Etape 12

Oefening 1

Vragen Antwoorden
1. denken aan penser à
2. schrijf me ecris-moi
3. een brief une lettre
4. Een dikke zoen Je t’embrasse!
5. weerzien revoir
6. Nederlands hollandais
7. bestaat existe
8. rijbewijs permis
9. volgende prochain
10. voor de gek houden se moquer d’
11. laten laisser
12. begrijpen comprendre

Oefening 2

Vragen Antwoorden
1. je connais ik ken
2. le cousin de neef
3. s’habiller zich kleden
4. rigoler lachen
5. en tout cas in elk geval
6. l’année dernière vorig jaar
7. s’adapter zich aanpassen
8. poli beleefd
9. bref kortom
10. ni…ni niet ... en ook niet
11. ailleurs ergens anders
12. impossible onmogelijk

Oefening 3

1. Ik ben Frans, maar ik woon in Nederland.
Je suis Français, mais j’habite aux Pays-Bas, en Hollande.
2. Andrea woont in Duitsland. Ze praat Duits.
Andrea habite en Allemagne. Elle parle allemand.
3. Ik heb een vriend in Spanje. Hij praat Spaans en Engels.
J’ai un ami en Espagnole. Il parle espagnol et anglais.
4. Gina is Italiaanse. Ze praat Italiaans.
Gina est Italienne. Elle parle italien.
5. Joël woont in Londen. Hij is Japanner.
Joël habite à Londrès. Il est Japonais.
6. Mijn vader woont in Canada. Hij praat Frans.
Mon père habite au Canada. Il parle français.

Oefening 4

Vragen Antwoorden
1. hij/zij stuurt op envoies présent
2. jullie zullen opsturen enverrez futur
3. ik heb opgestuurd ai envoyé passé composé
4. wij sturen op envoyons présent
5. jullie stuurden op envoyaient imparfait
6. hij zal opsturen enverra futur
7. zij hebben opgestuurd ont envoyé passé composé

Oefening 5

Vragen Antwoorden
1. Begrijp je het Frans?
Tu comprends le français?
2. Ja, omdat ik een Franse ben.
Oui, parce que je suis Français.
3. Ik woon in Nederland, in Holland.
J’habite aux Pays-Bas, en Hollande.
4. Ik ben Hollander en ik praat Nederlands.
Je suis Hollandaise et je parle hollandais.
5. In Zwitserland praat men Frans, Duits en Italiaans.
En Suisse on parle français, allemand et italien.
6. In Marokko praat men Arabisch.
Au Maroc on parle l’arabe.