ik dat niet wist?’”

- “Niet in paniek raken. Zij weet het tenslotte nog allemaal. Dit is dus mijn moeder. Als ik iets van vroeger wil weten kan ik altijd bij haar te rade gaan. ‘Moeder’, zeg ik, en ik kijk naar de bebrilde vrouw die met brede handen op een wit tuinhekje steunt. ‘Een betere moeder was er waarschijnlijk niet. Ze zorgde zo goed voor me dat ik me nauwelijks een moment herinner dat ik ruzie met haar had.’” (pagina 68)

- “Opa heeft me verteld hoe daar eens iemand af is gesprongen. In deze kamer droom ik daar vaak van. Of van vallende sterren die papa me soms aan de avondhemel aanwijst. Vallende sterren die verbranden als ze in de dampkring van de aarde terechtkomen. Misschien leert opa me dammen vanavond. Dat heeft hij beloofd. Ik blijf stilletjes liggen tot hij me komt roepen.” (pagina 73)

- In de volgende passage beschrijft Maarten hoe hij zich voelt tegenover zijn dementie: “Woedend staar ik de voorkamer in. Alsof ik woorden verlies zoals een ander bloedt. En dan opeens ben ik weer vreselijk bang. De aanwezigheid van alles! Ieder voorwerp lijkt me zwaarder en solider dan het hoort te zijn (misschien omdat ik er een fractie lang de naam niet meer van weet.) Ik ga vlug op de bank liggen en sluit mijn ogen. Een soort zeeziekte in mijn denken lijkt het wel. Onder dit leven woelt een ander waar alle tijden, namen en plaatsen door elkaar heen spoelen en waarin ik als persoon al niet meer besta.” (pagina 77)

- “‘Kun je die radio dan wegbergen? Het klinkt misschien gek maar in deze tijd kun je zelfs je eigen kinderen niet meer vertrouwen. Voor je het weet praten ze op school hun mond voorbij en word je erbij gelapt.’ ‘Het is allang geen oorlog meer, Maarten. We leven in een vrij land, in Amerika.’”


Taal

Voor Maarten is de taal het enige wat voor hem nog over is. Als hij aan het einde van zijn lijdensweg in een inrichting in Gloucester is opgenomen, waar hij als enige Nederlands spreek, denkt hij: ‘ik ben van mijn taal nog de enige overlevende.’ Verder “spreekt” hij ook met zijn muziek, de pianomuziek komt vaak terug in het boek. Hij herkent geen foto’s meer, zijn vrouw wordt een vreemde. Het enige wat hij nog heeft, is zijn taal. Ik citeer: “Helemaal los in de ruimte… meisje met roodbruin krullend haar vlakbij nu… de zon glanst in de randhaartjes van haar kapsel… ruimte… meteen zakken… grond voelen… ze begrijpen niet waarom een mens die zo leeg is wel moet gaan liggen hier… ze begrijpen niet van wat ik zeg… op het idee van een tolk komen ze niet…ik met van mijn taal nog de enige overlevende.”(pagina 164). Het volgende voorbeeld: “Versta niemand…alleen nog de eigen woorden... zijn eigen taal vanbinnen… zijn ouders spraken allebei Nederlands… ze zijn nu beiden overleden… iedereen die hij kent lijkt dood… weet je… jij middenin deze kudde verdwaald… jij bent nog het enige lichtpuntje.” (pagina 168). Uit deze citaten wordt duidelijk dat het enige wat Maarten uiteindelijk nog heeft, zijn eigen taal is.

Lijdmotieven
- de liefde tussen Maarten en Vera
- de angst, woede, wanhopigheid en het verdriet van Maarten
- het verdriet en de machteloosheid van Vera

De liefde tussen Maarten en Vera
Maarten en Vera moeten veel doorstaan en ondanks dat blijven ze van elkaar houden (ook al herkent Maarten Vera soms niet meer). Drie passages waaruit dit blijkt:

- “Ik ben de enige die al die vrouwen die ze geweest is in haar kan zien. Soms raak ik haar dan aan, raak ik ze allemaal tegelijk even zachtjes aan. Een gevoel is het. Een gevoel dat alleen zij bij mij kan oproepen; niemand anders.” (pagina 11)

- “Met twee gestrekte vingers raak ik haar wang aan. ‘Ik houd van je, Vera.’”


De angst , woede, wanhopigheid en het verdriet van Maarten
Maarten heeft zelf door dat hij steeds meer dingen vergeet, en wordt hier erg wanhopig van. Een passage waaruit dat blijkt: “Ik poets mijn tanden en zoek ondertussen naar woorden, een formulering voor wat ik voel. Alsof er iemand in mij zit die zich een ander huis herinnert, waarvan de indeling soms dwars door die van dit huis heen loopt. Kamers horen absolute zekerheden te zijn. De manier waarop zij in elkaar overlopen hoort eens en voor altijd vast te liggen. Een deur moet vanzelfsprekend geopend kunnen worden. Niet in angst en onzekerheid omdat je geen idee hebt wat je erachter zult vinden.” (pagina 46). Een tweede passage: “Ik wil het niet horen, maar ik weet dat het waar is wat er gezegd wordt. Ik wordt van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. Ik wil er niet meer aan denken.” (pagina 112). En als laatste passage: “Woedend staar ik de voorkamer in. Alsof ik woorden verlies zoals een ander bloed. En dan opeens ben ik weer vreselijk bang. De aanwezigheid van alles! Ieder voorwerp lijkt me zwaarder en solider dan het hoort te zijn (misschien omdat ik er een fractie lang de naam niet meer van weet.) Ik ga vlug op de bank liggen en sluit mijn ogen. Een soort zeeziekte in mijn denken lijkt het wel. Onder dit leven woelt een ander waar alle tijden, namen en plaatsen door elkaar heen spoelen en waarin ik als persoon al niet meer besta.” (pagina 77)

Het verdriet en de machteloosheid van Vera
Vera is een sterke vrouw die alles er aan doet om Maarten te helpen. Ze voelt zich wel heel machteloos. Op een gegeven moment kan ze hem niet meer helpen en hakt ze de knoop door: Maarten kan het best worden verzorgd in een tehuis. Een passage waarin Vera’s emoties worden beschreven: : “Het is een verschrikkelijk, een machteloos gevoel. Hij hoort me wel, maar ik geloof dat hij me op zulke momenten niet meer begrijpt. Dan gedraagt hij zich alsof hij alleen is.”(pagina 76). Een tweede passage: : “’Ruim veertig jaar ben ik met hem getrouwd. En dan opeens dit. Meestal gaat zoiets langzamer, geleidelijk. Maar bij hem is het opeens begonnen. Ik voel me erdoor overvallen. Het is wreed en onrechtvaardig. Ik kan soms zo woedend en opstandig worden als ik zie hoe hij naar me kijkt als uit een andere wereld. En dan weer ben ik alleen maar droevig en wil ik hem zo graag begrijpen. Of ik praat maar met hem mee en dan schaam ik me later. Ik ben blij dat jij er bent want het wordt me soms echt te veel. Dan kan ik het echt niet meer aanzien. Nu kan ik er tenminste soms even uit lopen.’(…) ‘En soms, soms straalt zijn gezicht volmaakte rust uit. Alsof hij gelukkig is. Zoals een kind dat kan zijn. Die momenten duren zo kort dat ik soms denk dat ik ze me verbeeld. Maar ik weet maar al te goed wat ik dan zie: iemand die sprekend op mijn man van vroeger lijkt. Als je jong bent zoals wij valt dat moeilijk te begrijpen. Maar mensen zoals wij leven van hun herinneringen. Als die er niet meer zijn, is er niets meer. Ik ben bang dat hij zijn hele leven aan het vergeten is. En alleen met die herinneringen leven terwijl hij ernaast zit…leeg.’”, (pagina 111).


Motto&Thema

Motto
“A touching dream to which we all are lulled
But wake from separately.”
Philip Larkin

Thema
Het thema van dit boek is het proces van de steeds meer toenemende dementie van Maarten.

Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Bibliografische gegevens
J. Bernlef
Hersenschimmen
Uitgeverij : EM. Querido uitgeverij BV, Amsterdan
Eerste druk : 1984
Gelezen druk : 44e druk (als leesclubeditie’
Aantal bladzijden : 162

“A touching dream to which we all are lulled
But wake from separately.”
Philip Larkin

Samenvatting van de inhoud
De 71- of 72-jarige Maarten Klein woont met zijn vrouw Vera in Gloucester, aan de oostkust van de Verenigde Staten, even ten noorden van Boston. In de jaren vijftig zijn ze vanuit Nederland naar Amerika geëmigreerd. Hun twee kinderen, Kitty en Fred, zijn teruggegaan naar Nederland. Maarten werkte tot zijn pensionering bij de Intergovernmental Maritime Consultative Organisation (IMCO), een instituut voor visserijonderzoek in Boston.

Op een winterse dag kijkt hij uit naar de schoolbus met kinderen die elke morgen bij zijn huis stopt. Hij denkt terug aan zijn vader, die griffier bij de rechtbank was en thuis temperatuurgrafieken bijhield en aantekeningen over het weer maakte. Uit opmerkingen van zijn vrouw wordt duidelijk dat Maarten een beetje verstrooid begint te worden: het is zondag, dus de kinderen hoeven niet naar school. Hij denkt dat het ochtend is, maar het is al middag. Eerder vergat hij al zijn koffie op te drinken en voor Vera hout uit de schuur te halen, hoewel ze hem daar tweemaal om had gevraagd. Hij zoekt de schuld van zijn vermoeidheid en concentratieverlies voorlopig bij de lange witte winter. Maarten piekert over zijn vergeetachtigheid. Er is iets mis, maar hij weet niet precies wat. Hij betrapt zich erop dat hij hardop in zichzelf praat. Woorden die hij alleen gebruikte op zijn werk als hij niets beters wist te zeggen, duiken plotseling op in zijn conversatie met Vera. Zijn gedachten dwalen vaak door associaties af naar gebeurtenissen uit het verleden, vooral uit zijn jeugd, uit de Tweede Wereldoorlog en uit de tijd dat hij op kantoor werkte. Soms roepen de herinneringen handelingen op waarvan hij zich niet bewust is. Als hij terugdenkt aan het mislukte vlechtwerkje dat hij op de kleuterschool van stroken papier maakte, scheurt hij onbewust de krant aan repen. De juffrouw vroeg hem destijds de potlodendoos te halen en Maarten gaat hem zoeken, op een plank in het washok, waar hij met een stoel bij klimt. Als Vera hem daar vindt, beseft hij pas wat hij doet. Tijdens een wandeling met de hond Robert verliest hij zich weer in het verleden. In het meisje achter de bar van het café waar hij even uitrust herkent hij zijn eerste vriendin. Daarna komt hij in het antiquariaat waar hij kort daarvoor ‘The Heart of the Matter’ van Graham Greene kocht. Maarten kan zich het boek op dat moment niet herinneren, hoewel hij er thuis af en toe een stukje in leest. Als hij mijmerend verder dwaalt door de stad, vindt Vera hem, ze maakte zich ongerust en is hem met de auto gaan zoeken. De symptomen van Maartens dementie worden duidelijker en heviger. Vera heeft de deur op slot gedaan toen ze even weg moest, maar Maarten breekt hem open om naar een IMCO-vergadering te gaan. Het gereedschap neemt hij mee in zijn aktentas Hij gaat echter niet als vroeger met de trein naar Boston, maar loopt naar een vakantiehuisje, waarvan hij de deur ook forceert. Terwijl hij wacht op de anderen oefent hij zijn betoog, waarin hij zijn twijfel uitspreekt over de zin van de organisatie, die aan de hand van computerprognoses aanbevelingen doet over vangstquantums. Dan realiseert hij zich de situatie en gaat hij op weg naar huis; hij vergeet echter zijn tas. Vera is in die tijd bij dokter Eardly geweest. Hij heeft haar aangeraden met Maarten foto's te bekijken om de herinneringen te ordenen. Maarten herinnert zich tot in de details het verhaal bij een foto uit zijn jeugd, maar kan andere gebeurtenissen, zoals het bezoek van zijn kinderen uit Nederland drie jaar geleden, niet plaatsen. Later weet hij dat weer en spijt het hem dat hij dat niet eerder wist. Als die dag de deur wordt gerepareerd kan hij zich het niet herinneren dat hij de deur heeft opengebroken. De deur wordt gerepareerd door William. Deze Amerikaanse jongeman komt vaak bij hen over de vloer om klusjes uit te voeren. Hij is best verlegen en stil maar na een paar pilsjes wil hij nogal eens loskomen. William had vroeger een hondje, Kiss, die al een tijdje dood is. Toch vraagt Maarten iedere keer weer als hij William ziet hoe het met Kiss is, wat natuurlijk niet leuk voor William en Vera is.

Op het tweede bezoek van dokter Eardly reageert Maarten met een redevoering, die imponerend bedoeld is. Daarna realiseert hij zich met machteloosheid, woede en angst dat hij niet meer helemaal meester is over de taal: hij moet zinnen soms eerst vanuit het Nederlands in het Engels vertalen voordat hij ze kan uitspreken en heeft moeite met het benoemen van voorwerpen. Steeds meer vermengt Maartens verleden zich met zijn dagelijks leven. Maarten verwart Vera met zijn moeder en zijn huis met het huis van zijn grootouders. Wat zijn vrouw hem het ene moment vertelt, kan hij direct daarna weer vergeten zijn. Als zij weg is, slaat Maarten een ruit in om de hond binnen te laten. Daarna vergeet hij het gas uit te zetten. Bij het volgende bezoek van de dokter ziet Maarten hem als een tegenstander in een moeilijke onderhandeling. Hij gaat hem verbaal te lijf met een vergaderstrategie van zijn ex-collega Karl Simic. Als de dokter hem een kalmerende injectie wil geven slaat hij hem de spuit uit handen. Op dat moment waant hij zich in de oorlog. Omdat de toestand gevaarlijk wordt, komt de gezinshulp Phil Taylor inwonen om op Maarten te letten. Maarten vergeet steeds wie zij is en waarom ze er is en verwart haar met zijn pianolerares Greet van vroeger waar hij toen verliefd op was en met zijn dochter Kitty. Als hij tweemaal in een nacht door het huis dwaalt geeft Phil hem een injectie. Maarten wordt wakker doordat hij in zijn bed heeft gepoept. Vera en Phil maken de riemen los waarmee hij was vastgebonden en wassen hem in het bad; Maarten krijgt daarbij een erectie. Pas als hij het aanraakt beseft hij vol schaamte dat het zijn geslacht is dat boven water uitkomt. Maarten ontsnapt nog een keer uit het huis en komt na een wandeling door de duinen waarbij hij geen jas aan heeft terecht in het zomerhuisje waar hij eerder zijn aktentas had laten staan. De vuurtorenwachter ziet hem lopen en brengt hem terug naar huis in zijn jeep. Maarten houdt hem voor een Amerikaanse soldaat tijdens de bevrijding. Even later komt dokter Eardly, die Maarten voor een soldaat in burger houdt. Als de dokter hem een kalmerende injectie wil geven denkt hij dat hij wordt verdacht van collaboratie. Als Maarten wakker wordt, maakt hij een vuur in de open haard en verbrandt hij uit het album de foto's waarop hij is afgebeeld. Hij herkent zichzelf niet meer. Vera en Phil binden hem op een stoel vast. Ook hen herkent hij niet meer. Dan wordt hij in een ziekenwagen naar een inrichting gebracht. Dit ervaart hij als iets onvermijdelijks maar raars. Er dringen nog maar flarden van buiten tot Maarten door; zijn wereld is gekrompen tot zijn onsamenhangende, maar soms plotseling heldere gedachten, waarin de taal een belangrijke rol speelt. Het boek eindigt met een mededeling die hij nog wel opvangt, al beseft hij niet dat die van Vera komt: zij vertelt hem dat de lente op het punt staat te beginnen.

Bron: http://www.scholieren.com/boekverslagen/3396

Personages
Maarten Klein is de hoofdpersoon van het boek. Hij is 71 jaar en woont samen met Vera. Hij woont met haar in Gloucester, in de Verenigde Staten. Hij is geboren in Alkmaar. Hij heeft met Vera twee kinderen, Kitty en Fred, maar die wonen in Nederland. Ze hebben een hond, Robbert, aan wie hij erg gehecht is. Hij gaat er regelmatig mee wandelen. Maarten heeft rechten gestudeerd en hij werkt bij de Intergovernmental Maritime Consultative Organisation (IMCO), een bedrijf in Boston die visvangst registreert. Het is niet heel duidelijk hoelang hij er werk of gewerkt heeft, want het verhaal wordt beschreven vanuit Maarten, die aan het dementeren is. Als hij tegen Vera zegt dat hij naar een IMCO vergadering moet, vertelt Vera hem dat hij al 4 jaar niet naar een IMCO vergadering is geweest. (pagina 56)

Maarten is aan het dementeren, hij vergeet steeds meer dingen en vindt dit zelf ook erg vervelend (zolang hij het zich kan beseffen tenminste). Een passage dat duidelijk maakt hoe Maarten zich voelt over zijn eigen psychische toestand: “Ik poets mijn tanden en zoek ondertussen naar woorden, een formulering voor wat ik voel. Alsof er iemand in mij zit die zich een ander huis herinnert, waarvan de indeling soms dwars door die van dit huis heen loopt. Kamers horen absolute zekerheden te zijn. De manier waarop zij in elkaar overlopen hoort eens en voor altijd vast te liggen. Een deur moet vanzelfsprekend geopend kunnen worden. Niet in angst en onzekerheid omdat je geen idee hebt wat je erachter zult vinden.” (pagina 46). Op dit punt beseft Maarten nog wat er met hem aan de hand is. Een ander passage: “Ik wil het niet horen, maar ik weet dat het waar is wat er gezegd wordt. Ik wordt van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. Ik wil er niet meer aan denken.” (pagina 112) Hij is bang, onzeker over zijn toestand. Hij verwart in het boek Vera ook heel vaak met zijn moeder of zijn dochter Kitty. Verder zegt hij dat hij verliefd is op ene Greet en dat hij moet studeren op de piano, zodat hij en Greet geen ruzie krijgen, terwijl Greet verder helemaal niet voorkomt in het boek. Vermoedelijk verwart hij Greet met Vera of is Greet een oude jeugdliefde. Hij verwart het verleden met het heden. Op een gegeven moment komt hij op een punt dat hij helemaal niets meer beseft en niet meer door heeft dat wat hij denkt niet overeen komt met de werkelijkheid. Hij denkt dat hij zich bevindt in de tijd van de oorlog. (“’Zij kan getuigen. Ik heb nooit iets verkeerds gedaan. Waar of niet, Vera. Zelfs die keer in Parijs. Dat was ik niet. Dat was ik eigenlijk niet.’ Ze knikt geruststellend maar ze zegt niets. Ze huilt en komt dan op de rand van het bed zitten. Waarom huilt ze toch? Zou ik me vergissen en is de oorlog pas begonnen. Zijn we bezet in plaats van bevrijd? Begint het dan weer opnieuw? ‘Is de oorlog weer begonnen?’ ‘Ga nu maar slapen, Maarten,’ zegt ze schor, ’Niemand zal je kwaad doen.’ ‘Is het geen oorlog?’ ‘Het is vrede.’ Maar waarom huilt ze dan? Gelukkig dat zij er is. Zij is de enige die ik nog vertrouw. ‘Je mag nooit meer weggaan,’ fluister ik en ik pak haar hand vast. ‘Hoor je me, Vera, nooit meer.’”

Vera is een vrouw van middelbare leeftijd. Ze werkt als vrijwilliger in een bibliotheek. Ze is al vijftig jaar getrouwd met Maarten. Haar uiterlijk wordt vaak beschreven door Maarten. Ze heeft groene ogen (met donkere spikkeltjes in de pupillen). Op pagina 10 wordt haar uiterlijk beschreven van toen ze wat jonger was. Toen had ze bruin, springerig haar, en was ze een beetje dik. Er wordt ook in het boek beschreven dat ze magerder is geworden (vermoedelijk door de stress die de verzorging van Maarten haar geeft!), en vermoedelijk heeft ze nu grijs haar. Ze is klein. Een passage waarin Maarten het uiterlijk, maar hiermee eigenlijk ook een beetje de persoonlijkheid van Vera beschrijft: “De roekeloze snelheid waarmee ze nog steeds gaat zitten, het uitgelaten gewuif wanneer ze ergens een bekende ziet, de van balletles overgehouden naar buiten draaiende voeten, de rechte hals, ondanks de rimpels nog even trots en nieuwsgierig ronddraaiend als die van een struisvogel.” Verder wordt er verteld dat ze geïnteresseerd is in politiek (“Ik weet dat Vera zich interesseert voor politiek.”, pagina 55)”

Vera is een sterke vrouw, ze moet toezien hoe haar man Maarten langzaam zijn herinneringen vergeet. Zij is degene die beseft dat Maarten hulp nodig heeft en dat er iets aan de hand is. Verder is ze ook erg geduldig en behulpzaam met Maarten, ze houdt zielsveel van hem. Ze doet er alles aan om ervoor te zorgen dat het beter met Maarten gaat, terwijl ze er zelf ook flink onderuit gaat. Aan het eind van het boek wordt beschreven dat Vera Maarten uiteindelijk toch naar een tehuis stuurt, omdat ze geen controle meer over hem heeft. Dit doet haar heel erg pijn. Een passage dat aangeeft hoe Vera zich voelt tegenover Maarten: “Het is een verschrikkelijk, een machteloos gevoel. Hij hoort me wel, maar ik geloof dat hij me op zulke momenten niet meer begrijpt. Dan gedraagt hij zich alsof hij alleen is.”(pagina 76). Een ander passage dat veel zegt over Vera: “’Ruim veertig jaar ben ik met hem getrouwd. En dan opeens dit. Meestal gaat zoiets langzamer, geleidelijk. Maar bij hem is het opeens begonnen. Ik voel me erdoor overvallen. Het is wreed en onrechtvaardig. Ik kan soms zo woedend en opstandig worden als ik zie hoe hij naar me kijkt als uit een andere wereld. En dan weer ben ik alleen maar droevig en wil ik hem zo graag begrijpen. Of ik praat maar met hem mee en dan schaam ik me later. Ik ben blij dat jij er bent want het wordt me soms echt te veel. Dan kan ik het echt niet meer aanzien. Nu kan ik er tenminste soms even uit lopen.’(…) ‘En soms, soms straalt zijn gezicht volmaakte rust uit. Alsof hij gelukkig is. Zoals een kind dat kan zijn. Die momenten duren zo kort dat ik soms denk dat ik ze me verbeeld. Maar ik weet maar al te goed wat ik dan zie: iemand die sprekend op mijn man van vroeger lijkt. Als je jong bent zoals wij valt dat moeilijk te begrijpen. Maar mensen zoals wij leven van hun herinneringen. Als die er niet meer zijn, is er niets meer. Ik ben bang dat hij zijn hele leven aan het vergeten is. En alleen met die herinneringen leven terwijl hij ernaast zit…leeg.’”, pagina 111.

Ruimte
Fysische ruimte
Het verhaal speelt zich af in verschillende ruimtes. Eigenlijk gaat het verhaal niet zozeer over de ruimte wáár het verhaal zich afspeelt, maar vooral waar Maarten zich bevindt in zijn hoofd. Maarten herinnet zich de plekken waar hij geweest is. Hij herinnet zich Alkmaar, waar hij geboren is. (“Deed ik vroeger ’s winters met papa. Dik aangekleed op de fiets over de Bergense weg naar Bergen-Binnen waar we afstapten voor ene kop erwtensoep en dan in één ruk door naar het strand. Daar zetten we de zware fietsen in het berghok van een EHBO-opst en dan liepen we naar Egmond en terug. De Nederlandse wind was gemener, scherper dan deze.”, pagina 53+54). Maarten en Vera wonen nu in Gloucester, in de Verenigde Staten. Ze wonen ook aan zee. Een passage dat de plaats waar het verhaal zich eigenlijk grotendeels afspeelt (in en om Gloucester) beschrijft: “Ik ga aan de tafel zitten en kijk door het raam de besneeuwde duinen in. ’s Zomers houd ik van dit landschap met zijn wat fletse, afgeschuurde kleuren en stugge struiken en weerbarstige distels, van de wind die door de rijen helm op de duinflanken trekt, maar nu stuiten mijn ogen af op een kaal en onverschillig terrein. De lucht erboven is grijs en gesloten. Die verdomde rotwinter ook.” , (pagina 51) Het verhaal speelt zich af in een sneeuwlandschap. Maarten vergelijkt de sneeuw met de situatie in zijn hoofd. Het verhaal speelt zich ook veel af in het huis van Maarten en Vera. Dan vanaf pagina 152 speelt het verhaal zich af in het tehuis waar Maarten zich bevindt. Hij heeft dan zelf nog amper besef van wat er allemaal omhem heen gebeurt. Een passage waarin Maarten de ruimte daar beschrijft: “Meubels, piano, een heel interieur, een hele kamer wankelt en kantelt aan mij voorbij.” (pagina 161), “…een kale hoge ruimte met cementen bloembakken vol pikzwarte aarde…geen bloemen wel afgetrapte keukenzolen…mannen en vrouwen in muisgrijze overalls….soms in de verte, soms angstwekkend dichtbij.”(pagina 162).

Psychische ruimte
Het verhaal speelt zich af in een sneeuwlandschap. Maarten vergelijkt de sneeuw, de kou, met de situatie die zich in zijn hoofd afspeelt. In de winter kan geen onderscheid worden gemaakt tussen dingen: alles wordt vaag. Een passage waarin Maarten beschrijft hoe hij zich voelt in deze situatie: “Vlokken. Meervoud. Er is alleen maar meervoud in de wereld, vermenigvuldiging, ze dijt steeds verder uit. (Snap die demonstratie daarbuiten best maar men wil er niet aan, men doet niet mee, men moet zich niet laten meesleuren in die gezichtloze warreling daarbuiten.) Sluit je ogen! Maar het blijft sneeuwen. Het sneeuwt zelfs binnenin mij. Nergens meer verweer.” (pagina 161). Een ander mooi passage waarin Maarten zijn gevoel koppelt aan sneeuw: “Meubels, piano, een heel interieur, een hele kamer wankelt en kantelt aan mij voorbij. Vera staat bij de deur. ‘Vera!’ Ik wil overeind komen, scheef hangend mijn armen naar haar uitstrekken. ‘Vera!’ Lig vast, geboeid. Ze dragen me de deur door en ik roep haar, ‘Vera!’, maar ik zie haar niet meer en weer word ik door een deur gekanteld en lig te huilen in de sneeuw, vlokken die op mijn lippen landen, op mijn wangen en nog een keer zie ik haar, achter een raam kijkt ze op de thermometer en dan sluiten de witte deuren van de ziekenwaren zich en begint het ruiden in deze schommelende auto die ook een schip is Vera en ook een sneeuwvlok waarin ik vastgebonden lig en die langs boomtoppen scheert waar de andere sneeuwvlokken met ons meejagen, ons begeleiden als vallende sterren en zo vallen wij door de ruimte Vera en schitteren we nog even na(of zijn wij eigenlijk al dood) tot we doven of verbranden, witte vlokken worden, of zwarte spikkels, wat is het verschil.”

Verder is het huis ook een psychische ruimte. Maarten ervaart dat hij wordt opgesloten in zijn eigen huis, net zoals hij opgesloten zit in zijn eigen hoofd.

Zintuiglijke ruimte
Er zijn verschillende plaatsen waar de ruimte zintuiglijk wordt geschetst. Ik citeer: “Robbert krabbelt aan de keukendeur. Vera hoort dat niet. Met twee handen moet ik de kruk tegen de wind vasthouden. De hond duwt direct zijn koude neus in mijn uitgestrekte handen. Ik streel zijn tabaksbruine gevlekte vacht waar hier en daar nog sneeuwkristallen op liggen na te glinsteren. Robert weet de weg, regelrecht naar de knetterende haard. Anders kun je door het keukenraam tussen de bomen de rotsige kust en de grauwe deinende zee zien, maar nu is er daar in de verte niets dan een zwart gat. Geen lichtje te bekennen zelfs. De vissers zijn waarschijnlijk met dit weer binnengebleven. Ik zie het hier in Gloucester misgaan met de visserij. De roestige vissersschepen zijn klein, vuil en ouderwets en de vissers hebben geen benul van de ontwikkeling van de moderne geheel geautomatiseerde vissersvloten aan de andere kant van de wereld.” (pagina 18). Een ander voorbeeld, als Maarten al flink aan het dementeren is: “Wassen…wassen…wassen…Er staat een vrouw achter me, kan haar in de spiegel zien. Een chocoladebruine blouse met bladgroene Franse lelies bedrukt, een zwarte rok. Haar gezicht past heel slecht bij de rest van haar verschijning, vind ik, lijkt er los van te staan. Ze houdt een beige badhanddoek in haar uitgestrekte trillende handen. Wassen…wassen…wassen…wassen.” (pagina 103). Vooral als Maarten al heel veel vergeten is, staan juist zijn zintuigen centraal. Hij kan alleen nog maar waarnemen, niet de dingen goed herinneren. In het volgende citaat wordt de eerste keer beschreven dat Maarten Vera niet meer herkent: “Huid die weer dik en ongevoelig aan het worden is. Voel het overhemd niet meer (net alsof ik niet echt ben aangekleed). Achter me in de deuropening staat een vrouw. Haar bruine haar valt met een lok schuin naar rechts over haar voorhoofd. Merkwaardig gladde wangen in een verder oud gezicht dat zich steeds verder lijkt te verwijderen en pas weer dichterbij komt als ik even van de spiegel naar de muur ernaast heb gekeken. Ze houdt me in de gaten. (Zou ze mij zijn toegewezen? Door wie?)” (pagina 103). In dit citaat staat het voelen en het zien van Maarten centraal. Een volgend voorbeeld op pagina 153: “In het zwarte glas hangt een kamer, een piano, een bureau. Een oude man in pyjama kijkt mij aan, imiteert een levende met zijn holle zwarte ogen en zijn lange witte magere handen die hij nu afwerend, de palmen naar buiten gekeerd, tot borsthoogte heft. Snel de gordijnen sluiten!” (pagina 153). Dit citaat beschrijft hoe Maarten zichzelf niet meer herkent. Zijn zintuigen spelen ook hier een grote rol. Van pagina 140 tot het einde van het boek worden alle ruimtes zintuiglijk geschetst. De ruimtes worden weergegeven en hoe Maarten deze ruimtes ervaart. Een voorbeeld: “Licht flikkert uit buizen van bovenaf op mij neer… licht dat alle holten wil binnendringen… dichtknijpen… dichthouden… op slot doen… hij trekt voorgoed de deur achter zich dicht en tegelijk sluiten zich lange witte slepende gordijnen voor het uitzicht op de muur… het iele boompje in de sneeuw.” Pagina 172.


Tijd
De historische tijd:
Het verhaal speelt zich af in de moderne tijd. In pagina 81 vertelt Maarten iets over de tijd van de oorlog, en hou oud hij toen was. Op deze pagina is tevens een passage waarin hele duidelijk wordt in welke tijd het verhaal zich afspeelt: “Op de bank kijken we naar de televisie. Een documentair programma over de opkomst van Hitler. De bekende beelden van vlaggen en vaandels en mensenmassa’s op het balkon. Eenentwintig was ik toen.” (pagina 81). De opkomst van Hitler was rond 1930 (1933). Dus hij moet geboren zijn rond 1900. Er was een televisie maar er wordt niet gesproken over een computer. Maarten is 71 jaar in het verhaal, dus het verhaal speelt zich af rond 1971.

De verteltijd:
“Hersenschimmen” wordt verteld in 169 pagina’s, die niet zijn opgedeeld in aparte hoofdstukken.

Vertelde tijd:
Het chronologische verhaal begint op een winterse zondagmorgen. Een week of twee weken later eindigt het verhaal op de zaterdag. Het verhaal duurt dus maar enkele dagen, maar er wordt ongeveer 65 jaar beschreven door de vele terugverwijzingen/flashbacks in het verhaal.

Terugverwijzingen, flashbacks en vooruitwijzingen
Het verhaal wordt verteld in een belevende-ik verteller, de verteller weet niet wat er gaat gebeuren. Dat kan ook, omdat hij langzaam juist veel vergeet en dus helemaal niet kan weten wat er gaat gebeuren. Dit maakt dat het verhaal vooral terugverwijzingen bevat. Daar draait het hele verhaal ook eigenlijk om: om de herinneringen van Maarten. De eerste terugverwijzing komt al op pagina 8: “Min drie wijst de buitenthermometer aan, papa’s Heidensieck-thermometer, een glazen staafje in een mosgroene houten beschermhuls, vastgeschroefd aan het raamkozijn. Links Celsius, rechts Fahrenheit. Papa en zijn Heidensieck. In het doen van weersvoorspellingen geloofde hij niet, maar wel in het vastleggen van feiten. Niet voor niets was hij praktisch zijn hele leven griffier.” Dan in pagina 9: “Ja, hij hield van systemen. Als vader keek hij over je heen, zijn waterige blauwe ogen op iets gericht dat de rest van ons rond de huiskamertafel niet kon zien. We waren eigenlijk een beetje bang voor hem, mama en ik. Hij was op een heel letterlijke manier uit de hoogte. En ook nog op een andere manier. Als hij in een goede bui was, nam hij mij ’s avonds mee op het balkon en wees hij mij de sterrenbeelden aan, de helder schitterende planeten. Een paar keren zagen we een vallende ster. Hij probeerde aan een achtjarige uit te leggen dat wat hij daar in de avondhemel zag een oeroud verleden was, dat wij de werkelijke toestand van het universum niet konden zien, hoogstens berekenen. Een aantal van die sterren die je daar ziet, bestaat in het echt niet meer, maar andere nog wel.” Dan, op pagina 24, gaat Vera met Maarten oude herinneringen ophalen. Het is een vraag of dit een terugverwijzing te noemen is, omdat het zich toch echt afspeelt in het heden en er eigenlijk tussendoor steeds sprongen worden gemaakt van het verleden – de herinneringen – naar het heden. Ik citeer: “’Eigenlijk zou er een glas rode wijn bij moeten’, zegt ze. ‘Weet je nog in Rome, aan dat grote plein. Ik weet niet meer hoe het heette. In het midden was een grote fontein. Toen aten we een pizza zo groot dat hij niet op je bord kon, hij hing er helemaal overheen. Twee bedelende zigeunermeisjes in van die lange lappenrokken zagen dat ik dat ding met gene mogelijkheid op kon en net toen ik ze ieder een stuk wilde geven werden ze door een van de obers van het terras gejaagd. Die verontwaardigde donkere ogen waarmee ze over hun schouder kijkend wegliepen! Later zagen we ze op een brede stoep voor een ander terras dansen als twee volwassen vrouwen. Weet je nog?’” (pagina 25). Nog een terugverwijzing: “Deed ik vroeger ’s winters met papa. Dik aangekleed op de fiets over de Bergense weg naar Bergen-Binnen waar we afstapten voor een kop erwtensoep en dan in één ruk door naar het strand. Daar zetten we de zware fietsen in het berghok van een EHBO-post en dan liepen we naar Egmond en terug. De Nederlandse wind was gemener, scherper dan deze.”

Van pagina 60 tot pagina 72 worden veel terugverwijzingen en flashbacks gegeven. De eerste flashback die gegeven wordt: “Eén keer maar ben ik bij hem thuis geweest. Ter geledenheid van zijn vijfenveertigste verjaardag. Kind noch kraai had hij. Na een paar whisky’s in die cocktaillounge in Boston nodigde hij me bij zich thuis uit. Hij deed maar één schemerlamp aan. In het halfdonker vertelde hij een verhaal over hoe zijn vrouw of vriendin hem had bedrogen met zijn beste vriend, dat hij een briefje had gevonden dat daar geen twijfel over liet bestaan, hoe hij de straat op was gegaan en een fles bourbon had gekocht en hoe hij die samen met die vriend had leeggedronken terwijl ze redetwistten over de literaire kwaliteit van Hemingways romans. Tenslotte liep het meningsverschil zo hoog op dat de vriend had geroepen: als er nog eens een oorlog komt zul jij het kamp niet overleven, ik wel; Simic mompelde en ik moest me vooroverbuigen om hem te verstaan. Dat had hij niet moeten zeggen, fluisterde hij. Dat had hij niet moeten zeggen. Waarom niet, vroeg ik. Omdat het de waarheid is, had hij geantwoord. Wij dronken die avond geen bourbon maar wodka met ijs. Tenslotte werd Karl zo dronken dat ik hem op bed moest leggen. Hij woog niet veel meer dan een kind. Daar bleef hij doorzingen. Sombere Slavische liedjes waar ik geen woord van verstond. Veel boeken had hij daar in zijn slaapkamer. En een groot schilderij van een in de lucht zwevende balletdanseres. Ik zat op de rand van het bed. Karl was uitgezongen. Ik was ook niet meer helemaal nuchter. Hij lag met zijn rug naar me toe. Ik begon over Vera te vertellen en over de enige keer dat ik haar ontrouw was geweest. In Parijs.” (pagina 60&61). Dan wordt er weer een sprong in de tijd gemaakt, namelijk de keer dat Maarten Vera ontrouw is geweest. Dit is de tweede flashback. Ik citeer: “Ze kwam tegenover me zitten in een overvol restaurant dat me door Leon Bähr was aangeraden. Ze was dik en donker. Een glimmende zwartzijden blouse had ze aan; iets zigeunerachtigs, vrijgevochtens had ze. Het is moeilijk om iemands blik te ontwijken die nauwelijks vijftig centimeter van je af tegenover je aan tafel zit. Ik at entrecôte au poivre. Ook zij bestelde dat. Daarna nam ik een coupe dame blanche. Zij ook. Ik lag steeds een gerecht op haar voor en keek toe hoe ze at, met hele kleine hapjes, maar ze liet niets liggen. Hoe dun haar vingers waren viel me pas op toen ze me bij de Koffie en cognac had ingehaald. Ze hield het glas vast als was het een babyhandje. Ze was traag en ze was sierlijk. Ze had de macht over haar lichaam nog niet verloren, zoals de meeste dikke mensen. We stootten de cognacglazen heel licht tegen elkaar en noemden onze naam. Maarten, Sylvie. Alsof het de glazen waren die zo heetten. En dat was ook zo. Onze namen, onze verledens deden er die avond niet toe. Dat ritueel herhaalde zich nog drie keer. Toen waren wij de enig overgeblevenen in het restaurant. In moeizaam Frans had ik haar uitgelegd waarom ik in Parijs was. Zij werkte ergens op een kantoor vertelde ze. Allons, gebaarde ze toen ze merkte dat het bedienend personeel met hun witte voorschoten tegen de bar geleund naar ons stond te kijken. Allons. (…)” (pagina 62). Dan wordt op diezelfde pagina eigenlijk in een flashback een vooruitwijzing gegeven. Ik citeer: “Had Karl gehoord wat ik zei? Ook hij lag met zijn rug naar me toe. Hij zei niets terug. Ik stond op en vertrok. De volgende dag verscheen hij niet op zijn werk. En ook de daaropvolgende dagen niet. Bähr reed persoonlijk naar zijn huis. De politie deed de rest.” Dan komt er weer een soort vooruitwijzing, er wordt meer in het algemeen gepraat over het verleden: “Allemaal waren we op de begrafenis. Een mooie begraafplaats was het, vlakbij Shipan’s Wreck, een heuvelachtig terrein met grote eiken. Bähr sprak. Hij had het over integriteit en dat wij hem zouden missen. Uit zijn toespraak viel niet op te maken dat Karl zijn polsen in bad had doorgesneden en daarna was verdronken, zoals de sectie uitwees. Niemand sprak meer over hem. Ik dacht vaak aan die avond voor zijn dood terug. Met een beetje minder drank op waren we misschien vrienden geworden toen, had ik hem over zijn schaamte heen kunnen helpen, zijn schaamte dat hij leefde en anderen niet meer; misschien. Nee, dat verhaal over pure lust moet hem ontgaan zijn. Hij sliep. Nu ik weer aan die avond terugdenk zie ik zijn rug in kalme slaap bewegen.”

Nog als laatste voorbeeld een terugverwijzing van Maarten, maar vermoedelijk is deze niet helemaal correct omdat Maarten dan op dat moment al flink aan het dementeren is. Ik citeer: “’Toen ik een kind was kroop ik graag met een boek onder dat bureau. De reizen en lotgevallen van Kapitein Hatteras. Kapitein Hatteras, op zoek naar de Noordpool. Daar droomden ze in de tijd van Jules Verne allemaal van. Ik las er als jongen graag over. Amundsen, Nansen, Kapitein Hatteras. Weet je dat hij gek werd tenslotte, opgesloten in een inrichting? Het slot van De ijswoestijn ben ik nooit vergeten. Hij loopt in de tuin van het gesticht, die omgeven is door een hoge bakstenen muur, steeds maar in één richting, naar het noorden. Net zolang tot hij op de muur stuit. Daar blijft hij, met zijn uitgestrekte handen tegen de stenen, urenlang roerloos staan. En dan leg ik mijn handen zo tegen het hout van papa’s bureau en sluit ik mijn ogen en probeer ik te bedenken hoe het is om Kapiten Hatteras te zijn, helemaal alleen in een woestijn van ijsschoten.’” (pagina 136)

Chronologie
Het verhaal is in een chronologische volgorde verteld, maar tussendoor worden er hele korte terugverwijzingen en flashbacks gegeven. Maar de loop van het verhaal is chronologisch, de lezer kijkt voor een bepaalde tijd in iemands gedachten. Maarten haalt het heden en verleden nog wel eens door elkaar, maar dit heeft geen invloed op de chronologie.


Ab ovo/ in media res
Het verhaal is ab ovo verteld: aan het begin van het dementieproces van Maarten, waar feitelijk het hele boek over gaat. Het verhaal begint dus echt bij het begin.

Vertelinstantie
Het verhaal wordt verteld in de belevende-ik persoon. De lezer wordt voor een bepaalde periode meegenomen in de gedachtegang van Maarten. Maarten is zelf ook erg verward en weet niet wat er met hem gaat gebeuren. Hij weet alleen dat hij in het proces zit van dementie maar hij heeft geen kijk op de toekomst. Dat had bovendien ook helemaal niet gekund, omdat als Maarten alles achteraf zou moeten vertellen, zou hij zijn proces van het dementeren dus naderhand moeten vertellen. Maar dat is hij nog dementer, zo dement da hij het verhaal niet eens zou kúnnen navertellen. Een citaat dat goed aangeeft dat Maarten niet precies weet wat er gaat gebeuren en daar ook geen kijk en grip op heeft: : “Ik wil het niet horen, maar ik weet dat het waar is wat er gezegd wordt. Ik wordt van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. Ik wil er niet meer aan denken.” (pagina 112). Hij – de verteller – maarten, wil niet denken aan de toekomst. Als het verhaal achteraf verteld zou zijn zou hij dus wél weet hebben over de toekomst. Uit deze passage wordt ook duidelijk dat het verhaal is verteld in de ik-figuur. Door deze opgesomde feiten kan ik concluderen dat het verhaal is verteld in de belevende-ik.

Motieven
Cultuur-historisch motief:
er is geen sprake van een cultuur-historisch motief in dit boek.

Verhaalmotief:
- de winter
- de oorlog
- herinneringen
- de steeds meer toenemende dementie van Maarten
- taal

De winter:
Het hele verhaal speelt zich eigenlijk af in de winter. Maarten geeft de sneeuw ook de schuld van zijn vergeetachtigheid. Hij vergelijkt de sneeuw in het landschap met de situatie in zijn hoofd: wit, vaag, je kunt niets onderscheiden. Twee passages die dit weergeven:

“Vlokken. Meervoud. Er is alleen maar meervoud in de wereld, vermenigvuldiging, ze dijt steeds verder uit. (Snap die demonstratie daarbuiten best maar men wil er niet aan, men doet niet mee, men moet zich niet laten meesleuren in die gezichtloze warreling daarbuiten.) Sluit je ogen! Maar het blijft sneeuwen. Het sneeuwt zelfs binnenin mij. Nergens meer verweer.” (pagina 161).

“Meubels, piano, een heel interieur, een hele kamer wankelt en kantelt aan mij voorbij. Vera staat bij de deur. ‘Vera!’ Ik wil overeind komen, scheef hangend mijn armen naar haar uitstrekken. ‘Vera!’ Lig vast, geboeid. Ze dragen me de deur door en ik roep haar, ‘Vera!’, maar ik zie haar niet meer en weer word ik door een deur gekanteld en lig te huilen in de sneeuw, vlokken die op mijn lippen landen, op mijn wangen en nog een keer zie ik haar, achter een raam kijkt ze op de thermometer en dan sluiten de witte deuren van de ziekenwagen zich en begint het reiden in deze schommelende auto die ook een schip is Vera en ook een sneeuwvlok waarin ik vastgebonden lig en die langs boomtoppen scheert waar de andere sneeuwvlokken met ons meejagen, ons begeleiden als vallende sterren en zo vallen wij door de ruimte Vera en schitteren we nog even na(of zijn wij eigenlijk al dood) tot we doven of verbranden, witte vlokken worden, of zwarte spikkels, wat is het verschil.” (pagina …..!)

“De lucht erboven is grijs en gesloten. Die verdomde rotwinter ook.” , (pagina 51)

De oorlog:
Maarten kan zich veel van de oorlog herinneren, maar op een gegeven moment haalt hij het heden en het verleden door elkaar. Enkele citaten waarin dit terug komt:

- “’Goddank dat ze eindelijk gekomen zijn. Vijf jaar hebben we op ze moeten wachten. Het is nog koud buiten maar langzaam wordt het warmer. Ik mocht voorin de jeep zitten.’ ‘Waar heb je ’t over, Maarten?’ ‘Dat we bevrijd zijn, Vera. Besef je dat dan niet?’ Ze is minder blij dan ik, maar zo is ze altijd geweest. Ze was nooit zo uitbundig in het tonen van haar emoties. Je moet haar altijd een beetje aanmoedigen. Daarom sla ik mijn ene arm om haar middel. ‘Kom, laten we een bevrijdingsdansje maken.’” (pagina 149)

- “’Je moet niet huilen,’ zeg ik. ‘Ik heb de situatie hier volledig onder controle.’ Ik zie hoe de man zijn spuit in een slapleren zwarte dokterstas laat glijden. ‘Ik ben geen held’, zeg ik, ‘maar iemand verraden, nooit. De nazi’s verliezen de oorlog, dat staat voor mij als een paal boven water. Het grootste deel van het land is al bevrijd. De koningen is al in Eindhoven schijnt het. We moeten volhouden, al hebben we nog zo’n honger.’ De man houdt met twee handen een slappe leren tas voor zijn buik. Net een dokterstas. Hij luistert maar ik zie dat hij mij niet begrijpt. Hij kijkt me bijna verlegen aan. ‘Het is oorlog. De mensen doen de raarste dingen. Op den duur vind je niks gek meer. Maar wel onder ons, het mag niet de straat op, ze lopen nog steeds rond, de muren hebben oren. U kunt hier voor de nacht wel blijven. U bent tenslotte nog in vijandig gebied. Buiten is het gevaarlijk. Zal ik u de logeerkamer boven wijzen? Graag of niet hoor. Hier vlakbij wonen een paar nsb’ers, dus het is al gevaarlijk genoeg.’ Nog steeds reageert de Amerikaan niet.” (pagina 101-102)

- “’Zij kan getuigen. Ik heb nooit iets verkeerds gedaan. Waar of niet, Vera. Zelfs die keer in Parijs. Dat was ik niet. Dat was ik eigenlijk niet.’ Ze knikt geruststellend maar ze zegt niets. Ze huilt en komt dan op de rand van het bed zitten. Waarom huilt ze toch? Zou ik me vergissen en is de oorlog pas begonnen. Zijn we bezet in plaats van bevrijd? Begint het dan weer opnieuw? ‘Is de oorlog weer begonnen?’ ‘Ga nu maar slapen, Maarten,’ zegt ze schor, ’Niemand zal je kwaad doen.’ ‘Is het geen oorlog?’ ‘Het is vrede.’ Maar waarom huilt ze dan? Gelukkig dat zij er is. Zij is de enige die ik nog vertrouw. ‘Je mag nooit meer weggaan,’ fluister ik en ik pak haar hand vast. ‘Hoor je me, Vera, nooit meer.’”(pagina …!!)

- “‘Kun je die radio dan wegbergen? Het klinkt misschien gek maar in deze tijd kun je zelfs je eigen kinderen niet meer vertrouwen. Voor je het weet praten ze op school hun mond voorbij en word je erbij gelapt.’ ‘Het is allang geen oorlog meer, Maarten. We leven in een vrij land, in Amerika.’”

Herinneringen
Hier gaat het hele boek eigenlijk over. Er worden vele herinneringen beschreven in het verhaal. Het gaat voornamelijk over de herinneringen van Maarten, maar ook de herinneringen van Vera, die ze veel beschrijft aan Maarten, worden vermeld.

Herinneringen van Vera:
“’Weet je nog in Rome, aan dat grote plein. Ik weet niet meer hoe het heette. In het midden was een grote fontein. Toen aten we een pizza zo groot dat hij niet op je bord kon, hij hing er helemaal overheen. Twee bedelende zigeunermeisjes in van die lange lappenrokken zagen dat ik dat ding met geen mogelijkheid op kon en net toen ik ze ieder een stuk wilde geven werden ze door een van de obers van het terras gejaagd. Die verontwaardigde donkere ogen waarmee ze over hun schouder kijkend wegliepen! Later zagen we ze op een brede stoep voor een ander terras dansen als twee volwassen vrouwen. Weet je nog?’”

Herinneringen van Maarten:
- “’Kijk’, zeg ik. ‘Dit was de botenlift aan de Postjesweg. Anderen noemden het de overhaal, maar dat was het niet, het was een lift. Hier kwamen de punters en platschuiten van de tuinders uit de Sloterpolder samen om naar de markthallen te gaan. Een voor een voeren de bootjes een soort stalen bak binnen. Dan begonnen die grote tandwielen daarboven te draaien en werd zo’n bootje schommelend en trillend aan dikke kabels de Kostverlorenkade in getild. Soms lagen er wel veertig van die bootjes te wachten, schuin naast en achter elkaar, volgeladen met groente en fruit in van die platte planken kistjes.’” (pagina 64).

- “Wie op een kantoor van de gemeentelijke inkoopcommissie werkte zat dichter bij het vuur. Je wist wanneer er aanvoer van het een en ander per schuit kwam. Dan viel er voor de verdeling nog wel eens wat te regelen. Het klopte natuurlijk niet, maar iedereen deed het. We waren eigenlijk allemaal kleine criminelen in die tijd en het gekke was dat iedereen dat best beviel. Het gaf je leven wat spanning en afwisseling.” (pagina 65)

- “Eenentwintig was ik toen. Ik was verloofd met Karen en niemand in mijn familie behalve oom Karel van de Twentsche Bank dacht dat er ooit oorlog zou komen. Zeker niet in Nederland. Karen. Zou ze nog leven? Ze was het eerste meisje dat ik naakt zag, in dat huisje van haar ouders in Spierdijk.” (pagina 81)

- “Deed ik vroeger ’s winters met papa. Dik aangekleed op de fiets over de Bergense weg naar Bergen-Binnen waar we afstapten voor ene kop erwtensoep en dan in één ruk door naar het strand. Daar zetten we de zware fietsen in het berghok van een EHBO-opst en dan liepen we naar Egmond en terug. De Nederlandse wind was gemener, scherper dan deze.”, (pagina 53+54)

De steeds meer toenemende dementie van Maarten
Het boek gaat over het feit dat Maarten steeds meer dingen vergeet. Dit gebeurt keer op keer en het is eigenlijk de rode draad die door het boek loopt. Het gaat van kwaad tot erger. In volgorde:

- “Ik probeer te lezen in het boek dat ik in mijn handen houd maar de woorden willen geen zinnen vormen. Het is alsof ik plotseling het Engels niet meer beheerst, terwijl ik toch de afgelopen vijftien jaar praktisch tweetalig geworden ben.”(pagina 22)

- “’Ik moet nog iets doen’, zeg ik. Ik wrijf vergenoegd in mijn handen. ‘Maar wat?’”(pagina 40)

- “Ik poets mijn tanden en zoek ondertussen naar woorden, een formulering voor wat ik voel. Alsof er iemand in mij zit die zich een ander huis herinnert, waarvan de indeling soms dwars door die van dit huis heen loopt. Kamers horen absolute zekerheden te zijn. De manier waarop zij in elkaar overlopen hoort eens en voor altijd vast te liggen. Een deur moet vanzelfsprekend geopend kunnen worden. Niet in angst en onzekerheid omdat je geen idee hebt wat je erachter zult vinden.” (pagina 46)

- “’Ik weet wat eraan schort’, zeg ik. ‘Chauvas zei het laatst op een vergadering ook tegen mij. Beste Maarten, zei hij, weet je dan niet meer dat we daar de vorige vergadering nog uitgebreid over hebben gesproken? Sla het maar na in je eigen notulen. Ik ben al tijden wat vergeetachtig.’ ‘Je bent vier jaar geleden voor het laatst op een IMCO-vergadering geweest,’ zegt ze. ‘Natuurlijk, natuurlijk’, zeg ik. ‘Dacht je heus dat ik dat niet wist?’”

- “Niet in paniek raken. Zij weet het tenslotte nog allemaal. Dit is dus mijn moeder. Als ik iets van vroeger wil weten kan ik altijd bij haar te rade gaan. ‘Moeder’, zeg ik, en ik kijk naar de bebrilde vrouw die met brede handen op een wit tuinhekje steunt. ‘Een betere moeder was er waarschijnlijk niet. Ze zorgde zo goed voor me dat ik me nauwelijks een moment herinner dat ik ruzie met haar had.’” (pagina 68)

- “Opa heeft me verteld hoe daar eens iemand af is gesprongen. In deze kamer droom ik daar vaak van. Of van vallende sterren die papa me soms aan de avondhemel aanwijst. Vallende sterren die verbranden als ze in de dampkring van de aarde terechtkomen. Misschien leert opa me dammen vanavond. Dat heeft hij beloofd. Ik blijf stilletjes liggen tot hij me komt roepen.” (pagina 73)

- In de volgende passage beschrijft Maarten hoe hij zich voelt tegenover zijn dementie: “Woedend staar ik de voorkamer in. Alsof ik woorden verlies zoals een ander bloedt. En dan opeens ben ik weer vreselijk bang. De aanwezigheid van alles! Ieder voorwerp lijkt me zwaarder en solider dan het hoort te zijn (misschien omdat ik er een fractie lang de naam niet meer van weet.) Ik ga vlug op de bank liggen en sluit mijn ogen. Een soort zeeziekte in mijn denken lijkt het wel. Onder dit leven woelt een ander waar alle tijden, namen en plaatsen door elkaar heen spoelen en waarin ik als persoon al niet meer besta.” (pagina 77)

- “‘Kun je die radio dan wegbergen? Het klinkt misschien gek maar in deze tijd kun je zelfs je eigen kinderen niet meer vertrouwen. Voor je het weet praten ze op school hun mond voorbij en word je erbij gelapt.’ ‘Het is allang geen oorlog meer, Maarten. We leven in een vrij land, in Amerika.’”


Taal

Voor Maarten is de taal het enige wat voor hem nog over is. Als hij aan het einde van zijn lijdensweg in een inrichting in Gloucester is opgenomen, waar hij als enige Nederlands spreek, denkt hij: ‘ik ben van mijn taal nog de enige overlevende.’ Verder “spreekt” hij ook met zijn muziek, de pianomuziek komt vaak terug in het boek. Hij herkent geen foto’s meer, zijn vrouw wordt een vreemde. Het enige wat hij nog heeft, is zijn taal. Ik citeer: “Helemaal los in de ruimte… meisje met roodbruin krullend haar vlakbij nu… de zon glanst in de randhaartjes van haar kapsel… ruimte… meteen zakken… grond voelen… ze begrijpen niet waarom een mens die zo leeg is wel moet gaan liggen hier… ze begrijpen niet van wat ik zeg… op het idee van een tolk komen ze niet…ik met van mijn taal nog de enige overlevende.”(pagina 164). Het volgende voorbeeld: “Versta niemand…alleen nog de eigen woorden... zijn eigen taal vanbinnen… zijn ouders spraken allebei Nederlands… ze zijn nu beiden overleden… iedereen die hij kent lijkt dood… weet je… jij middenin deze kudde verdwaald… jij bent nog het enige lichtpuntje.” (pagina 168). Uit deze citaten wordt duidelijk dat het enige wat Maarten uiteindelijk nog heeft, zijn eigen taal is.

Lijdmotieven
- de liefde tussen Maarten en Vera
- de angst, woede, wanhopigheid en het verdriet van Maarten
- het verdriet en de machteloosheid van Vera

De liefde tussen Maarten en Vera
Maarten en Vera moeten veel doorstaan en ondanks dat blijven ze van elkaar houden (ook al herkent Maarten Vera soms niet meer). Drie passages waaruit dit blijkt:

- “Ik ben de enige die al die vrouwen die ze geweest is in haar kan zien. Soms raak ik haar dan aan, raak ik ze allemaal tegelijk even zachtjes aan. Een gevoel is het. Een gevoel dat alleen zij bij mij kan oproepen; niemand anders.” (pagina 11)

- “Met twee gestrekte vingers raak ik haar wang aan. ‘Ik houd van je, Vera.’”


De angst , woede, wanhopigheid en het verdriet van Maarten
Maarten heeft zelf door dat hij steeds meer dingen vergeet, en wordt hier erg wanhopig van. Een passage waaruit dat blijkt: “Ik poets mijn tanden en zoek ondertussen naar woorden, een formulering voor wat ik voel. Alsof er iemand in mij zit die zich een ander huis herinnert, waarvan de indeling soms dwars door die van dit huis heen loopt. Kamers horen absolute zekerheden te zijn. De manier waarop zij in elkaar overlopen hoort eens en voor altijd vast te liggen. Een deur moet vanzelfsprekend geopend kunnen worden. Niet in angst en onzekerheid omdat je geen idee hebt wat je erachter zult vinden.” (pagina 46). Een tweede passage: “Ik wil het niet horen, maar ik weet dat het waar is wat er gezegd wordt. Ik wordt van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. Ik wil er niet meer aan denken.” (pagina 112). En als laatste passage: “Woedend staar ik de voorkamer in. Alsof ik woorden verlies zoals een ander bloed. En dan opeens ben ik weer vreselijk bang. De aanwezigheid van alles! Ieder voorwerp lijkt me zwaarder en solider dan het hoort te zijn (misschien omdat ik er een fractie lang de naam niet meer van weet.) Ik ga vlug op de bank liggen en sluit mijn ogen. Een soort zeeziekte in mijn denken lijkt het wel. Onder dit leven woelt een ander waar alle tijden, namen en plaatsen door elkaar heen spoelen en waarin ik als persoon al niet meer besta.” (pagina 77)

Het verdriet en de machteloosheid van Vera
Vera is een sterke vrouw die alles er aan doet om Maarten te helpen. Ze voelt zich wel heel machteloos. Op een gegeven moment kan ze hem niet meer helpen en hakt ze de knoop door: Maarten kan het best worden verzorgd in een tehuis. Een passage waarin Vera’s emoties worden beschreven: : “Het is een verschrikkelijk, een machteloos gevoel. Hij hoort me wel, maar ik geloof dat hij me op zulke momenten niet meer begrijpt. Dan gedraagt hij zich alsof hij alleen is.”(pagina 76). Een tweede passage: : “’Ruim veertig jaar ben ik met hem getrouwd. En dan opeens dit. Meestal gaat zoiets langzamer, geleidelijk. Maar bij hem is het opeens begonnen. Ik voel me erdoor overvallen. Het is wreed en onrechtvaardig. Ik kan soms zo woedend en opstandig worden als ik zie hoe hij naar me kijkt als uit een andere wereld. En dan weer ben ik alleen maar droevig en wil ik hem zo graag begrijpen. Of ik praat maar met hem mee en dan schaam ik me later. Ik ben blij dat jij er bent want het wordt me soms echt te veel. Dan kan ik het echt niet meer aanzien. Nu kan ik er tenminste soms even uit lopen.’(…) ‘En soms, soms straalt zijn gezicht volmaakte rust uit. Alsof hij gelukkig is. Zoals een kind dat kan zijn. Die momenten duren zo kort dat ik soms denk dat ik ze me verbeeld. Maar ik weet maar al te goed wat ik dan zie: iemand die sprekend op mijn man van vroeger lijkt. Als je jong bent zoals wij valt dat moeilijk te begrijpen. Maar mensen zoals wij leven van hun herinneringen. Als die er niet meer zijn, is er niets meer. Ik ben bang dat hij zijn hele leven aan het vergeten is. En alleen met die herinneringen leven terwijl hij ernaast zit…leeg.’”, (pagina 111).


Motto&Thema

Motto
“A touching dream to which we all are lulled
But wake from separately.”
Philip Larkin

Thema
Het thema van dit boek is het proces van de steeds meer toenemende dementie van Maarten.


Eigen recensie
Oefenrecensie J. Bernlef: Hersenschimmen
Hilde Berndt

Velen zijn bang voor de dood. Bang hoe het te werk zou gaan. Hoe zal het lot uiteindelijk een einde aan je leven breien? Ik zou het zelf erg prettig vinden om nog normaal afscheid te kunnen nemen van mijn dierbaren, zonder dat ik deze niet meer herken.

Vaak sterft het lichaam eerst uit, en blijft de geest leven, door bijvoorbeeld kanker. Maar in enkele gevallen sterft de geest eerst uit, en blijft het lichaam grofgezegt “aan de stervende geest bungelen.”

In “Hersenschimmen” beschrijft J. Bernlef hoe dit laatste te werk gaat. Hij beschrijft het proces van dementie, en doet dat vanuit een uniek perspectief: de dementerende zelf.

Bernlef beschrijft het verhaal van Maarten. Het verhaal van een man met een heel leven achter zich, een mooi huis, een goed betaald pensioen en een zorgzame en lieve vrouw. Een man die alles heeft in zijn leven, maar zijn leven zelf langzaam aan het vergeten is.

Het begint bij kleine vergeetachtigheden. Het bijna vloeiend beheersen van het Engels, vergeten wat je moet doen, vergeten mensen op te bellen, enzovoort. Het gaat van kwaad tot erger. Maarten vergeet dat hij met pensioen is, verward zijn vrouw Vera met zijn moeder, en verward het verleden met het heden. Hij komt uiteindelijk vast te zitten in zijn eigen wereld, in een wereld in zijn hoofd die niet meer gelijk staat aan de wereld in zijn werkelijke omgeving. Het is een verhaal over een man die steeds minder van zichzelf en de wereld om zich heen begrijpt. Maar het is ook een liefdesverhaal, het verhaal van Maarten en Vera. Het eeuwige geduld en zorgzaamheid van Vera is intrigerend. Op een gegeven moment is Maarten een gevaar voor zichzelf en kan Vera niet meer alleen voor hem zorgen. Maarten zal zijn leven slijten in een kliniek, in Amerika, waarvan hij de taal allang vergeten is. Hij is van zijn taal de enige overlevende.

De Maarten van vroeger wordt gedurende het verhaal langzaam leeggeschept. En dan komt de ultieme vraag:

“In het leven terug?...maar waar is zoiets gebleven?...is er wel zoiets?...of was gewoon alles inbeelding van het hoofd?...hersenschimmen?”(pagina 169)

Hersenschimmen is een indrukwekkend verhaal, over pijn, verdriet, liefde en het langzame verdwijnen van het besef van de werkelijkheid van Maarten.

Wat het verhaal erg sterk maakt, is het perspectief waaruit de lezer naar het verhaal kijkt. Ik ben ervan overtuigt dat er vrijwel niemand (behalve dementerende zelf) kan beseffen hoe een dementerende zich zélf voelt, en naar de wereld kijkt. Dat maakt Hersenschimmen een heel sterk verhaal: de invalshoek is uniek, de lezer kíjkt niet naar het proces, nee, de lezer maakt het zelf ook mee, vanuit Maarten. Dit geeft het lezen van het boek een compleet nieuwe dimensie, wat het boek erg prettig maakt om te lezen. Een citaat wat het verhaal beschrijft, hoe Maarten er tegenaan kijkt: “Ik poets mijn tanden en zoek ondertussen naar woorden, een formulering voor wat ik voel. Alsof er iemand in mij zit die zich een ander huis herinnert, waarvan de indeling soms dwars door die van dit huis heen loopt. Kamers horen absolute zekerheden te zijn. De manier waarop zij in elkaar overlopen hoort eens en voor altijd vast te liggen. Een deur moet vanzelfsprekend geopend kunnen worden. Niet in angst en onzekerheid omdat je geen idee hebt wat je erachter zult vinden.” (pagina 46).

Verder is het verhaal intrigerend, indrukwekkend en erg emotielosmakend. J. Bernlef beschrijft de emotionele toestand vanuit verschillende invalshoeken, namelijk vanuit Vera én Maarten. Door alle kanten van het verhaal te beschrijven (wel vanuit de wereld van Maarten) worden alle kanten van het verhaal beschreven, dit maakt dat het boek veel emotie opbrengt bij de lezer en je in het boek gezogen wordt, tot de laatste zin. Een prachtig citaat: “Ik wil het niet horen, maar ik weet dat het waar is wat er gezegd wordt. Ik wordt van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt ‘ik’, ‘mijn lichaam’, ‘mijn geest’, maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken. Ik wil er niet meer aan denken.” (pagina 112)

Het boek is bijzonder, uniek en vernieuwend, het idee om een verhaal vanuit de dementerende zelf te vertellen is origineel. De lezer zal verwonderd raken over het onderwerp waar eigenlijk veel te weinig over bekend is. Het valt nu nauwelijks voor te stellen, maar in 1984, toen Bernlef deze roman schreef, was dementie een nauwelijks bespreekbaar onderwerp, er ruste een soort gêne op. Ik ben er dan ook van overtuigd dat Bernlef deels de bedoeling had een taboe te doorbreken, wat hem bijzonder goed gelukt is.

Hersenschimmen is een portret van een man die uit zijn eigen leven aan het wegglippen is. Het verhaal van een man die alles wat hij heeft, zijn leven, zijn herinneringen aan het vergeten is. Een man die zijn leven langzaam aan het verliezen is, zonder daar zelf enige inbreng in te kunnen hebben. Een prachtige beschrijving van Vera:

“Als je jong bent zoals wij valt dat moeilijk te begrijpen. Maar mensen zoals wij leven van hun herinneringen. Als die er niet meer zijn, is er niets meer. Ik ben bang dat hij zijn hele leven aan het vergeten is. En alleen met die herinneringen leven terwijl hij ernaast zit…leeg.’” (pagina 111)

Hersenschimmen is een intrigerende roman, die je met open ogen zult dichtslaan.

REACTIES

I.

I.

tof man, ik lever hem gewoon zo in

12 jaar geleden

G.

G.

jaaaaa!

12 jaar geleden

A.

A.

Je kan beter het boek lezen dan deze 'samenvatting', duurt minder lang!

9 jaar geleden

:.

:.

In de citaten staan best wel wat spelfouten maar verder is het meeste zonder enige taalfouten. Hieronder is een voorbeeld van een der citaten: Kapitein (laatste) en ijsschotsen (schoten)

’Toen ik een kind was kroop ik graag met een boek onder dat bureau. De reizen en lotgevallen van Kapitein Hatteras. Kapitein Hatteras, op zoek naar de Noordpool. Daar droomden ze in de tijd van Jules Verne allemaal van. Ik las er als jongen graag over. Amundsen, Nansen, Kapitein Hatteras. Weet je dat hij gek werd tenslotte, opgesloten in een inrichting? Het slot van De ijswoestijn ben ik nooit vergeten. Hij loopt in de tuin van het gesticht, die omgeven is door een hoge bakstenen muur, steeds maar in één richting, naar het noorden. Net zolang tot hij op de muur stuit. Daar blijft hij, met zijn uitgestrekte handen tegen de stenen, urenlang roerloos staan. En dan leg ik mijn handen zo tegen het hout van papa’s bureau en sluit ik mijn ogen en probeer ik te bedenken hoe het is om Kapiten Hatteras te zijn, helemaal alleen in een woestijn van ijsschoten.

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Hersenschimmen door J. Bernlef"