Samen met onze partner #UseTheNews doen we onderzoek naar de Europese en Amerikaanse verkiezingen. Geef jouw mening en maak kans op 20 euro Bol.com tegoed!

De wereld

Beoordeling 3.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2402 woorden
  • 15 oktober 2007
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 3.9
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
DE WERELD

Hoofdstuk 1
Globalisering leidt in het algemeen tot meer concurrentie.
Directe investeringen: alle transacties in aandelen met als doel de zeggenschap in een andere onderneming te verwerven, is ook de investeringen in onroerend goed en onderlinge leningen binnen een concern.
Indirect: met tussenpersoon, of zonder zeggenschap te willen verwerven, bijvoorbeeld door obligaties.
OESO (de organisatie van economische samenwerking en ontwikkeling: na WOII opgericht ten behoeve van de marshallhulp, nu bestaat het nog als overlegorgaan en studieclub. Leden: VS, Canada, Japan en de West-Europese landen.
NIC: (Aziatische New Industrialisering Countries), worden steeds groter en onafhankelijker.

Importsubstitutie: importproducten vervangen door eigen producten.
1998 klapten de beurzen (waaronder NIC) in elkaar, maar dat heeft zich nu alweer hersteld.
GATT (General Agreement on Tarifs and Trade): streven naar het stimuleren van de internationale handel door afschaffing van handelsbelemmeringen, zowel tarifair als non-tarifair.
WTO: was tot 1995 de GATT.
Meestbegunstigingsclausule: zodra een lidstaat een andere lidstaat een handelsprivilege geeft krijgen alle andere WTO leden hetzelfde voorrecht.
Het is verboden om hun overtollige producten in andere landen te dumpen (onder de kostprijs verkopen).
Antidumpheffing: als landen toch producten dumpen stelt de WTO dit in.
De WTO houdt ook toezicht op de afgesloten overeenkomsten, bemiddelt en adviseert in handelsaangelegenheden en –conflicten en vormt een permanent forum voor liberalisering van de wereldhandel. De WTO kan echter vrijhandel niet afdwingen.
Multinational: grote onderneming die (productie)activiteiten in verscheidene landen ontplooit en controleert.
Voor Nederland zijn multinationals van groot belang. Veel multinationals hebben in Nederland hun hoofdvestiging. De grote multinationals zetten meer om dan het nationaal product van een klein land.
Een buitenlandse vestiging brengt voor een onderneming een extra aantal aanvullende kosten met zich mee, maar er zijn ook een aantal voordelen die een onderneming toch kan laten besluiten het te doen:

• Know how: de onderneming heeft een voorsprong in kennis.
• De onderneming kent schaalvoordelen
• De onderneming voert een merk dat ook op de buitenlandse markt bekend is.
• Ondernemingen die al in meerdere landen zijn gevestigd hebben in die landen toegang tot de kapitaalmarkt, de arbeidsmarkt en de grondstoffenmarkt.
Concurrentievoordelen zijn noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor een directe buitenlandse investering, een onderneming kan dit ook zonder zijn productie uit te breiden. De Nederlandse onderneming verhuurt bijvoorbeeld haar octrooi (exclusief recht tot het maken of verkopen van een industrieel product) aan een Indiase onderneming. Zo krijgt ze toch merkbekendheid in India, zonder daar echt te investeren. Ook kan de Nederlandse onderneming een joint venture (gezamenlijke onderneming) met de Indiase onderneming beginnen.
Investeringen betekenen alleen iets voor de werkgelegenheid als de productiecapaciteit toeneemt. Overnames van bestaande ondernemingen hebben daarom in het algemeen geen betekenis voor de werkgelegenheid.
Bij opening van een nieuwe vestiging neemt de werkgelegenheid toe, het moet gebouwd worden en het materiaal moet aangeleverd worden enz…
Multinationals kunnen kleinere ondernemingen in dezelfde bedrijfstakken wegconcurreren of dwingen tot diepte-investeringen.
Bij een bedrijfstak met weinig aanbieders die samen gaan werken kan manipulatie op de prijs nauwelijks uitblijven. Tegen internationale kartelafspraken valt echter nog weinig te beginnen.
Intra-concernhandel: buitenlandse transacties binnen een onderneming (vb van halffabrikaten en grondstoffen van een dezelfde onderneming.
Als in multinational in veel landen gevestigd is kan deze een intern netwerk opstellen wat buiten de wereldmarkt gaat.

Interne verreken of transferprijs. De multinational bepaald de transactieprijs, dit is niet de wereldmarktprijs.
Ook in het bankwezen zie je deze grote ondernemingen. De Centrale banken hebben hierop de greep op deze banken deels verloren. Grote geldkapitalen zwerven ongecontroleerd over de wereld en veroorzaken door speculaties ongewenste veranderingen in de wisselkoers. Veel winsten worden bijvoorbeeld ook overgeboekt van ontwikkelingslanden naar de rijke landen. De ontwikkelingslanden die toch al kampen met gebrek aan kapitaal raken hierdoor nog dieper in de problemen.
De multinationals geven grote sommen geld uit aan nieuwe kennis, hierbij krijgen ze vaak directe overheidssteun in de vorm van innovatie-subsidies.
Via licenties regelen de concerns de toepassing en spreiding van kennis over landen en markten, door de octrooiwetgeving beschermen zij hun eigendom over kennis.
Sinds WOII zijn landen steeds meer afhankelijk geworden van de wereldhandelstromen en kapitaalstromen. Het internationale kapitaalverkeer is volledig geliberaliseerd met als gevolg dat er enorme kapitaalstromen over de wereld kunnen gaan die niet meer in de hand gehouden kunnen worden door landen, De VS en de EU. Doordat landen steeds vatbaarder worden door veranderingen van andere landen geraken zij in een situatie van beleidsconcurrentie waardoor er steeds minder ruimte komt voor een eigen beleid. Als een staat niet meedoet kan het internationale kapitaal het land direct verlaten wat grote gevolgen voor de economische groei en werkgelegenheid.
Doordat productie, consumptie, arbeid en kapitaal zich niets meer aantrekken van landsgrenzen verliest de staat haar greep op de regelgeving en belastingheffing, het valt niet meer te controleren.
De werkloosheid is erg hoog in het euro gebied, omdat elders goedkoper geproduceerd kan worden. Door de beleidsconcurrentie moeten de overheden ook nog behoorlijk bezuinigen, en dit wordt ook nog versterkt door de 3% norm van de EU. In Nederland wordt er nu langzaam weer meer geld uitgegeven aan gezondheidszorg en onderwijs.
Transitielanden: landen die omgevormd worden van planeconomie, tot markteconomie.

Hoofdstuk 2
Allocatie: verdeling van de productiefactoren over de productiecapaciteit.
De economische orde: geeft aan hoe het inkomen dat voortkomt uit het productieproces verdeeld wordt.
Internationale economische orde gaat erom welke landen zich specialiseren in welke type productie.
• Het marktmechanisme is het hoofdkenmerk van de vrije markteconomie. De klant is koning: consumentensoevereiniteit.
Gedecentraliseerde economie: een verregaande mate van terughoudendheid.

• Het planmechanisme is het hoofdkenmerk van de centraal geleide economie.
centralistische of collectivistische economie: allesoverheersende invloed van de overheid.
• Gemengde of georienteerde economie: Het budgetmechanisme fungeert als leidraad voor de opbouw van een samenleving. Uitgangspunt blijft echter de vrije marktgedachte.
democratisch budgetmechanisme/overlegmechanisme: de meerderheid van het parlement moet de begroting (budget) goedkeuren. De overheid schept voorwaarden voor een goed functionerend bedrijfsleven en treed waar nodig corrigerend op en zij treed op als waakhond en bewaker van de mededinging. De burger heeft via zijn stem inbreng in de invloed op de productie.
Keynes zag in loondaling een verkeerd middel om het overschot aan arbeid tegen te gaan, het verlies van koopkracht zorgde voor een ineenstorting van de effectieve vraag. Het prijsmechanisme levert ook zijn verspilling op doordat bedrijven elkaar dan op leven en dood gaan concurreren. In de jaren 60 ontstonden dan ook de quasi collectieve goederen als sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs.
Stagflatie: stagnerede productie gecombineerd met inflatie).
De belastingdruk begon echter te stijgen, door stijgende uitgaven van de overheid, waardoor het zwarte circuit tot bloei kwam.
Men kwam erachter dat nogal wat overheidsuitgaven een onvoorspelbaar karakter hadden. In het bedrijfsleven maakte men zich ondertussen op voor schaalvergroting en fusies in Europa, verder begon men zich te specialiseren op kernactiviteiten. Hierdoor herwon de productiefactor aan belang, vooral de hoogopgeleiden. Ondertussen wenste het bedrijfsleven van de overheid deregulering zodat de productie efficiënter en goedkoper ging. Het bedrijfsleven staat in de geglobaliseerde maatschappij klaar en wilt hierbij de afgeslankte overheid achter zich krijgen.

De SU stond lang model voor de centraal geleide economie. Er kwam echter een steeds groter tekort aan consumentenproducten. Eind jaren 80 kwam Gorbatsjov aan de macht. Hij wilde het communisme ontdoen van de remmende elementen. Hierdoor kwam hij echter terecth tussen die conservatieve en de hervormde krachten die tot zijn aftreden en de ondergang van de SU leidde. De koopkracht van de bevolking holde achteruit en de roebel daalde heel snel in waarde. Er werd zo niet meer in de SU geïnvesteerd, de SU viel uit elkaar en elke staat moest het nu zelf proberen.

Prijsmanipulatie: de klant maakt gebruik van prijzen die van boven opgelegd zijn.
Inverdieneffecten: de bestedingen van de overheid worden d.m.v. belastingen weer terugverdiend.
Winst-werkgedachte: overheid legt bedrijven belastingen op, het bedrijf wil dan toch dezelfde winst maken hierdoor stijgen de verkoopkosten, daalt de productie en vallen er ontslagen.

Hoofdstuk 3
De betalingsbalans is een systematisch en samenvattend overzicht van alle in geld uitgedrukte transacties met het buitenland over een bepaalde periode. Een rekening met een positief saldo is actief, met een negatief saldo passief.
Het wordt opgedeeld in:
• Goederentransacties
• Dienstentransacties
• Inkomensoverdrachten
samen de lopende rekening, de ontvangsten uit het lopende verkeer vergroten het nationaal inkomen.
• Kapitaaltransacties, bij kapitaaluitvoer gaat het ook om gelduitvoer, geld stroomt binnen door kapitaalinvoer, is de financiële rekening.
• De derde rekening is de vermogensoverdrachtenrekening, zij worden gebruikt voor investeringen in kapitaalgoederen, bijvoorbeeld schenken van kapitaalgoederen of kwijtschelden van schulden.
Hoe opener de economie des te hoger de import –en de exportquote.

Dekkingspercentage = (exportwaarde/importwaarde) *100
Het dekkingspercentage geeft aan in welke mate de uitgaven van de import al dan niet gedekt worden door de ontvangsten van de export.
Je hebt het inkomensverkeer van primaire inkomens (productiefactoren arbeid en kapitaal die ingezet worden), en secundaire inkomens ( de inkomensoverdrachten waar geen tegenprestatie tegenover staat).
Materieel overschot op de betalingsbalans: ontvangsten zijn groter dan de uitgaven.
Door de EU is er een grote daling van de deviezen voorraad (=andere valuta’s).
Officiele of monetaire reserve: De deviezenvoorraad en de goudvoorraad van de DNB.
Een positief saldo op de lopende rekening duidt op een sterke internationale concurrentiepositie. Het saldo op de financieringsmarkt geeft een indicatie over de mogelijkheden op investerings –en beleggingsgebied.
Zonder wisselkoersen kunnen langdurige overschotten op de betalingsbalans zorgen voor een slechte economie van dat land.
• Het IMF schiet landen met tekorten te hulp verder draagt het zorg voor:
• een stabiel internationaal monetair stelsel
• het mondiaal stimuleren van duurzame economische groei
• het bevorderen van internationaal overleg.
Het IMF heeft wel bepaalde eisen, houdt een land zich hier niet aan, dan kan het IMF de kredietverlening stoppen.

Hoofdstuk 4
Flexibele of zwevende wisselkoersen: wisselkoersen kunnen vrij schommelen.

Men kan dingen afspreken mbt de wisselkoersen:
• het steunen van een bepaalde munt, door op de valutamarkt deze munt te kopen, waardoor de waarde stijgt.
• De wisselkoers van een munt vrij laten binnen bepaalde marges, wanneer deze buiten deze marges dreigt te komen grijpt men in door meer van deze munt op te kopen of meer te verkopen.
• Een systeem van vaste wisselkoers, een munt wordt dan vastgekoppeld aan een andere munt.
• Een systeem van onherroepelijke wisselkoersen, dit is als er 1 munt is (EMU).
Harde munt: lage inflatie, sterke wisselkoers, lage rente.
De transacties, die tot ontvangsten op de betalingsbalans van een land leiden, betekenen de vraag naar de munt van dat land en aanbod van vreemde valuta. De vraag en aanbod van bijvoorbeeld de euro’s op de valutamarkt bepalen de wisselkoers van de euro.
De oorzaak van veranderingen in vraag en aanbod komen voort uit veranderingen in het lopende verkeer en het kapitaalverkeer. Wanneer een land een overschot op de betalingsbalans heeft was in dat jaar de vraag naar de eigen munt op de valutamarkt groter dan het aanbod.
Een beter investeringsklimaat trekt buitenlandse investeerders aan. Het investeringsklimaat wordt afgemeten aan de algemene verwachtingen van de economie, de afzetverwachtingen en de winstverwachtingen.
Appreciatie: stijging van de wisselkoers als gevolg van veranderingen in vraag en/of aanbod op de valutamarkt.

Depreciatie: daling hiervan.
Hoge inflatie is slecht voor de internationale concurrentiepositie, want de binnenlandse producten worden duurder. De betalingsbalans verslechtert, en zo verbetert de internationale concurrentiepositie weer.
Het schommelen van de wisselkoersen ontmoedigen het internationale betalingsverkeer, men loopt dan een koersrisico.
Valutaspeculaties: speculaties op de valutamarkt: speculanten verwachten dan een koersstijging van een munt en gaan deze dan massaal opkopen, deze toegenomen vraag leidt tot stijging van de munt. Het is dan een overgewaardeerde munt.
Selfulfilling prophecy: de verwachtingen van de speculanten komt uit, omdat ze allemaal hetzelfde doen.
Om koersen te beheersen intervenieert de centrale bank op de valutamarkt, het treed dan op als vrager of aanbieder met als tegenpartij de algemene banken. Dit kan echter niet onbeperkt, omdat het zijn reserves aantast.
Een indirecte manier om invloed uit te oefenen is door het rentebeleid. Een verhoging van de rentetarieven leidt tot een stijging van de rente op de geldmarkt.
Het gebruik van dit rentewapen heeft effecten op de maatschappelijke geldhoeveelheid. Een hogere rente maakt het voor de banken duurder om dekkingsmiddelen te verwerven bij de centrale bank. De stijging van de geldmarktrente die hiervan het gevolg is leidt tot vermindering van kredietverlening en daarmee minder geldschepping. Maar meer buitenlands kapitaal stroomt toe waardoor de liquiditeitenmassa toeneemt.
Bij beheerst zwevende wisselkoersen mengt de centrale bank zich in de wisselkoersvorming van de eigen munt.

Europees monetair stelsel (EMS): hierin werden de EU-landen aan elkaar gekoppeld.
EMS II: ontstaat bij invoering euro. Men spreekt af dat hun onderlinge wisselkoersen maar in bepaalde marges mogen zweven. Alleen Denemarken tov EMU is hier nog lid van. Er is dan een bepaalde spilkoers: dit is een uitgangspunt in welke waarde de munten tegen elkaar staan. De feitelijke koers mag dan een bepaald percentage afwijken.
Bovenste/onderste interventiekoers: de maximaal/minimaal toelaatbare koers.
Bandbreedte: afstand tussen deze twee koersen. Dreigt de munt hierbuiten te komen dan moet de centrale bank van Denemarken maatregelen nemen.
Revulatie: verhoging van de spilkoers.
Devaluatie: verlaging van de spilkoers.
Wanneer er echter een vermoeden ontstaat dat een munt gaat devalueren spelen speculanten en beleggers hierop in, de centrale banken zijn dan vaak machteloos.
Wanneer de tekorten te groot worden en de voorraad deviezen van de centrale bank uitgeput dreigt te raken moet de vaste koers losgelaten worden en daalt de koers van de munt.

Hoofdstuk 5:
Duale economie:
Een economie die gedeeltelijk bestaat uit de formele activiteiten van multinationale ondernemingen (kapitaalintensief en alleen gericht op export) en een lokaal gericht informeel gedeelte (grote groepen boeren en kleine zelfstandigen).

Monocultuur:

Een land dat slechts één grondstof exporteert, waardoor de economie van dat land uiterst kwetsbaar is.

Ruilvoet:
Ontwikkeling van de gemiddelde exportprijzen ten opzichte van de gemiddelde importprijzen.

Prijsindex export
--------------------- x 100%
prijsindex import

Exportquota:
Maximumhoeveelheden die elk land mag uitvoeren.

Gemeenschappelijk grondstoffenfonds:
Bedoelt om de prijzen van een tien tal grondstoffen te stabiliseren. Als de prijs van een grondstof op de wereldmarkt onder een afgesproken minimum komt koopt het fonds de grondstof op. Zo word een buffervoorraad gevormd.

Self-reliance gedachte:
Het terugtrekken uit de gangbare wereldhandel en onderlinge handel intensiveren.

Importsubstitutie:

Het ontwikkelingsland streeft ernaar alle belangrijke producten, die tot dan toe werden ingevoerd, te vervangen door binnenlands fabrikaat. Buitenlandse producten worden geweerd met protectionistische maatregelen. Op deze manier zijn er weinig deviezen nodig. Wanneer de economie het kwaliteits- en prijsniveau van de buitenlandse concurrentie heeft bereikt is het land klaar voor export. Als de binnenlandse bedrijven sterk genoeg zijn kan ook de protectie opgeheven worden.
Ontwikkelingshulp:
Multilateraal: Via multilaterale kanalen als de VN, de wereldbank en de EU
Bilateraal: Rechtstreeks aan het donorland.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.