Eindexamens 2024

Wij helpen je er doorheen ›

Orgaandonatie

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas havo | 2232 woorden
  • 14 april 2004
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu
ORGAANTRANSPLANTATIE

CHRISTELIJKE ORIËNTATIE IN MEDISCH-ETHISCHE ONDERWERPEN

blz. 164; r.6-11
De Bijbel laat zien, dat we met alle eerbied moeten omgaan met het leven van mensen. Niet in de eerste plaats om het leven zelf, maar omdat God er de Schepper en Onderhouder van is. Hij vraagt eerbied voor Zichzelf en voor de dingen door Hem geschapen. Zelfbeschikkingsrecht past niet in een Bijbelse levenshouding, maar gehoorzaamheid aan de Gever bepaalt ons handelen.
blz. 164; r.12-21

Zelfbeschikkingsrecht kan gezien worden als een verabsolutering van wat wel een Christelijke principe is, namelijk de (eigen) verantwoordelijkheid van ieder mens voor zijn lichaam en leven. We zijn immers ook over ons leven geen heer en meester, maar rentmeester. Dit betekent dat we er in verantwoordelijkheid en met grote zorgvuldigheid mee moeten omgaan. Ons lichaam is niet van minder waarde dan ons geestelijke ‘zijn’, maar God heeft de mens geschapen als een wonderlijke eenheid, als kroon op de schepping, naar Zijn beeld. Een ieder is geschapen als een uniek mens. Alles aan een mens draagt het stempel van uniciteit, of het nu gaat om hersenweefsel, geslachtscellen of om organen als lever en nieren.
We moeten zorgvuldig met ons lichaam omgaan, omdat wij door God als rentmeester zijn aangesteld.
Blz. 164; r.22-25.
Ons lichaam moet een tempel zijn van de Heilige Geest. In die ‘tempeldienst’ worden we geroepen tot de dienst aan God, maar ook tot dienst aan de naaste. We worden in de Bijbel steeds weer opgeroepen tot het betonen van liefde aan de naaste.
Vanuit de Bijbel gezien mag je jezelf als donor opgeven.
Je helpt immers je naaste?
blz. 165; r.27-40
Het afstaan van organen voor transplantatiedoeleinden kán gezien worden als een concrete invulling van het gebod onze naaste lief te hebben als onszelf. Als deze zienswijze juist is, dan ligt het voor de hand deze vorm van gehoorzaamheid aan het liefde gebod ook nog geoorloofd te achten in het uur van ons sterven. Het handelen van Jezus Christus maakt duidelijk hoe wij behoren te staan tegenover ziekte en handicaps. Als de grote Heelmeester heeft Jezus op aarde zieken genezen. Ook wij mogen zoeken naar genezing en herstel. Maar niet ongelimiteerd. De Christelijke vrijheid is gebonden aan Christus en zijn Woord. Christus zegt: “Ik ben de Opstanding en het Leven” (Joh. 11:25). Voor de gelovige bepaalt dat zijn bestaan. Dat doet zeggen: “Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren” (Rom. 14:8). Dat relativeert onmiddellijk al ons overspannen streven naar verlenging van het leven. Immers, het leven in Christus wordt door de dood niet teniet gedaan. Het is immers Pasen geweest.
blz. 165; r.12-18

Het is waar dat na orgaanuitname het lichaam niet in z’n geheel begraven wordt. Dit geldt echter ook voor mensen die tijdens hun leven een amputatie hebben ondergaan. Toch is het een belangrijke vraag of we een gedeelte van ons lichaam aan de ontbinding mogen onttrekken. Volgens Genesis 3 heeft God immers gesteld dat we tot stof moeten wederkeren. Maar door orgaanuitname wordt dat proces voor de betreffende organen tijdelijk uitgesteld.
God is almachtig. Ook al de gecremeerden zullen met een ‘heel’ lichaam opstaan.
Zou het voor God dan onmogelijk zijn mensen die organen hebben afgestaan met die organen weer op te laten staan?
blz. 165; r.32-36
We maken (immers) allen wel op één of andere manier gebruik van diezelfde moderne geneeskunde en voor veel mogelijkheden ervan kunnen we met recht dankbaar zijn. Naar het ons voorkomt, noopt het achterliggende denken ons tot een houding van grote voorzichtigheid en zorgvuldigheid bij het omgaan met (de mogelijkheid van) orgaantransplantatie.
blz. 167; r. 14-16
Een grote belemmering voor veel mensen is het criterium hersendood. De vraag komt naar boven: “Word ik niet eerder voor overleden verklaard dan werkelijk het geval is?”
blz. 168; r. 16-27
In Nederland moet een heel protocol van controles worden afgewerkt om de dood vast te stellen, alvorens organen mogen worden uitgenomen. In sommige landen geldt als extra criterium dat met een röntgenfoto van de hersenen (hersenangiogram) aangetoond wordt, dat in de hersenen geen bloedcirculatie meer plaatsvindt zodat het functioneren ervan uitgesloten is. Dit laatste criterium wordt door veel artsen overbodig geacht; bovendien is een angiogram schadelijk voor de organen van een patiënt die nog niet is overleden. Nadat de hersendood is vastgesteld, kunnen de uitgevallen hersenfuncties tijdelijk worden vervangen door bepaalde apparatuur. Daardoor kunnen organen en weefsels van een overleden patiënt gedurende korte tijd in een redelijke conditie gehandhaafd kunnen worden voor overplanting in een ander lichaam.
Als iemand hersendood is, mogen er organen uit het lichaam verwijdert worden.

blz. 168,169; r. 32-4
Een overleden orgaandonor, die voor de operatie klaarligt, ziet er niet dood uit: hij of zij ademt (kunstmatig), heeft een normale gelaatskleur en blijft op temperatuur. Enigszins cru gezegd: de organen en weefsels worden dan verwijderd uit een lijk met een nog kloppend hart, waarin de beademingsapparatuur lucht pompt. Ook het “uittrekken van de stekker” is nu een zuiver technische handeling geworden, want de patiënt was al overleden. Gevoelsmatig is dat soms heel moeilijk te accepteren. Indien het begrip hersendood eenduidig en volledig wordt gehanteerd, indien de arts de nabestaanden altijd via een EEG en eventueel via een angiogram laat zien dat er hersenwerking meer is bij de warme, rose, levend schijnende, maar toch doodverklaarde donor, dan zal het vertrouwen in de medische stand toenemen en het donortekort misschien verkleinen.
Blz. 169; r. 5-9
Tenslotte zij opgemerkt, dat een toestand van hersendood nooit verward mag worden met een coma. Bij een coma is de hersenstam nog intact, de patiënt kan zelfstandig ademen en er is sprake van een waak- en slaapritme. Bij coma-patiënten mogen dus geen organen weggenomen worden voor transplantatiedoeleinden.
blz. 171,172; r. 24-13
Een veelvoorkomende vraag is, of er organen en weefsels zijn, die niet getransplanteerd mogen worden. In principe is de menselijke identiteit in elke lichaamscel aanwezig. Maar de menselijke identiteit komt in sommige cellen wel veel duidelijker tot uitdrukking dan in andere cellen. De geslachtsorganen die de geslachtscellen produceren (eierstokken bij de vrouw en testes bij de man) zijn hiervan een duidelijk voorbeeld. Bij transplantatie van die geslachtsorganen zou de ontvanger eventueel kinderen kunnen krijgen die genetisch nakomelingen zijn van de donor. Ook de transplantatie van hersenweefsel wordt wel ethisch onaanvaardbaar genoemd, omdat de identiteit van de donor daarmee te zeer zou zijn verbonden. Dit bezwaar gaat op, wanneer het zou gaan om de integrale transplantatie van bepaalde onderdelen van de totale hersenen, bijvoorbeeld hersenschors, middenhersenen, hersenstam en dergelijke. Maar zolang het doodscriterium totale hersendood is, is transplantatie van dergelijke hersenonderdelen per definitie onmogelijk (als die hersengedeelten nog leven is de patiënt per definitie nog niet overleden), of zinloos (als het weefsel dood is, is de transplantatie zinloos). Dit nog afgezien van het feit dat het medisch-technisch (nog) onmogelijk is. Het is wel denkbaar dat bij totale hersendood (dat wil zeggen, als orgaan functioneren de hersenen niet meer) nog levende cellen in de hersenen aanwezig zijn die getransplanteerd zouden kunnen worden. Of met dergelijke “losse” hersencellen de identiteit van de donor meer verbonden is dan met het hart of de nier, is nog maar de vraag. Dit zal sterk afhangen van de functie van die cellen. Of transplantatie van wat hersencellen ethisch gezien aanvaardbaar is zou dus per geval bekeken moeten worden. Het standpunt “nee, tenzij…” lijkt ons hier het beste.
Verschillende hersenonderdelen mogen en kunnen niet worden getransplanteerd.
blz. 172,173; r. 22-15
Het is bekend, dat gezocht wordt naar mogelijkheden tot behandeling van onder andere Parkinson-patiënten door gebruik te maken van foetaal hersenweefsel. Dit weefsel zou afkomstig zijn van geaborteerde foetussen. De foetus wordt na een abortus gewoon weggegooid, daarom kun je er beter iets nuttigs mee doen, zo wordt geredeneerd. Het kind is ongewenst, maar de organen ervan niet. Foetaal weefsel bezit namelijk een enorme groei-activiteit en er zijn nauwelijks afstotingsreacties. In het buitenland zijn ook al gevallen bekend van het speciaal laten ontstaan van foetussen voor transplantatiedoeleinden. Vrouwen hebben zich spontaan aangeboden om foetussen voor Parkison-patiënten te ‘produceren’. Het resultaat van de behandeling is voor de Parkison-patiënt nog heel onzeker. Mogelijk kan de behandeling positief blijken te zijn.
Maar met dergelijke ontwikkelingen wordt een gevaarlijke weg ingeslagen. Door het gebruik van weefsel van geaborteerde foetussen, wat niet kan zonder afspraken met de abortuskliniek, wordt men medeverantwoordelijk voor abortus provocatus. In de meeste gevallen vindt deze plaats om redenen die voor ons niet acceptabel zijn. Daarbij komt dat de foetus bij voorkeur levend moet zijn, om de hersencellen te kunnen gebruiken. Maar het is volgens de gangbare regels bij transplantatie moreel ontoelaatbaar cellen uit de foetus te verwijderen zolang deze nog leeft.

Het schuldgevoel van vrouwen, die twijfelen of ze een abortus zullen laten plegen, kan verminderd worden door de wetenschap dat de foetus nog een goed doel kan dienen. Maar het embryo is vanaf de bevruchting een menselijk wezen. Om die reden mag abortus provocatus op geen enkele wijze worden bevorderd, ook niet als het een goed doel zou kunnen dienen. Een extra belemmering is, dat in het genoemde voorbeeld het gaat om gebruik van hersenweefsel, aangezien Parkinson een hersenziekte is. Hier speelt dus ook de vraag naar de mate waarin de identiteit van de donor is verbonden met het betreffende hersenweefsel. Dit lijkt ons in dit geval niet het grootste bezwaar. De conclusie kan, het geheel overziende, alleen maar zijn dat het gebruik van geaborteerde foetussen als orgaandonor ongeoorloofd is.
blz. 175; r. 3-14
Wat ons kan tegenstaan is de hele sfeer waarbinnen de propaganda wordt geplaatst, een sfeer van goedwillende humaniteit en van eenzijdige gerichtheid op het lichamelijke bestaan. Alsof wij met het afstaan van onze organen het geluk van een ander echt kunnen bevorderen, zijn of haar leven kunnen ‘redden’, in de volle zin van het woord. Alleen door de Heere Jezus kan gezegd worden: Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. We moeten de orgaandonatie niet zo’n draai geven, dat het een goede daad zou zijn die de dood zin zou geven. Het feit dat de mens moet sterven blijft een oordeel van God. Tegelijkertijd is de dood de laatste vijand die door Christus onttroond zal worden. Het moet ons niet gaan om de zingeving van het eigen sterven. Noch om een streven naar levensverlenging als hoogste waarde.
We moeten in alles vertrouwen op de Heere onze God.
Met een transplantatie moet het nog duidelijker worden hoe dicht we bij de dood waren en dat de Heere tot nu toe nog gespaard heeft.
Laten we dan snel de Heere zoeken.
blz. 175; r. 20-34
In de Christelijke benadering zullen we ons bewust moeten zijn van het feit dat de God van het leven eerbied vraagt, voor Zichzelf en voor ieder mens, omdat die is geschapen naar Zijn beeld. Vanuit deze relatie tot God is er de oproep onze naaste lief te hebben als onszelf. Orgaandonatie kan als een uiting hiervan opgevat worden. Toch mag onzes inziens in de oproep tot naastenliefde niet zonder meer een oproep tot orgaandonatie worden gelezen. Iedereen zal in vrijwilligheid een keuze moeten maken omtrent het afstaan van organen na overlijden. Daarbij is het goed ons af te vragen of, als we zelf in de situatie verkeren dat een transplantatie levensreddend zou kunnen zijn, we die ingreep dan zouden willen of zelfs mogen weigeren? En als we in dat geval wel zouden willen ontvangen, is het dan niet egoïstisch niet te willen afstaan? Onze keus moet een beslissing in geloof zijn, te nemen in de weg van bestudering van Gods Woord en van gebed. Een ieder zij in zijn eigen geweten ten volle verzekerd.
Als jij de enige bent die aan een ander een orgaan kan geven, voel je je dan haast niet verplicht?


KERKEN EN ORGAANDONATIE

blz. 17; r.6-16
Sommige mensen hebben zich afgevraagd hoe het de donor zal vergaan na zijn opstanding op de jongste dag. Zal iemand die zijn ogen heeft afgestaan na zijn opstanding de Heer wel kunnen zien? Het geruststellende antwoord luidt dat de kerk door de eeuwen heen heeft geloofd dat een mens, die tijdens zijn leven een been verloren heeft door een amputatie, bij de opstanding op de jongste dag uit het graf zal verrijzen met twee benen om dan met stevige tred de Heer tegemoet te kunnen gaan. De kerk heeft operatieve verwijdering van zieke delen van het lichaam nimmer afgewezen, integendeel dat als een zegening ervaren. Ook het onderzoek van het lichaam van een overledene voor wetenschappelijke of gerechtelijke doeleinden werd al algemeen aanvaard.
blz. 22; r.1-13
Stichting Donorvoorlichting voert al geruime tijd een intensieve campagne om het publiek te overtuigen van de noodzaak om een donorcodicil te tekenen en in voorkomende gevallen als nabestaande toestemming te geven voor het doneren van organen. Zij doet daarbij een beroep op het zogeheten “welbegrepen eigenbelang”, een begrip afkomstig uit de sociale ethiek. Dat houdt in dat iedereen een gelijke kans heeft om nierpatiënt te worden, aan de dialyse te raken en dan te hopen op een transplantatie. Anderzijds heeft ook iedereen een gelijke kans om te overlijden onder het beeld van de hersendood, waarbij orgaandonatie mogelijk is. Het is daarom alleszins redelijk om met klem op alle Nederlandse ingezetenen een moreel beroep te doen ten aanzien van postmortale orgaandonatie met als uitgangspunt een vrijwillig aanvaarde solidariteit ten opzichte van de medemens. Dit geheel in de lijn van de zogenaamde gulden regel: doet u aan de ander gelijk u zelf behandeld wilt worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.