Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Vijf en twintig jaren

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Gedichtbespreking door een scholier
  • Klas onbekend | 1376 woorden
  • 1 februari 1999
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Titel Vijf en Twintig Jaren Ondertitel Een lied in 1840; bestemd ter Voorlezing in de Openbare
Vergadering des Koninklijk-Nederlandschen Instituuts, op den
16den November van dat jaar. Jaar van eerste druk 1840 Aantal versregels 546 Indeling Voorzang in 16 kwatrijnen, gedicht, aanteekeningen van de dichter Samenvatting Het gedicht beschrijft de periode van 1815 tot 1840. Een voorzang van zestien kwatrijnen (64 regels) gaat aan het eigenlijke gedicht vooraf. Deze voorzang is geschreven in anapesten (een stugend metrum; twee niet beklemtoonde lettergrepen, gevolgd door een beklemtoonde, bijvoorbeeld het woord anapest): 'Kan het zijn dat de lier, die sints lang niet meer ruischte' enzovoort. In de voorzang vraagt de dichter verschoning voor de lange periode van stilzwijgen: zeventien jaar na de publikatie van Bezwaren tegen den geest der Eeuw heeft hij eindelijk de lier weer ter hand genomen. Hij zal een gedicht schrijven over 'het vierde eener eeuw / sints ik aanving' (met dichten: in 1816 debuteert hij met een vertaling in verzen van Aischylos'
De Perzen, in 1812 echter al Lof der Dichtkunst). Hij roept vervolgens uit: 'Weggevlotene jaren! herrijst voor mijne oogen!' Da Costa vang aan met het jaar 1815: ''t Kanon van Waterloo bromt in mijne ooren nog.' Vol afschuw releveert hij het oorlogsgeweld. Het is vrede geworden, maar voor hoelang? Vrijheid, werkelijke vrijheid, zal pas op aarde heersen als de Vredeskoning op aarde terugkeert: 'in wien de hemel juicht, en voor wien eenmaal al wat leeft de knieën buigt!' In het jaar 1817 valt de herdenking van Luthers verweer tegen de katholieke kerk. Geen vorsten waren het 'die tegen 't Vatikaan hun zwaard ontblooten dorsten', Hendrik IV moest buigen, evenals de Hohenstaufen: keizer Frederik II. 'Neen, het was een boetling arm en klein, een monnik.' De lofzang op Luther wordt voortgezet, maar wat is er van zijn strijden overgebleven, nu, in 1817: 'Neen, Luthers vrijheidszin was de Uwe niet.' Er is een andere geest over de mensen gekomen: de ware Christus wordt niet meer gevoeld. Desondanks - zegt Da Costa - 'daar is een toekomst voor 't geloof'. Inmiddels zijn we in het jaar 1820 beland. In vele landen van Europa vinden veranderingen plaats, die weinig goeds voorspellen. Tot 1830 zal het echter nog duren voor de revoluties losbarsten. Dan vraag Da Costa aandacht voor Napoleon: 'Gij waart een Morgenster.' Zijn grootheid wordt in luisterrijke verzen bezongen, de romantische Da Costa laat zich hier volkomen gaan. Napoleon is echter gestorven: 'Gij waart de man van God niet' / 'Een verdwaasd geslacht U als een God aanbad!' Door te sterven 'werdt Gy ons gelijk!' Rust in vrede. Raarlem viert feest in 1823: de uitvinding der boekdrukkunst wordt herdacht. Een mens heeft de ontdekking gedaan; evenwel: 'Hier is de vinger Gods. Het was een reuzenstap, ten hemel - en ter hel.' Ter helle? Ja, want 'die Pers bracht aan 't verduisterd menschdom den dag des Bijbels' maar óók romans, die zedeloosheid in de hand werken. Het jaar 1830 geeft twisten overal: "t Rijk der Nederlanden scheurt.' Frankrijk heeft z'n juli-revolutie: Talleyrand trachtte eertijds het evenwicht te herstellen. Hoe het mensdom echter strijdt, God regeert. De Tiendaagse Veldtocht wordt vervolgens bezongen: Oranje zegeviert, doch 'geef als Christen Gode de eer'. De Oranjes hebben inmiddels het koningschap verworven, maar het is door Gods bemiddeling: 'Geef eer dien Heilandt' Er volgt nu een overzicht over de jaren 1830-1840: 'En ondertusschen bleef een tijdperk van tien jaren, steeds oorlogszwanger.' Het oorlogsgeweld brengt evenwel een uitbreiding op het gebied van wetenschap (beschaving): 'Natuur, tot in het diepst haars heiligdoms doorwroet, legt voor het vorschend oog geheimenissen open.' De wetenschap verbindt zich met 'den Wereldhandel, en voert de wonderen der Nijverheid in top'. Uitvindingen worden bewonderd, vooral 'de stoomkrachtvaart'. Echter deze is ook in de mensen gevaren: 'zie hier uw goden: Kunst en Kracht en Industrie! / en voorts! geen eerdienst meer dan de eerdienst van 't Genie!' (lied van Strauss). Hiertegen tekent Da Costa protest aan; talloze vragen vuurt hij af. 'Wat baat het? als gij God loslaat!' is de voortdurende ondertoon. Op al deze retorische vragen is voor Da Costa het antwoord duidelijk. Hij geeft het antwoord in de slotzang (gescheven in vijfvoetige jamben, het gedicht zelf bestaat uit alexandrijnen: zesvoetige jamben): 'Op 's hemels wolken zal Hij komen, / die aan die nacht een einde maakt!' Da Costa wijst hier op het voorzegd millennium: het Duizendjarig Rijk, waar Christus koning is (chiliasme). De dichters hebben vooral tot taak Zijn komst te verkondigen: 'Laat - wat de wentelende jaren / van worstelingen of gevaren, / van dreiging of verleiding baren, - / trots Eeuwgeest en Algodendom, - / laat met de galmen van uw snaren / het wachtwoord van Gods Geest zich paren, / en lovende ten hemel varen: / 'kom, Koning Jesus! kom, ja kom!' Thema God is de grootste heerser. Personages: Vijf en twintig jaren is een beschrijving van een tijdperk. Hier komen geen specifieke personages voor. Alleen personen zoals Napoleon en Hendrik IV komen voor in het stuk. Over deze mensen is echter niet veel op te maken uit het stuk. De enige persoon die vaker terugkomt is God, maar ook over hem is niet veel anders te melden dan dat hij het door het hele boek almaar terugkeert. Perspectief: Daar er geen specifieke personen in het stuk voor komen is het niet precies duidelijk wat voor perspectief er is. Een auctoriaal perspectief komt het dichtst bij dat wat er plaats vindt.
Tijd: Het stuk beschrijft de periode tussen 1815 en 1840. Het is wel chronologisch, maar niet continu. Ruimte: Er is totaal geen sprake van enige ruimte. Er wordt immers alleen een beschrijving gegeven van Europa, zoals dat tussen 1815 en 1840 er volgens da Costa er voor stond. Daarbij wordt behalve misschien 'een chaotische situatie' of een dergelijke opmerking geen aandacht aan ruimte besteed. Beoordeling Ik vond het persoonlijk een erg saai boek. Het ritme dat in de tekst zat, was er geen om de aandacht vast te kunnen houden. Bovendien is de tekst vrij vaag van opbouw. Er worden af en toe wat losse flodders geschoten op personen of instellingen, zonder dat de schrijver zelf ingaat op de reden van de aanval. Het feit dat God overal bij wordt gehaald en dat het ook niet altijd duidelijk is of hij nu een positieve of een negatieve invloed op de situatie heeft wordt het ook niet beter van. Informatie over boek en schrijver Isaäc da Costa (Amsterdam 14 jan. 1798 – aldaar 28 april 1860) stamde uit een patricische koopmansfamilie van Portugees-Israëlitische origine. Hij studeerde aan het Athenaeum Illustre en leerde in 1813 Bilderdijk kennen, wat van groot belang werd voor zijn verdere leven, zoals dat ook het geval was met de colleges van D.J. van Lennep. In 1816 werd hij student in de rechten te Leiden; in 1818 promoveerde hij en begon een advocatuur in Amsterdam. In 1821 promoveerde hij in de letteren en de bespiegelende wijsbegeerte. Op 11 juni van dat jaar huwde hij met zijn nicht Hanna Belmonte. Mede onder invloed van Bilderdijk ging hij in 1822 over tot het christendom. Met heel zijn wezen bestreed hij het ongeloof en de revolutie en werd een der grote voorvechters van het 'Réveil', waarvan hij een der belangrijkste vertegenwoordigers is. Van 1834 tot 1840 was hij redacteur van Nederlandsche Stemmen, in 1839 werd hij lid van het Koninklijk Instituut, van 1852 tot 1860 fungeerde hij als curator en docent aan het Theologisch Seminarium der Vrije Schotse Kerk in Amsterdam. Da Costa debuteerde in het Nederlands – hij schreef al heel jong Latijnse verzen – als vijftienjarige met
Lof der dichtkunst, dat hij voordroeg in het genootschap Concordia Crescimus; zijn eerste publicatie was De verlossing van Nederland (1814). In 1821–1822 verscheen in twee delen zijn Poëzy, waarin reeds zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) voelbaar zijn. Dit laatste werk heeft veel deining veroorzaakt. Tussen 1840 en 1850 verschenen de bekende tijdzangen (later gebundeld in Politieke Poëzy), waaronder Vijf en twintig jaren, een lied in 1840; Aan Nederland in de lente van 1844; Wachter! wat is er van den nacht? Een lied by de uitgangen van 1847; 1648–1848 en De chaos en het licht, een halve-eeuws-lied (1850). Van 1847 is het bekende Hagar, van 1859 ten slotte
De slag by Nieuwpoort. Ondanks de felheid en eerlijkheid waarmee Da Costa dichtte, is zijn werk sterk gedateerd en biedt meer christelijk bezielde retoriek dan overtuigende poëzie. Desondanks wordt hij beschouwd als een der weinige echte dichters van zijn tijd. (afkomstig uit: Encarta 98 Encyclopedie)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.