Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Getuigenis uit een concentratiekamp van WOII

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 2315 woorden
  • 15 oktober 2007
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Getuigenis uit concentratiekamp
“Wie als mijnwerker in de bouwbrigade van Woffleben terechtkwam, mocht het ergste vrezen. De meesten zijn in dat nevencommando van Buchenwald achtergebleven, want er heerste een waarachtige slavenhandel. Mijn broer Roger en ik hadden geluk, want wij moesten als elektriciens instaan voor het licht in de uit te graven tunnels in het Harz-gebergte. Telkens als men klaar was om door een explosie weer een eindje dieper in het gebergte te dringen, haalden wij de lampen naar buiten. Na de explosie drongen we in een immens dikke stofwolk de tunnel binnen om de verlichting opnieuw aan te brengen. De bewakers daar waren echte beesten, talloze makkers hebben hun sadistische fantasietjes met het leven moeten bekopen: velen zijn doodvermoeid, kapotgewerkt en stukgeslagen neergestuikt, anderen zijn door onredelijke bevelen geëxplodeerd. Immers, om de springstof in de bergwand aan te brengen, werden eerst gleuven gekapt. Daarin werd het dynamiet gestopt om de bergbuik verder open te rijten. Maar na de explosie en het wegtrekken van de stofwolk bleek soms niet dat alle springstof was ontploft. Het was dan ook verboden om in de niet geëxplodeerde gleuven verder te kappen om nieuwe springstof aan te brengen, omwille van ontploffingsgevaar. Maar soms vonden de bewakers het niet nodig om nieuwe gleuven te maken, en bevolen ze, zelf weggedoken achter een beschermende rotswand, aan de mijnwerkers om in dezelfde gleuven verder te hakken. Nagenoeg onmiddellijk volgde een verschrikkelijke ontploffing, waarbij die jongens letterlijk in stukken werden gescheurd. Die bebloede brokken mensenblees werden dan op een ladder gelegd en naar buiten gedragen…” François De Coster verpinkt nauwelijks als hij dit verhaal en andere even ongeloofwaardig gruwelijke anekdotes uit zijn kennismaking met de Duitse concentratiekampen en werkcommando’s in 1944 en 1945 vertelt. Ook over het giet dat hij in Buchenwald zijn vader Joseph en zijn jongere broer Willy achterliet en hen nooit meer terugzag, praat hij met heel weinig emotie in de stem. “ Ik ben door dat wat ik in die 13 maand tussen maart ’44 en april ’45 heb meegemaakt, beenhard en haast gevoelloos beginnen reageren,” geeft hij toe. “ Een normaal voelend mens vindt zoiets misschien onbegrijpelijk, maar die harde gevoelloosheid was bij mijn terugkeer een schild dat ik optrok om de gebeurtenissen beter te verwerken. Ik herinner me nog dat het overlijdensbericht van mijn broer en mijn vader me destijds weinig heeft geraakt, zo afgevlakt was ik. Ik probeer er nu ook nog zo weinig mogelijk over na te denken, en als het een emotioneel lijkt te worden, stel ik de automatische piloot in. Het bijltje erbij neerleggen en erover zeuren, helpt niet. Dat had ik vlug door. Maar wat ik u hier nu allemaal vertel dat weten zelfs mijn eigen zonen niet,” onderstreept hij.

We schrijven 3 maart 1944 als vader Joseph De Coster en zijn drie zonen François (23), Willy (18) en Roger (15) in hun woning worden opgepakt, samen met nog 6 andere dorpsgenoten. De familie De Coster had toen al een fabriek waar elektromotoren werden vervaardigd en niet zelden werden daar ondergedokenen tewerkgesteld door vader Joseph. “We hebben nooit geweten waarvoor we officieel werden aangeklaagd,” zegt François,” want niemand van ons werd ook maar één minuut ondervraagd.” De groep uit Wespelaer werd voor een paar uur overgebracht naar de Ortskommandantur in Leuven, waar ongeveer 250 aangehoudenen werden verzameld. 40 daarvan, waaronder ook de De Costers, werden vervolgens in een bus gestopt. “De bus draaide af richting Willebroek en meteen beseften we wat ons te wachten stond: Breendonk.”


”We wisten dat dat erg was, de schrik zat er meteen in en die eerste aanblik van het fort was niet van dien aard om ons op te monteren.” Het fort van Breendonk lag oorspronkelijk volledig onder de aarde bedolven. Reeds op 20 september 1940 werden de eerste gevangenen naar Breendonk gebracht. Breendonk kende tijdens WO II een streng, maar niet ondraaglijk regime. De gevangenen werden tewerkgesteld om de ongeveer 250.000 ton zand af te graven, zodat het fort bloot kwam. Met dat zand werd langs de buitenzijde van de gracht, die het fort omzoomde, een hoge dijk opgeworpen.
Bij de komst van de Belgische SS in september 1941 begon in Breenonk de gruwel: de dreiging van het executiepeloton of de galg. Maar ook de sombere, vochtige gangen en cellen in het fort waren deprimerrend en beklemmend. Breendonk viel op 2 september 1944 in geallieerde handen en is sinds 1947 ingericht al Nationaal Gedenkteken.
”Ik herinner me nog dat we bij onze aankomst in Breendonk mensen met een kruiwagen af en aan zagen lopen. Amai, dacht ik toen naïef bij mezelf, die zijn hier nogal “gepresseerd”. Maar reeds enkele ogenblikken na het uitstappen van de bus, snapte ik waarom die sukkelaars zo haastig waren: ze werden als beesten opgejaagd!” François werd samen met zijn vader, in één van de “kamers” van het fort opgebracht, Willy en Roger verdwenen in andere barakken. Die “kamers” waren aanvankelijk voorzien als eet- en slaapgelegenheid voor 32 gevangenen, in de periode dat François er aankwam, verbleven al 48 gevangenen in zo’n “Stübe”. Tussen de houten stapelbedden (3 boven elkaar) was nauwelijks plaats om te gaan, een vuile strozak diende als matras en achteraan de kamer, stonden wat tafels en stoelen zodat de gevangenen er in min of meer normale omstandigheden konden eten. “We werden als arrestanten in die kamers gejaagd en we hebben zes of zeven weken lang, dag in, dag uit niks anders moeten doen dan in houding rechtop voor onze beddenbakken staan,” zegt François De Coster.

”De dagen sleepten zich voort voor ons, en tal van gevangenen kloegen na verloop van tijd over dikke, gezwollen voeten. Wekenlang rechtop staan is heel lastig, maar ik prijs me gelukkig dat ik uit de folterkamer ben weggebleven. Ik ben niet ondervraagd geworden, maar we kregen wel de rode “T” van terrorist opgenaaid.”
”Wanneer je zo uren aan één stuk moet rechtstaan zonder ook maar iets te mogen zeggen of doen, dan heb je tijd om na te denken. Over de terechtstellingen bijvoorbeeld, want de onzekerheid knaagde en je wist niet wanner het jouw beurt zou zijn.

Je had de indruk dat in Breendonk alles fel geordend was, geregeld als een horloge. Tegenover die precisie stonden wij met onze onzekerheid en angst. Die angst werd nog opgevoerd op de dagen van terechtstellingen. De SS’ers kwamen dan de kamer binnen en begonnen enkele nummers af te roepen. Wie zijn nummer hoorde, wist dat het vuurpeloton wachtte en dat geen uitvlucht meer mogelijk was. Die mensen reageerden dan ook kalm en gelaten, ze kwamen ons de hand drukken en sommigen vroegen om aan hun familie de groeten over te maken. Dat was alles, want ze werden meteen naar de executieplaats gebracht.”
François De Coster vertelt dat men, op dagen van executie, niet hoefde te werken. “Vanuit de kamer konden we de terechtstellingen niet zien, maar we hoorden wel de bevelen en de schoten. En dan was het stil,” mijmert François. “Eén keer ontsnapte ik aan het vuurpeloton toen men als vergelding voor een in Wespelaer doodgeschoten VNV’ er 10 anderen wilde fusilleren. Maar omdat bij dat groepje van 10 aangeduide slachtoffers, waarvan ik ook deel uitmaakte, de broer van die VNV’ er zat, wilde de weduwe dit mensen offer niet. Die keer had ik geluk, maar het zou niet bij die ene keer blijven…”
François De Coster en zijn familie verbleven tot 6 mei 1944 in Breendonk en enkel de laatste week hielp hij bij de ontgravingen van het fort. Die week volstond François om het onmenselijke regime ervan in te zien. Het sleuren met zware stenen, het werken met slecht materiaal in slechte omstandigheden en het voortdurend ten prooi vallen aan de beestachtige
Willekeur van de gretig slaande bewakers braken menig gevangene in Breendonk zuur op. François hield er enkel een voetkwetsuur aan over en treurde niet toen hij, terug herenigd met zijn vader en broers, op een vrachtwegen richting Willebroek werd gezet. Daar werden de gevangenen op een trein gestopt en die had een stationnetje in de buurt van Weimar als einddoel: Buchenwald!

Het kamp werd gebouwd door de gevangenen zelf, want Buchenwald was vooral een werkkamp, waar het motto eliminatie door arbeid, gold. Het overgrote deel van de Buchenwald-slachtoffers kwam dan ook tijdens de arbeid aan zijn einde, maar in het kamp bestonden bovendien sadistische en geraffineerde moordmethodes, zodat “Jedem das Seine”, de spreuk in het smeedwerk van de toegangspoort, een wansmakelijke verklaring krijgt. Toen het kamp in 1945 werd bevrijd, waren er nog 80.000 gevangenen aanwezig. “Het was net alsof we in de hel arriveerden, zo’ n tumult brak los in het station,” herinnert François zich zijn middernachtelijke aankomst in Buchenwald nog. “Het was donker, rondom ons zagen we aanvankelijk niks dan silhouetten van bomen en we hoorden bevelen schreeuwen en bloedhonden blaffen. Gummistokken belandden onzacht op ons hoofd, onze rug, overal waar ze ons maar konden raken. We werden in rijen van vijf geduwd, en één van de honden viel me aan omdat ik wat trager dan de anderen opschoot. De voetblessure van Breendonk speelde me immers nog parten…”

De vergelijking die François maakte tussen Buchenwald en de hel, werd bij het krieken van de dag kracht bijgezet: de klassieke was- en scheerbeurt gebeurde onder de traditionele slagenregen en werd gevolgd door tetanosen tyfusinjecties in de linkerborst. Sommigen, onder wie Willy De Coster werden ziek van die inspuitingen. Ook in de barakken bleef François’ helletocht verder duren: 10 mensen sliepen rechtop zittend in 1 bak en de vlooien heersen er alom. De gevreesde appelbeurten duurden soms 4 uur en het werk waarmee François werd opgezadeld was het verslepen van drek. Ondanks alles noemt hij Buchenwald echter het best georganiseerde kamp dat hij heeft gekend. Nochtans heeft hij er zijn vader en zijn zieke broer Willy voorgoed moeten achterlaten toen hij eind mei 1944 op werkcommando naar Niedersachswerfen werd gestuurd. “ Roger en ik moesten Buchenwald verlaten om in één van de werkkampen aan de slag te gaan. Toen we naar de trein vertrokken, deed vader ons nog uitgeleide tot aan de poort. We hebben elkaar omhelsd en gekust, maar ook “tot weerziens” gewenst, want geen van ons vermoedde dat we elkaar niet meer zouden terugzien. Mijn broer Willy heeft zelfs niet geweten dat we vertrokken waren, want hij lag nog te slapen. We zouden drie maanden werken, en zouden nadien terugkeren. Dat hadden de Duitsers ons verteld, maar de waarheid was anders. Vader stierf op 2 mei 1945, drie weken na de bevrijding van het kamp, aan tyfus. Mijn broer Willy sneuvelde op 9 februari 1945 tijdens een bombardement op Weimar.”
Hoe onmenselijk het werk in het Harz-gebergte, eerst in Harzungen, en later in Woffleben en tenslotte in Ellrich was, vertelde François bij de inleiding van dit hoofdstuk. Het feit dat hij en zijn broer zich als elektriciens hadden opgegeven, heeft wellicht hun leven gered. De werkperiode van 6 tot 18 uur was nu al zwaar om dragen, laat staan wat dit zou geweest zijn indien ze het lastiger en gevaarlijker labeur als mijnwerker hadden moeten uitvoeren.
”Roger kreeg op 11 november 1944 een werkongeval. Hij maakte een kortsluiting van 380 Volt en liep daarbij brandwonden aan gezicht en arm op. Met deze pijnlijke kwetsuren dwong men hem te voet, door de sneeuw en in de bijtende kou, naar het Rivier in Dora te gaan. Hij is er geraakt, en het is zijn geluk geweest dat hij die winter in het lazaret heeft kunnen doorbrengen.”
Een paar dagen na het ongeval van Roger, viel François van een ladder op zijn rug. Ofschoon hij heel veel pijn leed, moest hij nog enkele weken verderwerken. Half december 1944 werd het hem teveel en kon hij nog amper een voet verzetten. Men liet hem naar het Rivier in Ellrich overbrengen, waar men t.b.c. tussen de rugwervels vaststelde! Na 14 dagen besloot men de zieke François in een kleine bestelwagen tussen 2 lijken en één stervende naar het Rivier van Dora over te brengen.
Dora-Mittelbau was oorspronkelijk een bijkamp van Buchenwald. Voor het 29 oktober 1944 officieel als zelfstandig concentratiekamp werd erkend, voornamelijk al toeleveringskamp van werkkrachten voor de tunnelbouw en de vervaardiging van V2-raketten. In de periode dat Dora een volwaardig concentratiekamp was, had het met Ellrich zélf een onmenselijk buitencommando.
”Toen ik in het Rivier van Dora aankwam, maakte ik er opnieuw kennis, na haast 5 maanden, met het gevoel van water. De kraantjes in Ellrich waren immers slechts open van 6 tot 18 uur, maar wij vertrokken telkens vroeger en kwamen iedere keer pas na zessen weer thuis. Het stof uit de tunnels en van de herhaaldelijke explosies, was niettemin in mijn huid geroosterd, zo’n korst lag er over mijn lichaam. Bij onze aankomst in Ellrich had ik de verwittiging “Eine Laus, dein Tod” wel gezien, maar nu pas begreep ik ze. Immers, onder het vel van mijn arm had zich een etterbuil gevormd, die echter nog niet door de korst heen was gebroken. Toen ze de wonde blootlegden, zag ik de luizen eruit kruipen…”
Pas na zes weken zag François in het Rivier van Dora zijn broer Roger terug. Lang bleven de broers niet samen, want Roger werd in maar naar Ellrich teruggestuurd. Van daaruit belandde hij in Bergen-Belsen waar hij door de Engelsen werd bevrijd. Op 28 april 1945 kwam hij als eerste van de 4 De Costers thuis.
François van zijn kant maakte de ontruiming van Dora mee, even voor de bevrijding van het kamp op 11 april 1945. Even leek het erop dat hij net niet het einde van de oorlog zou halen, want bij de ontruiming was er opdracht gegeven om diegenen die zich niet konden verplaatsen, onmiddellijk af te maken. De anderen werden op dodenmars gestuurd. Hoe het komt dat de soldaten hem de dodende kogel niet gegeven hebben, is voor François nu nog een raadsel. “Ik had toen nog maar eens geluk,” zegt hij. François De Coster kwam op 9 juni 1945 in Wespelaer aan en vernam er bij zijn thuiskomst het overlijden van zijn vader. In oktober kwam het verwachte officiële nieuws over de dood van Willy.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.