Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Hoofdstuk 1 en 5

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1492 woorden
  • 18 december 2007
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
Begrippen:
Receptie: de manier waarop men in latere tijd met de klassieke oudheid is omgegaan. (Het gaat niet alleen om literatuur, maar ook om architectuur, beeldende kunst en gedachtegoed van de Grieken en de Romeinen.) Als iemand zijn reactie op een klassieke tekst ‘omzet’ of verwerkt tot een product, tot een nieuw gedicht, tot een tekening of een dans, dan spreken van creatieve receptie.
Epos: Een epos is een omvangrijk, verhalend dichtwerk, meestal handelend over historische of legendarische personen en gebeurtenissen.
Imitatio: Van imitatio spreken we in het geval van navolging van een voorganger.

Aemulatio: Van aemulatio spreken we wanneer er sprake is van wedijver, een poging om de voorganger te overtreffen.

Stromingen in de schilderkunst:
Renaissance (1400 – 1525):
De werkelijkheid werd tegelijkertijd zo natuurgetrouw (de lichaamsverhoudingen kloppen dus allemaal) als geïdealiseerd weergegeven. In de schilderijen vond geen afsnijding plaats en figureren bedekten elkaar niet. Er heerst symmetrie, rust en evenwicht in de schilderijen.
Voorgrond vrij, juiste proporties, landschap klopt.

Maniërisme (1525 – 1600):
Schilders gingen minder waarde hechten aan rust en harmonie. De natuur was niet langer hun voorbeeld, ze wilden hun techniek demonstreren door de kijker te verbazen, wat niet zelden tot excessen en overdrijving leidde. Ze schilderen (en beeldhouwden) langgerekte lichamen in allerlei merkwaardige poses en vulden hun schilderijen met mensen, dieren en (exotische) dingen. Het perspectief was vaak onverwacht. Personages tonen nauwelijks emotie. Er zit veel diepte in de schilderijen.
Doorkijkjes in schilderijen, weinig emoties, veel kleuren, veel personen, druk.

Barok (1600 – 1720):
In de barok ging het de schilders om het weergeven van het dramatisch hoogtepunt en de reacties van de personen daarop. De personen op de schilderijen worden daarom gekenmerkt door sterke gevoelens en heftige gebaren. De schilder wil niet alleen gevoel in zijn schilderijen uitdrukken, maar ook de kijker daarbij betrekken en bij hem emoties op wekken. Hierbij wordt gebruik gemaakt door sterke licht/donker- effecten, diepe volle kleuren en veel beweging, veroorzaakt door een dynamische compositie met diagonale lijnen, verspringende vlakken en afsnijding. De barokschilder schildert realistisch, naar de natuur.
Rustiger, weer een beetje terug naar de renaissance, dramatisch hoogtepunt, diepe en volle kleuren.


Rococo (1720 – 1760):
De onderwerpen van de rococoschilders werden steeds luchtiger en speelser, waarbij sensuele liefde een grote plaats innam. Het waren taferelen geschikt om bij weg te dromen in een zoete fantasiewereld vol lichte kleuren, waarvan lichtblauw en rose overheersen. De vormen, krullerig en speels, passen zich hierbij aan. De schilders hebben een voorkeur voor asymmetrie en de grilligheid van de schelpvorm.
Veel blauw en roze, luchtig en speels, A-symmetrisch, meer beweging dan bij de barok.

Neoclassicisme (1550 – 1825):
Omstreeks 1750 keerden de schilders opnieuw terug naar de vormentaal en onderwerpkeuze van de Renaissance. Dit mede door opgravingen in Herculaneum en Pompeii. De neoclassistische schilders waren niet – zoals de barokkunstenaar – geïnteresseerd in het weergeven van emoties. Hun schilderijen moesten, ongeachte het onderwerp, waardigheid uitstralen. Edele eenvoud en stille grootsheid waren de sleutelwoorden. Zachte kleuren en lijnen die niet scherp afgebakend waren moesten harmonie en rust suggereren. Die uitstraling van rust werd verstrekt door in de navolging van de Romeinse fresco’s weinig diepte aan de schilderijen weer te geven. In plaats van warmte, het gevoel, de expressie, de kleur en beweging van de barok kenmerkte een zekere afstandelijke koelheid de schilderijen van de neoclassistische schilders.
Heel eenvoudige weergave, weinig warmte, afstandelijke koelheid, weer een beetje terug naar de Renaissance.

Symbolisme (vanaf 1880):
In de negentiende eeuw ontwikkelde zich kunstenaars die bezig waren met het reëel weergeven van de werkelijkheid. Reactie hierop ontstond in Frankrijk omstreeks 1880 in literatuur en schilderkunst het symbolisme. Dat was een stroming die geïnteresseerd was in de raadselachtige werking van de symbolen en de wereld daarachter. Wat hield de menselijke geest nu werkelijk bezig? Thema’s voor de schilderkunst werden gevonden in oude verhalen, sagen en legenden. Al wat bizar, fantastisch, mysterieus en occult was trok de kunstenaar aan. Dood, verderf, zonde en onmacht waren belangrijke thema’s. Volgens de symbolistische schilder konden alleen kleur en lijn al een betekenis hebben. Het nauwkeurig weergeven van de werkelijkheid was niet hun doel, maar de suggestie en evocatie (het oproepen) van sfeer. Daarbij werden vaak zachte in elkaar overvloeiende kleuren gebruikt en diffuse contouren. Het kunstwerk moest decoratief zijn en een versierende functie hebben.
Moet een idee weergeven, maar niet per se de werkelijkheid, veel symbolen.


Expressionisme(1905 – 1930):
In het begin van de twintigste eeuw ontwikkelt zich met name in Duitsland een stroming die de uitdrukkingskracht van een schilderij centraal stelde: het expressionisme. De expressionistische kunstenaar is in de eerste plaats bezig zijn eigen emoties uit te drukken, wat gepaard kan gaan met een enorme vertekening van vormen en kleuren van de werkelijkheid.
Onherkenbare figuren, het gaat om eigen gedachten van de schilder, niet zozeer om het verhaal, emotie oproepen, niet weergeven.

Nazikunst:
Schepre licht-donkereffecten, de diagonale lijnen van de barok, de zachte pasteltinten en de koele emotieloze uitstraling van het neoclassicisme.
Geeft ideaalbeeld weer, springt in op het ideaalbeeld van het land/volk.

Postmodernisme:
Er werd niet direct gereageerd op de klassieke oudheid. Er werd via andere schilders of kunstenaars gereageerd. Vaak gebeurde dit op ironische wijze.
Heel ruimdenkend, symbolisch.

Architectuur:
Welke klassieke elementen zie je in een bepaald gebouw terug?
Zuilen, guirlandes en timpanen (versiering boven de deur of een raam).

Wat wilden mensen met het gebruik van deze elementen uitdrukken? – welk doel had het gebruik?
Ter decoratie en om status uit te drukken (de Grieken en Romeinen waren immers erg machtig). Denk aan het Mauritshuis en het paleis op de dam.

Esthetisch voorbeeld, voor musea et cetera gebruikt. Ze zijn indrukwekkend.
Beeldende kunst – Canova: Harmonie en evenwicht van de Griekse kunst wordt geroemd. De edele eenvoud en stille grootsheid.
Morele boodschap: verbonden met revolutie en vrijheid:

Macht en legitimatie van de macht:
De klassieke architectuur werd omstreeks 1800 in Amerika en Frankrijk gebruikt om te getuigen van de idealen van een nieuwe, democratische samenleving. De architectuur uit de klassiek oudheid leende zich er echter ook goed voor om door middel van indrukwekkende gebouwen macht uit te stralen en een imperialistische gedachte uit te dragen. Daar waren de Romeinen al mee begonnen.

Flirten met de oudheid:
Samenvattend zouden we kunnen zeggen dat het contact met de klassiek oudheid in de architectuur van de twintigste eeuw zich kenmerkt door verrassing, vervreemding en speelsheid. Ongeïnteresseerd eraan voorbijgaan is een toeschouwer bijna onmogelijk.

De mythe van Orpheus?
Drie essentiële dingen die centraal stonden in de mythe:
- bezinning over het wezen van de liefde;
- worsteling met het mysterie van de dood;
- ervaring met de wonderlijke kracht van de kunst.

Orpheus stond model voor:
- de ingewijde van de mysteriën van leven en dood;
- de (mythische) zanger, die met zijn zang en woordkunst harmonie en beschaving brengt;
- de bevlogen, goddelijke geïnspireerde kunstenaar;
- de (ontroostbare) minnaar.


Wat doet een dichter in zijn gedicht met de mythe?
In de middeleeuwen werd Orpheus vooral als dichter bewonderd. Hij zou ‘het goddelijke ( - poëzie)’ onder mensen onder de aandacht brengen en zijn ziel zou met het goddelijke in verband worden gebracht (soms zou hij als God zelf worden afgeschilderd).

In de zeventiende eeuw werd Orpheus in veel verschillende situaties gebruikt als belangrijkste personage. De ene keer werd zijn verhaal gebruikt om mensen te troosten, een andere keer werd hij verheerlijkt om bijvoorbeeld commentaar van critici belachelijk te maken (Vondel).

In de twintigste eeuw komt Orpheus in veel verhalen en gedichten voor, drie voorbeelden:

- De ontroostbare minnaar – Presser:
De Joodse schrijver en historicus J. Presser schreef een cyclus gedichten, waarin hij rouwde om het verlies van zijn vrouw, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in een Duits vernietigingskamp was omgekomen.

- De zanger en kunstenaar – Vestdijk:
In het gedicht van Simon Vestdijk gaat het niet om Orpheus’ verdriet, maar om zijn dichtkunst. In het gedicht staat centraal dat hij zo opgaat in zijn huwelijk met Eurydice dat hij zijn talent verwaarloost. Hij wordt gestraft met de dood van zijn vrouw. Hij mag zijn vrouw terughalen. In dit gedicht kijkt Orpheus niet om of te kijken of Eurydice hem wel volgt, maar uit onzekerheid of ze hem wel bewonderd. Vestdijk suggereert hier dat (de liefde voor) de vrouw slecht is voor een kunstenaar, hem afleidt en van zijn eigenlijke taak afhoudt.

- De vrouw centraal – Willem Wilmink:

In een gedicht van Wilmink laat een ander aspect van de literaire receptie zien, kenmerkend voor de twintigste eeuw: de aandacht voor de vrouw. In zijn gedicht is niet Orpheus, maar een pruilende Eurydice de hoofdpersoon. Zo zien we dat niet alleen de beeldende kunst, maar ook een diepzinnige mythe uit de klassieke Oudheid in de twintigste eeuw op een speelse en ironische manier gebruikt kan worden.

Symbolen en personen:
Aphrodite Venus Godin van de liefde Duif, cupido, gans
Athene Minerva wijsheid, kennis, krijgskunst uil, wapenuitrusting, schild
Hades Pluto onderwereld tweetand, hoorn
Hera Juno huwelijk pauw
Hermes Mercurius beschermer van de dieren, muts en schoenen met van reizigers, handel, staf en slang
boodschapper van Zeus
Zeus Jupiter oppergod, hemel/lucht bliksem, adelaar

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.