Dierenbescherming

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 1e klas havo | 8914 woorden
  • 10 mei 2002
  • 223 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
223 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Het ontstaan van de dierenbescherming en verenigingen Op 11 mei 1864 kwamen in Den Haag zes mannen bij elkaar om te overleggen over de oprichting van een vereniging ter voorkoming en beteugeling der kwelling en mishandeling van dieren. De zes mannen waren P. Anderson, mr. A.J.C. Maas Geesteranus, J. Herman de Ridder, mr. C. Schiffer van Bleiswijk, G.S. de Veer en mr. L.W. Zilcken. Op 25 Augustus 1864 vond de oprichting van de vereniging: ’s Gravenhaagsche Vereeniging tot bescherming van dieren plaats. Koning Willem III verklaarde zich bereid als beschermheer op te treden. Tussen november 1864 en april 1865 verzond P.Anderson 6.000 exemplaren van statuten met een uitnodiging om lid te worden. Eind 1865 had de verenging 580 leden. In Amsterdam werd de eerste organisatie in 1878 opgericht. De Hagenaars hadden de koning als beschermheer en de Amsterdammers de koningin. Ze vernoemde hun vereniging naar de koningin: de Sophia-vereeniging. Er waren toen al acht verenigingen opgericht. In de loop van de jaren zeventig waren er in allerlei gemeenten en steden zoals: Alkmaar, Zwolle, Ellecom en Ederveen ook kinderverenigingen ontstaan onder leiding van docenten. Tussen de vereniging werd onderling al snel contact gelegd, de verenigingen in Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Rotterdam boden al in 1869 een werkstuk aan de koning aan. Het was een boek met wetten, besluiten en verordeningen tegen mishandeling van dieren die in verschillende landen van Europa, Azië en Amerika waren uitgevaardigd. Nu is een van de bekendste organisaties voor dieren het WNF, dat staat voor Wereld Natuur Fonds ( In het Engels WWF: World Wide Fund. ) De WNF-Rangerclub bestaat al 35 jaar en is de afdeling voor kinderen die (al over de hele wereld) actie voeren met als doel: Het beschermen van zeldzame en bedreigde diersoorten. De kinderen die lid zijn ontvangen elke maand de “Tam Tam” en binnen de zoveel tijd kan je er een actiepakket in vinden dat bestaat uit meestal een brief met uitleg, actiepas en actieboekje (zie bijlage 1) met dat pakket kan je dan actievoeren (zie bijlage 2.) De Rangerclub heeft bijvoorbeeld in 1991 een keer geholpen bij het kopen van een jungle in Costa-Rica, het kostte een stuiver per vierkante meter. Die jungle heet nu “Het Tropisch Ranger Woud”. Nu voert de club actie voor de jaguar, maar waarom? Het Amazone –gebied is de grootste jungle ter wereld, maar het gaat slacht met het woud, mensen kappen er bomen en dan komt er een saai weiland voor in de plaats. Maar dat is een grote ramp voor de jaguar, want zonder de jungle is hij er ook niet. We proberen met z’n allen in Acre (vier keer Nederland) de jaguar te helpen, met z’n allen lukt het altijd. In de buurprovincie is het al helemaal mis gegaan; ze hebben dwars door het regenwoud een weg aangelegd en grote stukken bos zijn platgebrand of omgekapt. Er is een groot stuk van het land met de dieren er bij verdwenen. Het kán anders: er leven een heleboel mensen van het tappen van het sap uit rubberbomen, daar gaan de bomen niet dood van en Acre is trots op hun jungle die ze zeker niet kwijt willen en wij helpen ze mee het land te beschermen. Er mogen nog wel bomen gekapt worden, maar alleen op toegestane plaatsen. Jaguars zijn hele mooie en sterke dieren die best behouden mogen worden! Vereniging natuurmonumenten
Natuurmonumenten werd op 22 april 1905 opgericht. Op 1 januari 1906 had Natuurmonumenten 65 leden en donateurs. Op dit moment heeft Natuurmonumenten veel leden en is een onafhankelijke vereniging. Natuurmonumenten zorgt er voor dat bepaalde stukken van Nederland beschermd zijn, worden en blijven, door die stukken te kopen om er een beschermd natuurgebied van te maken. In 1906 werd het eerste natuurgebied gekocht, dat was het Naardermeer. De gemeente Amsterdam had plannen om het meer te gebruiken als afvalstortplaats. Natuurmonumenten heeft daarna nog meer natuurgebieden gekocht: Laagland op Texel (1909), Leuvenumse Bos (1911), Hagenau (19011) Griend het vogeleiland (1917), Imbos (1938), en nog veel meer. Natuurmonumenten trekt ook op met andere verenigingen zoals: Stichting Natuur en Milieu, Vogelbescherming Nederland en het Wereld Natuur Fonds (WNF.) 2. Waarom is dierenbescherming nodig? 3. De dieren en plantenwet (de Flora- en Fauna wet) De bescherming van planten en dieren was redelijk geregeld in Nederland. Maar door allemaal verschillende wetten. Het parlement vond al eind jaren zeventig dat ze de wetten en regelingen voor het beschermen van planten en dieren helderder moesten maken. Daarom hadden ze de verschillende wetten samen te voegen tot één wet. Op 25 mei 1998 werd de nieuwe wet toegepast, dat was de Flora- en faunawet (flora betekent planten en fauna dieren in het Latijns.) De nieuwe wet ging toen nog niet in. Eerst moesten alle regels in de wet nog uitgewerkt worden. De Flora- en faunawet is een 'kaderwet'. D.w.z dat in de wet alleen de belangrijkste dingen van de regels staan. De uitgewerkte regels zijn nu klaar. op 1 april 2002 werd de nieuwe wet toegepast. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Een tweede doel van de wet is dat álle levende planten en dieren in het wild met rust gelaten worden en niet alleen de zeldzame soorten. Welke planten- en diersoorten beschermd moeten worden staat in de wet. Ze kunnen op drie manieren beschermd worden:(1) het verbieden van handelen die het behoud van planten en dieren in het wild (direct) in gevaar zouden kunnen brengen. (2) Kleine terreinen kunnen in Nederland, die voor het bestaan van een bepaalde soort van groot belang zijn, worden aangewezen als beschermd gebied. (3) Een soort kan opgenomen worden in de Rode lijst(zie bijlage 3). Voor soorten die op die lijst staan zijn de mensen verplicht speciale beschermingsmaatregelen te handhaven. Er is ook de zorgplichtbepaling ontstaan. In die bepaling staat: 'Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving'. Dat geldt dus voor iedereen en voor alle Nederlandse planten en diersoorten. Er staat ook in de wet dat als je toch dieren moet bestrijden, je het welzijn van dieren niet aan mag tasten en dat je dieren niet mag laten lijden. Zo mag je bijvoorbeeld huismuizen die niet beschermd zijn bestrijden, maar alleen op de goede manier. Dat geldt ook voor jagers, zij moeten er bij de jacht voor zorgen dat dieren niet lijden. Het belangrijkste onderdeel van de Flora- en faunawet is het verbieden van handelingen die het behouden van planten en diersoorten in gevaar kunnen brengen. dat moet ervoor zorgen dat wilde planten en dieren zoveel mogelijk met rust gelaten moeten worden. De handelingen die de wet verbiedt zijn bijvoorbeeld: plukken, vangen en doden

vernielen van leefgebied, nesten en holen
of het weghalen eieren
Bij het beschermen van leefgebieden gaat het in de Flora- en faunawet om kleine stujes gebieden. Voor grotere gebieden zoals parken of natuurmonumenten zijn al de andere wetten. De kleine gebieden uit deze wet kunnen worden aangewezen als het gebied moet blijven om planten en dieren te behouden. Een beschermd leefgebied is vaak klein, bijvoorbeeld een grot of een fort waar vleermuizen voorkomen, een plek in het bos waar veel orchideeën staan of een stadsmuur met muurhagedissen of muurplanten. In de Flora- en faunawet staan nog maar zes wilde diersoorten waarop mag worden gejaagd: de haas, de fazant, de patrijs, de wilde eend, het konijn en de houtduif. Dat deze dieren in de wet staan betekent niet dat het hele jaar op ze mag worden gejaagd. Per soort is vastgesteld wanneer erop mag worden gejaagd. Dan is de jacht geopend. De jacht wordt nooit geopend in natuurmonumenten en in vogelbeschermingszones die door het ministerie van LNV (landbouw natuur en visserij) zijn aangewezen. Op de patrijs mag zelfs helemaal niet worden gejaagd. Patrijzen komen nu te weinig voor, ze staan dus ook op de Rode lijst. Patrijzen staan wel in de wet, omdat er weer op gejaagd kan worden als de patrijzenstand verbetert. (wat ik wel raar vind want als er weer op gejaagd is zijn ze weer beschermd) Je mag niet zomaar jagen in Nederland. Om met een geweer te mogen jagen, moet je minimaal veertig hectare gebied hebben. Of moet de eigenaar van zo'n gebied je toestemming hebben gegeven om er te jagen. Daarnaast moet je een jachtakte kopen bij de politie. Zo'n akte kun je pas krijgen als je een examen hebt gehaald. Een jager moet natuurlijk de diersoorten van elkaar kunnen onderscheiden. Maar hij moet ook weten welke diersoort aan welk gewas schade brengt, en dus welke gewassen er allemaal zijn. Daarnaast moet een jager goed om kunnen gaan met een geweer. Soms mag je ook dieren die tot beschermde diersoorten behoren, doden of vangen. Voor beschermde planten en diersoorten geldt het 'nee-tenzij' principe. Je mag ze niet vangen of doden, ténzij er bijzondere omstandigheden zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn dat dieren schade veroorzaken aan landbouwgewassen. Je mag alleen dieren bestrijden als de provincie je daarvoor een ontheffing van een verbodsbepaling heeft gegeven. Daarvoor moet aan drie voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet er geen andere oplossing zijn dan het dier te bestrijden, ten tweede mag de soort niet met uitsterven worden bedreigd, en ten derde moet er sprake zijn van erge schade aan gewas of vee. Ook om andere redenen kan een ontheffing van de Flora- en faunawet worden gegeven. Bijvoorbeeld voor de veiligheid van luchtverkeer (bij vogels natuurlijk.). Niet iedereen krijgt zomaar toestemming voor het doden of vangen van dieren die tot beschermde diersoorten behoren. Meestal krijgen alleen faunabeheereenheden dit. Faunabeheereenheden zijn groepen van jachthouders, vaak jagers, die samenwerken in een gebied. Om toestemming te krijgen moeten ze bij de provincie een faunabeheerplan geven. In een faunabeheerplan staat wat het probleem is en waarom het doden of vangen van de dieren de enige oplossing is. Er wordt niet altijd toestemming gegeven om dieren die schade toebrengen te bestrijden. Zo kunnen dassen (een beschermde soort) grote schade toebrengen aan gewassen en grond, doordat ze van de gewassen eten en in weiland naar regenwormen graven. In dat geval kan de grondgebruiker die schade heeft een schadevergoeding vragen bij het Faunafonds. Per jaar wordt zo'n ruim 4,5 miljoen euro aan schadevergoeding betaald, het meest voor de ganzen. Die schadevergoedingen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat boeren de voor hen schadelijke dieren op hun land laten leven. Zodat voor deze dieren een leefgebied hebben. 4. De rechten van het dier
5. Beschermde en zeldzame dieren
Walvissen behoren tot de grootste dieren op aarde. Uit onderzoek blijkt dat ze vijftig miljoen jaar geleden nog op het land leefden. Daarna zijn ze teruggekeerd naar de zee en langzaam de dieren geworden die wij nu kennen. Walvissen leven in het water, maar het zijn zoogdieren. Dat betekent dat ze net als wij lucht nodig hebben om te ademen en levende jongen te krijgen. Er zijn zo’n 80 soorten walvisachtigen, onderverdeeld in twee groepen: de baard en de tandwalvissen. De meeste grote walvissen zijn baardwalvissen. De potvissen, orka's dolfijnen en bruinvissen zijn tandwalvissen. Van tandwalvissen zijn bijna zeventig soorten. De blauwe vinvis is de grootste walvis: het vrouwtje kan 33 meter lang worden en 120 ton wegen (ongeveer 32 olifanten.) Daardoor is ie groter dan de grootste dinosaurus ooit was! De tong van een blauwe vinvis is net zo zwaar als een Afrikaanse olifant. De dwergvinvis is de kleinste baardwalvis; hij is ongeveer 6 meter lang. De potvis is 18 meter lang: dat is de grootste tandwalvis. Walvissen ademen in en uit door spuitgaten. Die zitten boven op hun kop. Baardwalvissen hebben twee spuitgaten en tandwalvissen één. De potvis kan het langst z’n adem inhouden: ruim 1 uur. Hij kan twee kilometer naar beneden duiken. In de bek van de baardwalvissen hangen aan de bovenkaak borstelachtige baarden. Hiermee filteren zij het voedsel uit het water. Walvissen hebben een gladde huid. Daaronder zit een dikke speklaag die ook wel blubber wordt genoemd Deze speklaag zorgt er voor dat de walvis warm blijft. De walvissen staan bekend om hun grote staart waarmee zij op het water slaan. Zij gebruiken hun staart om te zwemmen en hun vinnen om te sturen. De ogen van de walvis zijn in verhouding klein. Onder water worden ze bedekt door olieachtige tranen die de ogen beschermen tegen het water. Walvissen kunnen goed horen. De oren zijn hun belangrijkste zintuigen. Vooral in het donkere troebele water zijn deze dieren sterk afhankelijk van geluid. 6. Stropers, jacht, visserij, etc. Visvangen
De professionele visser kan op veel manieren jagen op zijn buit. Afhankelijk van de gezochte vissoort kan hij kiezen uit een breed scala van netten, korven en haken. Moderne technieken als echo- locatie en navigatie via satellietsystemen helpen hem de gewenste vissoort snel te traceren. Moderne vangmethoden helpen de visser de buit in een mum van tijd binnen te halen. Maar vis kan ook gekweekt worden. Een overzicht van methoden om te vissen. Drijfnetten
Drijfnetten hangen verticaal in zee aan boeien. De vissen zwemmen tegen het net, raken verstrikt en kunnen zodoende makkelijk gevangen worden. Vis vangen met een drijfnet is een passieve vorm van vissen. De visser zet het net, dat wel kilometers lang kan zijn, uit, wacht een tijdje en haalt het net vervolgens over een rubberen rol binnen. Vooral zalm, koolvis en haring worden met drijfnetten gevangen. Vissers die werken met drijfnetten hebben veelal een grote bijvangst. Naast de gewenste vissoort, raken ook dolfijnen, schildpadden en andere zeedieren in de drijfnetten verstrikt. De bijvangst is soms groter dan de vangst die verkocht kan worden. Na een jarenlange lobby van milieuorganisaties is de vangst door middel van drijfnetten met ingang van 2002 verboden in de Europese landen. Daartoe werd in 1998 besloten. Tot 2002 zal het aantal schepen dat met drijfnetten vaart, geleidelijk worden verminderd. Vorig jaar nog spoelden honderden dode dolfijnen aan op de Franse kust, die vermoedelijk eerder in netten verstrikt waren geraakt. Keernetten
Scholenvis, zoals tonijn, makreel, sprot, lodde en haring, wordt vaak gevangen met keernetten. Keernetten zijn rechthoekige netten. Ze kunnen wel 150 meter hoog en 500 meter breed zijn. Aan de bovenzijde van het net bevindt zich een aantal drijvers. Aan de onderzijde zijn grote koperen of messing ringen bevestigd, waardoor de onderkabel loopt. Door middel van loden gewichten zinkt de onderzijde het water in. De vissers lokaliseren eerst een school, gooien een drijvend anker uit, varen om de school heen en trekken vervolgens de onderkabel van het keernet dicht. Na ongeveer een kwartier halen de vissers de boei en beide kanten van de onderlijn in. Ze trekken vervolgens de vangst naar het schip toe en hijsen die aan boord. Vroeger werd het keernet door twee schepen om de school heen gevaren. Tegenwoordig kan dit met één schip gebeuren, doordat vissers een hijsblok, een katrol om grote vrachten mee op te hijsen, gebruiken. Echolocatie
Met behulp van echolocatie wordt een vissenschool tegenwoordig met groot gemak opgespoord. Echolocatie werkt als volgt: een oscillator, een toestel dat trillingen opwekt, staat in het midden van de bodem van het schip en stoot met korte tussenpozen geluidsgolven uit. De geluidsgolven kaatsen op de bodem van de zee of oceaan terug. Een microfoon vangt de geluidsgolven, de echo's, op. Doordat bekend is dat het geluid in water een snelheid van ruim 1.400 meter per seconde heeft, kunnen schippers de diepte van de zee of oceaan berekenen en kunnen ze scholen opsporen. Deze berekeningen worden tegenwoordig machinaal gedaan. Moderne trawlers zijn vaak uitgerust met een zender: een echolood dat de hoogte tussen de boven- en onderpezen van het net, de afstand tot de bodem en de hoeveelheid vis aan de ingang van het net weergeeft. Zodoende weet de schipper precies wanneer hij het net moet inhalen. Kommen

Professionele vissers bevestigen deze grote vanginstallaties in ondiep water aan de bodem. Ze gebruiken kommen voornamelijk voor de vangst op vissen die voor hun jaarlijkse paai- en voedseltochten naar de kustgebieden trekken, zoals haring, zalm, paling, kabeljauw, geep, snotolf en makreel. De lange baan van de kom leidt de vissen naar een ingang in de vorm van een fuik. Deze mondt uit in een kamer. De wanden van de kom komen boven het water uit, de onderzijde van de kom is afgesloten met netten, zodat de vissen geen kant op kunnen. Kweken
In Nederland worden vooral mosselen en oesters geteeld in afgebakend water. De teelt van mosselen heeft plaats in de Oosterschelde en de Waddenzee. In mei vissen de mosselkwekers het mosselzaad op. De kwekers zaaien de kleine mosseltjes in diep water uit. Als de mosselen half volgroeid zijn, worden ze weer opgevist en naar percelen gebracht waar ze kunnen volgroeien. De percelen zijn afgebakend met lange takken, ook wel bakens genoemd. Als de kweker zijn volgroeide mosselen opvist, zijn de schelpen veelal bevuild met zand en slib. Veel handelaren zetten daarom na de koop van mosselen de weekdieren even terug in de Oosterschelde, om ze te ontdoen van zand en slib. Daarnaast gebruiken de handelaren deze zogenoemde verwaterplaatsen als natte pakhuizen. Het kweekseizoen van oesters begint in juni of juli, als de watertemperatuur hoger dan achttien graden is. Eerst zaait de kweker lege mosselschelpen uit in laag water en daarna oesterlarven of -broed. De Nederlandse platte oesters blijven in tegenstelling tot de Japanse vanaf het moment dat het broed op de percelen is aangebracht totdat zij consumptiegrootte bereiken, op hetzelfde kweekperceel liggen. Pas na vier tot vijf jaar zijn oesters geschikt voor consumptie. Haken en lijnen
Een haak bestaat uit een oog, een been, een boog en een punt. Het oog is geheel rondgebogen, of heeft een platgeslagen uiteinde. De punt heeft vaak een weerhaak, maar bij bijvoorbeeld tonijnhaken is deze niet aanwezig. In de tonijnvisserij slaan vissers de aan boord gehesen vissen, zodat ze van de haak glijden. Sinds de prehistorie gebruiken vissers de haak. Tegenwoordig gebruiken voornamelijk sportvissers en vissers die jagen op grote vissen, zoals haaien en zalm, de haak. Zonder lijn kan de visser de haak niet gebruiken. In de professionele visserij zitten de lijnen aan lange hengels. Ze hebben vaak verschillende gewichten, zodat ze bij het inhalen niet door elkaar raken. Korven
Korven worden meestal gebruikt om kreeften, pijlinktvis, octopus, krabben en paling te vangen. Een korf, ook wel korffuik genoemd, is gemaakt van wilgentenen en heeft de vorm van een ton. De korf heeft één of twee trechtervormige ingangen. Hij wordt meestal verzwaard, zodat hij goed in het water blijft liggen. Verder wordt een korf vaak voorzien van aas, om de vissen te lokken. Halverwege de jaren negentig zijn professionele vissers weer begonnen met het vangen van kreeften met behulp van korven in de Oosterschelde. Kreeften waren na de vrieswinter van 1963 vrijwel geheel verdwenen uit de Nederlandse wateren. De korven leiden nu tot ruzie tussen vissers en watersporters. Korven belemmeren watersporters. Sleepnetten
Het sleepnet wordt ook wel bodemtrawl, kor, schrobnet of treil genoemd. Het is een trechtervormig net met twee vleugels. De vis zwemt er nietsvermoedend in en komt vervolgens terecht in een verzamelpunt: een fijn gemaasde zak of kuil. Afhankelijk van de gezochte vissoort, hebben de vleugels van de trawl verschillende draaddikte en maaswijdte. Eén of twee schepen trekken het sleepnet, afhankelijk van de grootte van het net. Een trawl hoeft niet over de bodem te slepen. Voordat de vissers het sleepnet binnenhalen, wordt de kuil met een touw dichtgebonden. Als de kuil eenmaal aan boord is, maken de vissers het touw los, waardoor de vis op het dek stort. Nederlanders gebruiken deze vangmethode vooral om in ondiep water op tong te vissen. 7. Vivisectie Al in de 6e eeuw voor Christus werden dierenexperimenten uitgevoerd door Alcmaeon, leerling van Pythagoras. Na de Romeinse arts Galenus (129-200 na Chr.) werd er lange tijd niet meer geëxperimenteerd met dieren. De 14 eeuwen daarna stond de geneeskunde zowat stil. In de 13e eeuw begon Vesalius weer met dierproeven en legde de basis voor de moderne anatomie. In de 17e en18e eeuw ontdekte de Engelsman Harvey dat het bloed door het lichaam ronddraait. Verdovingen werden uitgevonden en ook de toxicologie (leer van de vergiften) heeft veel aan die ontdekking gehad. De 19e eeuw met de verbeterde instrumenten zorgde voor veel nieuwe ontdekkingen. Er werd veel met dierproeven gewerkt. Het gebruik van proefdieren nam in die tijd enorm toen. Hond, kat en kikker waren toen de voornaamste proefdieren. In de 20ste eeuw werden enorm veel proefdieren gebruikt. Muizen en ratten zijn nu populaire proefdieren. Gelukkig worden sinds de tweede helft van de 20ste eeuw steeds meer andere dingen uitgevonden om minder dieren te gebruiken. De definitie van een dierproef is gemaakt door de Europese Gemeenschap in 1986: ‘Ieder gebruik van een dier voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden waardoor pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel aan het dier kan worden berokkend, met inbegrip van iedere behandeling waarvan het doel of het mogelijke gevolg de geboorte van het dier in een dergelijke toestand is, maar met uitzondering van de minst pijnlijke, in de moderne praktijk aanvaarde methoden voor het doden of merken van een dier (zogeheten “humane methoden” De uitschakeling van pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel door de toepassing van gehele of van plaatselijke verdoving, of van een andere methode, heeft niet tot gevolg dat het gebruik van een dier in dat daar buiten valt. Dieren worden gebruikt voor allerlei testen, omdat deze proeven voor mensen te gevaarlijk worden gevonden. We kunnen vier soorten dierproeven onderscheiden: medisch onderzoek, giftigheidonderzoek, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Sinds 1977 wordt het aantal proefdieren en dierproeven jaarlijks bij gehouden door de Veterinaire Hoofdinspectie. Het aantal proefdieren dat gebruikt wordt, is gelukkig sterk gedaald. De oorzaken daarvan zijn: de invoering van de Wet op de dierproeven, de verplichte registratie en de komst van standpunten voor dierproeven. Het onderzoek naar medicijnen bestaat uit verschillende dingen. Alleen in de slotfase van het onderzoek worden mensen gebruikt. In deze fase wordt ruim 60% van de proefmedicijnen afgekeurd. De oorzaak daarvan ligt bij de verschillen tussen mensen en dieren. Bij het maken van medicijnen komen veel overbodige dierproeven voor. Bijvoorbeeld voor een aspirientje. Er worden door tientallen bedrijven aspirines gemaakt omdat hier veel winst te maken is. Voor al deze merken aspirines zijn dierproeven gedaan. Besmettelijke ziekten worden overgedragen door virussen of bacteriën. Veel van deze besmettelijke ziekten waren vroeger dodelijk. Tegenwoordig worden we tegen deze ziekten gevaccineerd.. Bij giftigheidsonderzoek bekijkt men de werking van stoffen op organismen en of er schade komt. Deze proeven zijn vaak in wetten voorgeschreven. Make-up zijn dingen die met het lichaam in aanraking worden gebracht om verschillende redenen. Bedrijven moeten kunnen aantonen dat de cosmetica (make-up)die zij op de markt brengen veilig is voor gebruik. Huid en irritatietesten zijn de meest voorkomende dierproeven voor cosmetica. De teststof wordt op oog of huid aangebracht om de effecten te bekijken. Voor de giftigheid wordt meestal de LD50-test gebruikt. Sinds 1997 is het in Nederland verboden dierproeven te doen voor het maken van cosmetica. Al heel lang leren studenten het menselijk en dierlijk lichaam kennen door proefdieren open te snijden en te ontleden. Ze leren dat het in principe normaal aanvaardbaar is om dieren te gebruiken voor menselijke doelen. Ondanks verschillende mogelijkheden, zoals video’s, computerprogramma’s en plastic modellen is in het aantal proefdieren (in het onderwijs)weinig verandering gekomen. Proefdieren worden voor allerlei wetenschappelijke onderzoeken gebruikt. Bijvoorbeeld voor het testen van airbags of bij onderzoek voor de ruimtevaart. Sommige proeven lijken (of zijn) nutteloos. Onderzoekers zijn vaak gewoon nieuwsgierig naar de resultaten. Ethiek kan worden omschreven als wat de mens in zijn bestaan te doen en te laten heeft. Dat wordt bepaald door volksaard, cultuur, godsdienst en de tijd waarin je leeft. Ethiek verschilt dus per land. In de huidige West-Europese en Noord-Amerikaanse maatschappij aanvaarden we dierproeven niet als iets vanzelfsprekends dat geheel aan onderzoekers en laboratoria kan worden overgelaten. In Europa tref je de strengste opvattingen over dierproeven aan in Zweden en Finland, de meest tolerante houding zie je in het Middellandse Zeegebied. Nederland zit eigenlijk tussen die twee landen in. Dit kun je terugzien in de wetgeving bij ons, die laat ruimte voor verschil in inzicht, een deskundig en verstandig overheidstoezicht en een actieve en kundige dierenbeschermingsorganisatie. De meeste mensen accepteren dierproeven in bepaalde gevallen, maar verlangen een bepaalde verantwoording van de onderzoeker. Daarmee zijn dierproeven een onderwerp van de ethiek en van ethische afweging. In die afweging moet het belang van de dierproef worden afgewogen tegen de pijn, letsel en eventuele dood van de dieren. Het gebruik van dierproeven wordt in de Bijbel niet afgewezen, het wordt eerder als iets vanzelfsprekends gezien. In het scheppingsverhaal bijvoorbeeld, krijgt men de opdracht om te heersen ‘over de vissen der zee, over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt’. In de Bijbel worden ook vaak offerdieren gebruikt. Wel is later vanuit het christelijk geloof de gedachte opgekomen, dat het de mens zijn plicht is om zorgvuldig om te gaan met hetgeen wat we gekregen hebben, dus ook met de dieren. Er bestaan wel codes en criteria waarmee de ethische afweging tot op zekere hoogte kan worden gestructureerd. De codes zijn randvoorwaarden en richtlijnen, die bij het uitvoeren van dierproeven kunnen worden gebruikt. Omdat er veel verschillende situaties zijn, moeten de onderzoekers naar hun beste vermogen en eigen inzicht handelen. Een van die codes is de Europese Conventie van de Raad van Europa (1985). In de Nederlandse politiek is het onderwerp dierproeven en proefdieren geen centraal thema. De meeste partijprogramma’s vermelden er weinig of niets over. Dit zijn de heersende opvattingen van de grote politieke partijen: - dierproeven zijn in veel gevallen nodig voor biomedisch onderzoek, voor toxicologie, de productie van serums en vaccins en voor de ontwikkeling van nieuwe chirurgische technieken; - bij de uitvoering van dierproeven moet zorgvuldig en deskundig met de dieren worden omgegaan, pijn en letsel moeten zoveel mogelijk worden vermeden; - het zoeken en toepassen van alternatieven bezit hoge prioriteit, men moet streven naar vermindering van het aantal gebruikte dieren. ‘Het grote publiek' heeft waarschijnlijk niet echt een goed en volledig beeld van het hoe en waarom van dierproeven. Er bestaan over dit onderwerp veel misverstanden en vooroordelen, want in het verleden zijn onderzoekers soms niet open geweest over hun onderzoek. Vroeger konden de onderzoekers en vertegenwoordigers van dierenbeschermingsorganisaties niet goed met elkaar overweg, maar nu is er meer samenwerking en openheid over dierproeven en proefdieren. Deze informatie komt uit Brink, van den (1989). 2.4 Alternatieven
In 1959 beschreven de Engelsen Russell en Burch het begrip alternatief: ‘Een alternatief is een onderzoeksmethode waarbij proefdieren vervangen waren door ongewervelde, ‘lagere’ dieren, planten, delen van organismen of levenloze systemen (vervanging); of waarbij het proefdierleed was verminderd doordat minder dieren gebruikt werden (vermindering) of doordat de ingrepen minder leed veroorzaakten door verbeteringen in de techniek (verfijning).’ Smit (1989) p.134. Deze drie V’s worden tegenwoordig nog steeds gebruikt. Vervanging zou het dierenleed verminderen omdat de ongewervelde, ‘lagere’ dieren, planten etc. een minder goed ontwikkeld zenuwstelsel zouden hebben. Ook zou een andere diersoort geschikter kunnen blijken voor een bepaalde proef, zodat er minder proefdieren nodig zijn. Naar vermindering wordt niet alleen gestreefd om ethische aspecten, maar ook economische aspecten spelen hier een rol. Het fokken van dieren kost namelijk veel tijd en geld. Er wordt door de overheid en politiek veel aandacht besteed aan de fok en handel van proefdieren. Ze streven naar concentratie van de fok in een beperkt aantal professionele fokcentra. Dat is goed voor de kwaliteit van de dieren, en leidt tot betrouwbare proeven met een lager aantal benodigde dieren. Verfijning is mogelijk doordat we technisch veel meer weten dan vroeger. Zo worden de dierproeven efficiënter, en het dierenleed minder. In 1986 is het Platform alternatieven voor Dierproeven (PAD) opgericht. Overheid, bedrijven en dierbescherming organisaties werken in dit Platform samen en geeft jaarlijks bijna 3,5 miljoen gulden uit om alternatieven te ontwikkelen. Dat ontwikkelen is tijdrovend en kostbaar werk. Elke proef is uniek, de alternatieven dus ook. Een alternatief vervangt vaak maar een dierproef. Voordat een alternatief ingevoerd wordt moet die gevalideerd zijn. Bij dat onderzoek zijn drie dingen belangrijk: 1. De test moet te herhalen zijn en steeds dezelfde resultaten geven. 2. De test moet in een ander laboratorium door andere mensen uitgevoerd ook dezelfde resultaten geven. 3. De resultaten moeten gelijk zijn met wat in mensen en dieren gevonden wordt. Men is verplicht het gevalideerd alternatief te gebruiken. De dierproef wordt dan verboden. Studenten kunnen met behulp van interactief computerprogramma leren hoe een dier van binnen eruit ziet en hoe de organen werken. Op de computer kan van alles nagebootst en in kaart gebracht worden. Bij de ontwikkeling van een nieuw geneesmiddel kan uit de ruimtelijke structuur van een molecuul vaak worden opgemaakt of er een binding met een ander molecuul mogelijk is. Bij cel- en weefselkweken gaat het om losse cellen, stukjes weefsel of delen van een orgaan die in leven gehouden worden buiten het lichaam. Hierdoor kan een eerste indruk worden verkregen over de eventuele werking (positief of negatief) van een geneesmiddel. Het voordeel is dat deze ‘in vitro’ testen op menselijke cellen, weefsels en organen kunnen worden gedaan. Zo kunnen huidirritatietesten op gekweekte stukjes huid gedaan worden. Oogirritatietesten voor cosmetica worden niet meer in de ogen van levende konijnen uitgevoerd maar in ogen van dode slachtkippen. Bij de techniek in vivo-NMR spectroscopie worden atomen in trilling gebracht als ze in een sterk magnetisch veld komen. Processen in het lichaam kunnen met deze techniek bekeken worden zonder fysieke schade aan te brengen. Dat spaart veel proefdieren, bijvoorbeeld bij tumoronderzoek. Bij embryoculturen worden bijvoorbeeld ratten 9,5 dag na paring het embryo uit de baarmoeder verwijderd en in een flesje serum in leven gehouden. Op de embryo’s wordt onderzoek naar kankerverwekkende stoffen gedaan, die met behulp van een microscoop zeer goed aan te tonen zijn. Er zijn veel minder ratten voor nodig, en de resultaten zijn betrouwbaarder. Bij biotechnologie worden de eigenschappen van diersoorten veranderd zodat de dieren beter bruikbaar zijn voor mensen. Met genetische manipulatie worden genen van mensen bij dieren ingebouwd om ze zo meer op een mens te laten lijken. Door inteelt ontstaan afwijkingen die voor onderzoekers interessant zijn om te bekijken. Bij klonen is het mogelijk om met identieke dieren te werken zodat er geen onderlinge verschillen zijn. Onderzoek met mensen. Zo wordt de beste en betrouwbaarste informatie over producten en stoffen verkregen. De mensen zijn vrijwilligers die goed weten waar ze aan beginnen. Deze informatie komt uit Smit (1989) en Proefdiervrij (1999). 2.5 Wetgeving
Sinds 1977 kent Nederland een Wet op de dierproeven, en sinds 1985 ook een zogeheten Dierproevenbesluit. Deze beide regelingen bevatten een sluitend systeem van voorwaarden, vergunningen en toezicht. Ze zijn sinds 1 januari 1986 in volledige omvang in werking. Het Dierproevenbesluit geeft aan de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur de bevoegdheid om per Ministerieel Besluit bepaalde aspecten te regelen. Iedereen die dierproeven doet in Nederland, moet zich houden aan de Wet op de dierproeven. Volgens de Wet is een dierproef alle handelingen aan levende gewervelde dieren voor een nader bepaald doel waarbij het risico bestaat dat de dieren hiervan ongerief ondervinden. Je mag niet zomaar een dier voor een proef gebruiken. Hiervoor heb je een speciale vergunning nodig van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport. Voordat je zo’n vergunning krijgt moet je aan deze voorwaarden voldoen: - een laboratorium of bedrijf dat een vergunning aanvraagt om dierproeven te mogen doen, moet een proefdierdeskundige in dienst hebben; - alleen deskundigen mogen dierproeven doen. De vergunninghouder moet ervoor zorgen dat alle onderzoekers les hebben gehad in de proefdierkunde; - elke vergunninghouder moet van de Minister de dierproeven laten toetsen door een dierexperimentencommissie; - als er een alternatief voor een dierproef is, moet de onderzoeker volgens de Wet op de dierproeven voor dit alternatief kiezen; - onderzoekers mogen niet alle dieren voor proeven gebruiken. Er mogen alleen dieren gebruikt worden die speciaal voor dit doel gefokt zijn; - er wordt toezicht gehouden op de naleving van de Wet door de speciale inspecteurs van de Veterinaire Hoofdinspectie (van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). De inspecteurs gaan regelmatig in de laboratoria en bedrijven controleren. Deze informatie komt uit Proefdiervrij (1999). 2.6 Proefdiervrij
De organisatie Proefdiervrij is opgericht in 1897 en bestaat al meer dan 100 jaar. Proefdiervrij is op 1 januari 2000 gefuseerd met de Anti Vivisectie Stichting. Proefdiervrij (Proefdiervrij word gebruikt, maar staat voor AVS Proefdiervrij) is de grootste organisatie die zich inzet voor de belangen van proefdieren. Proefdiervrij wil bereiken dat alle proeven op dieren volledig worden afgeschaft. Met acties en campagnes wordt aandacht gevraagd voor proefdieren. Proefdiervrij (1999) 3. Verschillende standpunten
Al in de middeleeuwen waren mensen tegen dierproeven. Het was een vorm van machtsmisbruik met wrede handelingen die de onderzoeker ongevoelig zou maken voor lijden van mens en dier. De onderzoekers antwoordden hierop dat ze wel gevoel hadden, maar dat ze dat uitschakelden bij het werk, om het goed te kunnen blijven doen. Na de ontdekking van het serum en vaccinatietherapie hadden mensen andere argumenten tegen dierproeven. Zo zou het de sterkte van het mensenras aantasten. Omdat het gebruik van vaccins nu helemaal geaccepteerd is in de geneeskunde, en door de rassenhaat tijdens de Tweede Wereldoorlog hoor je dat argument niet meer. Er zijn steeds meer mensen die zich inzetten voor het dier en aangesloten zijn bij actiegroepen. Proefdiervrij zet zich in voor de rechten van alle proefdieren. Ongeacht het doel of nut van de dierproef. Ze vinden dat dieren evenveel rechten hebben als de mens en dat het onaanvaardbaar is dat dieren moeten lijden voor het welzijn van de mens, want dieren zijn, net als wij, levende wezens die angst en pijn kunnen voelen. Proefdiervrij wil dat alle onderzoekers over de hele wereld hun kennis en creativiteit gaan inzetten om dierproeven te vervangen door onderzoeksmethoden waarvoor geen dieren hoeven te lijden. Voor bepaalde diersoorten zijn meer bezwaren dan voor andere. Dat wordt verklaard is het verschil in aaibaarheid van de dieren. Mensen geven bijvoorbeeld meer om een hond en konijn, dan om ratten en reptielen. Dat is in strijd met de opvatting over de intrinsieke waarde (3) van een dier, want een rat heeft net zo goed intrinsieke waarde. Voorstanders zijn van mening dat ze recht hebben om dierproeven uit te voeren, want in de natuur houden ‘hogere’ diersoorten (de mensen) zich immers ook in leven ten koste van ‘lagere’ diersoorten (proefdieren). Ze vonden dus dat ze gebruik konden maken van dieren voor de ontwikkeling van de mens. Deze theorie heet de evolutietheorie. Ook geloofden de onderzoekers niet dat de dieren werkelijk pijn aan de proeven ondervonden, of het kon ze niets schelen. Tegenwoordig gaat het de onderzoekers en dierenbeschermingsorganisaties om het welzijn van de dieren, en zetten beide groepen zich in zodat er zo weinig mogelijk dierproeven worden gedaan waarbij het dier zo min mogelijk pijn of letsel heeft. Deze informatie komt uit Smit (1989). 4. Eigen mening

Wij vinden dat er zo weinig mogelijk proefdieren gebruikt moeten worden. Als er een alternatief bestaat moet dat ook gebruikt worden. Bij belangrijk onderzoek, waar geen alternatief voor is, vinden wij dat er van dierproeven gebruik mag worden gemaakt, alleen op een verantwoorde manier. Bijvoorbeeld voor onderzoek naar AIDS, kanker en vaccins. Het gaat hier toch om mensenlevens en op deze manier kunnen veel ziekten bestreden worden. Voor dieren kunnen deze behandelmethodes ook van pas komen, bijvoorbeeld wanneer een huisdier kanker heeft. Voor cosmetica vinden wij het overbodig dat er proefdieren voor worden gebruikt. In Nederland is dat gelukkig al verboden, maar dat is in de rest van de wereld nog niet zo. Daar moet dus verandering in komen. Het is verkeerd dat sommige bedrijven dierproeven gebruiken voor geneesmiddelen die al bestaan om zo veel geld te verdienen, bijvoorbeeld aspirines. We vinden het goed dat er een wet voor dierproeven bestaat in Nederland. We zijn het ook met deze wet eens en hopen dat er een internationale wet komt die in de hele wereld geldt. 5. Conclusie
Dierproeven worden al heel lang uitgevoerd, het is een veelbesproken onderwerp. De meningen zijn in de loop va de tijd wel veranderd. Onderzoekers hebben zelf ook wel door dat je beter een alternatieve proef kunt gebruiken want dat scheelt veel dierenlevens. Tegenwoordig zijn de verenigingen tegen dierproeven veel actiever en hebben ze veel goede resultaten. In Nederland hebben ze het voor elkaar gekregen dat er goede wetten gekomen zijn voor het gebruik van proefdieren. Ze proberen dat ook in Europa voor elkaar te krijgen. Het grootste gedeelte van de bevolking is het ermee eens dat je niet zomaar alles kunt doen met dieren, dat daar regels voor moeten zijn. Alleen voor de noodzakelijke onderzoeken mogen dierproeven worden uitgevoerd. Het uiteindelijke doel is dat er geen dieren meer worden gebruikt en dat voor alle proeven alternatieven komen. Wij behoren ook tot dat deel van de bevolking, we vinden dat er meer alternatieven moeten komen en dat alleen voor de noodzakelijke proeven proefdieren mogen worden gebruikt. Het is alleen wel jammer dat al die producten waar geen dierproeven voor gedaan zijn zo veel kosten. Maar eigenlijk moet in dit geval geld geen rol spelen. 8. Bio-industrie
Voorwoord
Weet u wat bio-industrie is? Veel mensen niet. Weet u welke dieren vast zitten? Niet alleen kippen en varkens. Meer dieren. Bio-industrie is grof en gemeen. Het is WREED! Mijn werkstuk gaat over die arme dieren die daar zitten. Het is tijd om de wereld eens te laten zien wat er allemaal gebeurt achter de gesloten staldeuren. Om te beginnen in mijn eigen omgeving. Ik help de dierenbescherming een handje. Het is wreed wat er in mijn werkstuk staat, maar het is de afschuwelijke waarheid. 2 Wat is bio- industrie
Als je aan mensen op straat vraagt: "weet u welke dieren in de bio-industrie zitten?" Is de grootste kans dat je een antwoord krijgt als: "kippen, koeien?" Dat is toch belachelijk. Heel veel vlees komt uit de bio-industrie. En dan weten mensen niet eens welke dieren gevangen zitten. Bio-industrie is een soort veehouderij, maar dan heel intensief. Het is intensieve veehouderij. Mensen die in de bio-industrie werken willen dat de dieren in korte termijn heel dik worden. Dit om zo veel mogelijk geld te verdienen. Veel dieren worden in de bio-industrie geboren en zien in hun korte leven nooit daglicht. Ze worden al heel snel bij een moeder weg gehaald. 3 Kippen
Open eens een eierdoosje van tien eieren. Dan zie je op wat voor een oppervlak de kippen moeten leven. Soms met z`n twee op zo`n oppervlak. Als kuikens in de boerderij uit hun ei kruipen, verhuizen ze afhankelijk van hun ras en geslacht naar een leg- of mestbedrijf. De haantjes zijn ‘waardeloos’ en worden in een plastic zak met koolzuurgas gedood of versnipperd. De kippen die naar een legbatterij gaan, komen in een loods vol lange rijen kooien van draadgaas, in 3 of 4 etages boven elkaar. De dieren zitten met z`n vijven bij elkaar in kleine kooitjes. Die kooitjes hebben een oppervlak van 45 cm. Ze leggen hun eieren op het draadgaas en kunnen hun vleugels niet uitspreiden. Als gevolg van deze benarde positie pikken ze elkaar. Daarom worden hun snavels afgebrand zonder verdoving. De kippen kunnen niet op stok om te slapen en zij krijgen een verstoord dag/nachtritme opgedrongen om zoveel mogelijk eieren te leggen. Legbatterij kippen worden ongeveer 1 jaar, dan hebben ze ongeveer 300 eieren gelegd en zijn alleen nog maar geschikt voor de soep. Mestkuikens leven maar 6 weken, dan worden ze geslacht. In die korte tijd groeien ze met speciaal voedsel razendsnel op van kuiken tot halfvolwassen kip. Zouden ze langer leven dan zouden ze te zwaar worden en zichzelf letterlijk doodgroeien. Voor het vervoer naar het slachthuis worden ze met geweld in kratten geperst met kans op vleugel- en pootbreuk. In deze stressvolle omstandigheden worden ze op (halfopen) vrachtwagens naar het slachthuis vervoerd. 4 Koeien
Koeien worden niet ouder dan 4 en een half jaar. Ze kunnen onder normale omstandigheden wel 30 jaar worden, maar de productie is na 4 jaar niet meer op topniveau: ze zijn uitgemolken. Tijdens hun leven krijgen ze elk jaar op nieuw een kalf, omdat de enige manier om hun melkgift op te wekken. Het kalf wordt na maximaal een week bij de moeder weggehaald, om een band tussen moeder en kind te voorkomen. De eerste dagen is de melk (biest) ongeschikt voor menselijke consumptie. Kalveren die voor de vleesproductie zijn uitgekozen worden op zijn hoogst 4 maanden oud. Een dag na de geboorte worden ze bij de moeder weggehaald en in afzonderlijke hokken gezet of in een kleine groep gehuisvest. Die hokken zijn nauwelijks groter dan het kalf zelf. Vaak zit het kalf ook nog vast gebonden om het in zijn bewegingen te beperken. Na 2 weken kan het zich niet meer omdraaien in de smalle kist. Zo ontwikkelen de spieren van het kalf zich niet en blijft het vlees mals. Tijdens zijn opsluiting krijgt het kalf in plaats van groenvoer "melkvervanger"te drinken, met veel vet zonder ijzers of vezels, om het vlees er bloedeloos (blank) uit te laten zien. Het dier vreet vaak aan zijn hok en likt aan spijkers of zijn eigen vacht in poging om wat ijzer binnen te krijgen. De kalveren leven in het pikkedonker, want dat houd hen rustig. Vlak voor de slacht hebben ze zo`n hevige bloedarmoede, chronische diaree en ze zijn zo ongezond, dat ze dood zouden gaan als ze deze behandeling nog langer zou voortduren. 5 Varkens
Varkens moeten bijna 24 uur per dag in het donker verblijven om hen rustig te houden. Varkens staan op roosters zodat de mest in een ruimte onder hun valt. Zo staan ze de hele dag in een ammoniaklucht. Door hun verblijf op de roostervloer lijden de dieren aan pootgebreken. Door het leven in voortdurende duisternis in die kleine hokken zijn ze niks gewend en raken bij het vervoer naar het slachthuis (na 3 tot 6 maanden) in paniek. Dit wordt erger tijdens langdurige exporttransporten. Zeugen worden als ze jongen hebben ingeklemd tussen 2 stangen zodat zij zich niet kunnen omdraaien of verzorgen. Men doet dat zodat de biggetjes niet worden doodgedrukt door hun moeder als gevolg van ruimtegebrek. De biggen gaan na een zoogperiode van 3 tot 4 weken (ipv de natuurlijke 14 weken) naar het mestbedrijf, waar ze met zijn veertienen in een hok van zes vierkante meter worden gezet, op een rooster zonder stro. De mannetjes (beertjes) worden zonder verdoving gecastreerd (voelt u het al?). al met al ondervinden varkens ernstige stress (o.a. hart- en maagklachten) door beperking van bewegingsvrijheid. Uit frustratie kauwen ze vaak op de stangen. Waartussen ze staan geklemd. Van nature zijn het speelse en intelligente dieren. 6 Konijnen
Ja, ook konijnen zijn de dupe. De voedsters (vrouwtjeskonijnen) zijn niets meer dan wegwerp artikelen. Als een voedster niet langer 7 nesten per jaar kan werpen, dan wordt ze afgevoerd. Het vervangingspercentage bij de voedsters ligt rond de 90 %! Daarnaast wordt jaarlijks nog eens 55% van de voedsters wegens ziekte afgevoerd! Dit betekent dat er onder de voedsters een vervangingspercentage van ruim 145% is! Ook onder jonge konijnen is een hoog sterftecijfer; van de jonge dieren sterft 15% voor ze bij het moederdier worden weggehaald. Daarna sterft nog eens 15% van de jonge dieren. Dit zijn verschrikkelijk hoge percentages die vooral komen door slechte huisvesting van de dieren in de intensieve konijnen houderij. 7 Kalkoenen

In de commerciële kalkoenenhouderij worden de dieren met duizenden tegelijk in een kleine, donkere ruimte gehouden. Dit leidt vaak tot stress, verenpikken en kannibalisme. Door de intensiviteit van de houderij kan er in de eerste levensweek van de jonge dieren een uitvalspercentage van 40% voorkomen! De doelstelling van deze bedrijfstak is gelegen in het zo snel mogelijk vetmesten van de kalkoenen. Het fokbeleid is dan ook gericht op een hoge groeisnelheid. Een ingrijpend gevolg van deze selectie is dat de dieren niet meer op natuurlijke manier kunnen paren. De beesten zijn te zwaar gefokt. Kunstmatige inseminatie is de enige manier waarop de hennen kunnen worden bevrucht. 8 Struisvogels
De struisvogel komt uit Afrika. Daar is het vaak heel erg warm. De struisvogels zijn daarop gebouwd. Het verenpak is gesloten en de vetlaag ontbreekt. Als ze een regenbui over ze heen komt, zijn ze meteen nat. Het maakt niet zoveel uit, want in Afrika drogen ze heel snel. Maar in ons land is het koud en ze drogen niet snel genoeg als het regent. Struisvogels horen hier niet thuis. De struisvogel is een loopdier. Ze horen niet thuis in schuren of een klein oppervlak. Struisvogels worden gefokt voor het vlees. In ons land is dat erg populair. Kleine struisvogels eten alles wat ze voor hun neus krijgen. Dat is hun instinct. Hun moeder leert ze wat ze moeten en kunnen eten, maar als ze snel bij hun moeder worden weggehaald leren ze dat niet. Daar door eten ze spijkers en andere kleine dingen zoals glasscherven. Dit veroorzaakt darm- en maagklachten. Hierdoor sterven veel jonge dieren. In gevangenschap gaan ze zich vervelen, daarom gaan ze verenpikken. Dit veroorzaakt wondjes en infecties. Omdat dit niet behandeld wordt, wordt het steeds erger. En omdat de beesten niet kunnen bewegen en rennen of soms geen afweer systeem meer hebben gaan ze dood. 9 Vissen
Vreemd maar waar. Zelfs vissen zijn de dupe van de bio-industrie. Alleen heet het dan Aquacultuur. In Nederland zijn op dit moment 100 bedrijven die zich bezig houden met de intensieve kweek van vis. Met name meerval, paling en forel zijn afkomstig uit deze kwekerijen. In dergelijke bedrijven wordt zeer intensief gekweekt. Er kan dan ook met recht van bio-industrie worden gesproken. Dat betekent: zoveel mogelijk vissen in een zo klein mogelijke ruimte, veel machines en kunstmatige regeling van licht en dag lengte. Alles is erop gericht om in een zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk vissen "af te mesten". Als ze volgroeid zijn, kunnen de vissen zich in hun bassins nauwelijks nog bewegen: leven als een vis in het water is er niet meer bij. Om de groei van de vissen te bevorderen, wordt er flink gemanipuleerd. Van een normale voortplanting is geen sprake. De dieren worden volgespoten met hormonen. Eieren en sperma worden verzameld en samengevoegd. Door het gebrek aan ruimte gaan de dieren stressen. Hierdoor worden ze ziek en vertonen onnatuurlijk gedrag. Als genetisch gemanipuleerde vissen ontsnappen (en die kans is groot), kan dat ernstige gevolgen hebben voor natuur en milieu hebben. Door hun agressiviteit kunnen ze dan hun natuurlijke soortgenoten verdringen en omdat ze erg veel eten, kunnen ecosystemen ontwricht raken. En wat als gemanipuleerde vissen paren met hun gewone soortgenoten? 10 Andere dieren in de bio-industrie
Ook veel andere dieren zitten in de bio-industrie. Maar niet alleen maar voor het vlees. Zoals de vossen en nertsen. Ze zitten in een kooitje terwijl ze daar niet horen. Ze horen vrij rond te lopen. Omdat ze zich vervelen springen ze tegen de uren en het plafond op. Hierdoor krijgen ze vaak een letsel of gebroken poten. Ze worden "gefokt" voor het bont. Pekingeend is voor sommige een Chinese lekkernij. Maar ze komen helemaal niet uit China. Ze worden op kleine oppervlakte bij ons gefokt en vetgemest. Ze worden in zeven weken vetgemest. Ze zitten in het begin met 15 tot 20 kuikens op 1 vierkante meter. Later wordt dat 7 op 1 vierkante meter. Ze vervelen zich en gaan verenpikken.Om dit te voorkomen was het tot 1 september 1996 toegestaan om een stuk van de snavel af te knippen. Er is geen ruimte om de vleugels uit te slaan of lekker te badderen. Exotische dieren zijn maar gedeeltelijk beschermd. Als ze in gevangenschap worden gefokt, mag het vlees en de huid verhandeld worden. Dat deze dieren onder de meest erbarmelijke omstandigheden leven doet er niet toe. Neem bijvoorbeeld de krokodil. De staart wordt overgoten met een lekker sausje, dit wordt beschouwd als een bijzondere lekkernij. Voordat de staart in de saus kan worden gedompeld wordt de krokodil met messteken in de keel en darmen verwond. Dan is het dier nog niet dood. Om de kwaliteit van het vlees te garanderen, laat men de krokodil al stuiptrekkend nog twee dagen zwemmen. 11 Vijf bezwaren tegen bio-industrie
1 Ethiek en dierenwelzijn
Vrijheid is volgens Animal Freedom een grondrecht voor mens én dier. Wordt dit grondrecht geschaad door dieren in extreme mate in hun vrijheid te ontdoen om natuurlijk gedrag te vertonen, dan wordt het welzijn van dier geschaad. Als overmatig producent van onverantwoorde bio-industrie-producten (70% wordt geëxporteerd) dwingt Nederland andere landen om zich te verlagen tot dezelfde immorele en dierwelzijnbedreigende bedrijfsvoering in de intensieve veehouderij. 2 Volksgezondheid
Door het overmatige gebruik van antibiotica in het bio-industrie-voer loopt de mensheid gevaar dat er resistente bacteriën ontstaan waartegen geen medicijnen bestand zijn. Ook kunnen er resten van diergeneesmiddelen in vlees achter blijven en worden er nog steeds (weliswaar illegaal) groeihormonen gebruikt in de vleesindustrie. 3 Wereldvoedselproductie
Landbouwgronden in de derde wereld worden gebruikt voor voedselproductie voor dieren uit onze bio-industrie in plaats van voor de lokale bevolking. Lokale economie raakt verstoord. Door de sterke uitbreiding van de sojateelt (tbv veevoeder) zijn miljoenen boeren van hun land verdreven. Om te kunnen overleven hebben velen land moeten ontginnen in waardevolle natuurgebieden. Zo draagt de veevoederindustrie direct bij aan de verdwijning van o.a. tropisch regenwoud. 4 Woongenot. De stank uit de stallen en van uitgereden mest en het lawaai van (koel) machines in de bio-industrie vergallen het woongenot van omwonenden. 5 Landschap en soortenrijkdom
Grote industriëlen verdringen kleine boeren. Door het ontstaan van monoculturen (bijvoorbeeld voergras en voermaïs), het uitrijden van zware metalen in de mest en overbemesten in het algemeen verarmt de natuur en het landschap en vervuilt bodem- en grondwater. 12 Wat is er mis in de bio-industrie? Zelfs als alle milieuproblemen kunnen worden opgelost en zelfs al is de energie- en mineralenboekhouding van veehouders in balans, dan blijft de manier waarop in de bio-industrie het respect voor dieren met voeten wordt getreden onaanvaardbaar. Omdat het stukje vlees uiteindelijk zo goedkoop mogelijk in de schappen moet komen, krijgen de dieren net genoeg ruimte om te staan en in leven te blijven. Mannelijke varkens worden zo snel mogelijk na de geboorte zonder verdoving gecastreerd. Als iemand dat met zijn hond of kat doet, kan hij een niet mis te verstane boete wegens dierenmishandeling krijgen. Maar voor huisdieren die voor de slacht gefokt worden gelden opeens andere regels. Voor een mestkip is het 23 uur per etmaal dag. Daardoor denkt een kip dat hij moet blijven eten. Het licht gaat maar 1 uur per dag uit en in die tijd mag de kip uitrusten. Bij varkens is juist zoveel mogelijk het licht uit. Twee keer een kwartier tot een half uur per dag gaat het licht aan en voor de rest is het donker. Het houden van veel dieren in een kleine ruimte zonder bewegingsvrijheid en zonder mogelijkheden om natuurlijk gedrag te vertonen kan niet anders dan op een dier- onvriendelijke wijze gebeuren. 13 De weg naar het slachthuis...... Het leven in de bio-industrie is voor de dieren een hel. De dood brengt eigenlijk alleen maar verlichting. Maar voor het dier kan sterven heeft hij nog een lange, lange weg te gaan. Kippen, kalkoenen en eenden worden in kratten gesmeten. Kalkoenen worden aan de poten opgetild (en dat terwijl ze te zwaar zijn) en eenden aan de nek. Bij struisvogels is het bijeendrijven en het transport een ware hel. Maar de slacht geeft nog een extra probleem. Er is zo weinig kennis in ons land over de struisvogel, dat men niet eens weet wat de beste slachtmethode is. Op dit moment zijn er twee slachthuizen in Nederland waar men een experiment van maakt. Meervallen worden vervoerd in warm water. Ze worden gedood door ze vanuit het warme water in ijs of stromend ijswater te gooien. De extreme temperatuursverschillen zouden een snelle dood tot gevolg moeten hebben. Dit is vaak niet het geval! Als gevolg van onderkoeling bewegen ze niet meer maar ze leven vaak nog wel. Ook als ze worden opengesneden en klaargemaakt voor consumptie. Ook palingen lijden zeer ernstig als ze worden gedood. Nog altijd gooit men ze in bakken met zout.wel dertig minuten liggen de palingen in de bakken te kronkelen, terwijl het zout agressief inbijt. Het is wetenschappelijk aangetoond dat de palingen nog niet dood zijn als de verwerkingsfase begint. 14 Wat kunnen we eraan doen? We kunnen verschillende dingen doen. Als we niet om dit soort vlees vragen wordt het ook niet geleverd. Dus wees kritisch. Hier volgen enkele tips Bestel in restaurants geen exotische gerechten. Vermijd restaurants met dit soort gerechten op de kaart. Haal vlees bij de scharrel slager of bij de biologische slager. Draag geen bont Wilt u een hond? Haal die uit het asiel of bij een erkende fokker. U bent uiterst kritisch ten aanzien van de consumptie van eend, kalkoen, konijn en andere dieren uit de kleine houderijen. U kunt ook de dierenbescherming steunen en helpen. Want de dierenbescherming zet zich actief in tegen de bio-industrie. U kunt lid worden of een gift geven. Maar u kunt ook meedoen aan de acties. Hoe meer mensen de mouwen opstropen, hoe beter. Dit is natuurlijk niet verplicht. Het moet allemaal vrijwillig gebeuren. 15 Nawoord

Ik hoop dat u het overleefd hebt. Verschrikkelijk hè? Dat mensen zoiets doen! Ik wist eerlijk gezegd bijna niets over de bio-industrie. Hierdoor weet ik ineens een heleboel. Ik hoop u ook. 9. Zeehondenjacht
Canada: subsidie op zeehondenjacht
visserij en aquacultuur
De subsidie op de zeehondenjacht wordt uitgebreid in de oostelijke wateren daar de populatie dermate is toegenomen dat de visserij ernstig wordt bedreigd. Het aantal dieren schijnt de afge- lopen jaren verdubbeld te zijn tot bijna 5 mln. Volgens het ministerie van Visserij consumeren de dieren bijna 7 mln mt vis per jaar, waaronder 124.000 mt kabeljauw, een vissoort die uit commercieel oogpunt praktisch uitgestorven is in dat deel van de oceaan. Sinds de jacht op de babyzeehonden, na een m.n. Europese boycot en ban, is gestopt, neemt het zeehondenbestand jaarlijks met een kwart mln toe, precies het aantal jonge zeehonden dat in het verleden werd gedood. Hoewel het quotum voor volwassen dieren 186.000 bedraagt, worden de laatste jaren slechts 60.000 dieren gedood. Door de jacht nu te subsidieren, zou de balans hersteld kunnen worden.

REACTIES

C.

C.

wwwwwwwwwwwwow wat een lang verhaal jij hebt er egt wat voor over

19 jaar geleden

L.

L.

veel teveel tekst en ik zie het verschil niet waar een hoofdstuk over gaat

13 jaar geleden

Y.

Y.

Ik wil even reageren op het stuk over koeien.
1. Koeien worden in de natuur geen 30 jaar oud, maar gemiddeld maar 12-14 jaar oud.

2. De koeien worden gemiddeld geen 4,5 jaar oud, maar de meeste toch echt wel 5-6 jaar oud.

3. Het kalf word niet bij de moeder weggehaald, om te voorkomen dat ze een band ontwikkelen. Dit word gedaan omdat dit de meest efficiënte manier van werken is. Daarnaast word het kalf meestal binnen 24 uur weggehaald bij de moeder.

4. En koe krijgt pas als ze 2 is haar eerste kalf, niet elk jaar van haar leven dus.



12 jaar geleden

L.

L.

Gewoon overgenomen? Je begint niet met een voorwoord je hebt geen inhoud en je ziet niet waar een nieuw hoofdstuk begint doe dat dan dikgedrukt

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.