Inleiding In dit verslag wordt bepaald welke regels er gelden voor stromen in een parallel- en serieschakeling. De onderzoeksvraag hierbij is: Welke regel geldt er voor de stroomsterkte in een parallel- en serieschakeling? Proef A is de stroomsterkte in de serieschakeling. Proef B is de stroomsterkte in de parallelschakeling.
Benodigdheden Proef A: - Een voedingskastje - 2 lampjes in een fitting - 4 snoeren - Een stroommeter
Proef B: - Voedingskastje - 2 lampjes in een fitting - 5 snoeren - stroommeter
Werkwijze
Proef A: Maak de schakeling van de opstelling van Proef A. (op de vorige pagina) Plaats de stroommeter links van lampje 1. (op punt a) Stel de spanning in op 12 Volt. Meet de stroomsterkte en schrijf die op. Plaats de stroommeter tussen de beide lampjes. (op punt b) Meet de stroomsterkte en schrijf die op. Plaats de stroommeter recht van lampje 2. (op punt c) Meet weer de stroomsterkte en schrijf die op.
Proef B: Maak de schakeling van de opstelling van Proef B. (Zie hierboven) Stel de spanning in op 12 Volt. Plaats de stroommeter links van de lampjes (punt a), meet de totale stroomsterkte en schrijf die op. Plaats de stroommeter op punt b, meet de stroomsterkte en schrijf die op. Plaats de stroommeter op punt c, meet de stroomsterkte en schrijf die op. Plaats de stroommeter op punt d, meet de stroomsterkte en schrijf die op.
Meetresultaten
Proef A:
Punten Aflezing (A)
Meting 1 (punt a) 0,72
Meting 2 (punt b) 0,72
Meting 3 (punt c) 0,72
Proef B:
Punt Stroomsterkte (A)
A 0,2
B 0,1
C 0,1
D 0,2
Conclusie en controle
Proef A: Conclusie: ¡ñ Als je een serieschakeling hebt is de stroomsterkte overal even groot, want je meet aan beide dezelfde stroomsterkte. ¡ñ Een lampje gebruikt geen stroom, want het aantal Amp¨¨re blijft nadat de stroom door het lampje is geweest gelijk.
Controle: (De letters a, b en c geven de meetpunten aan.) Ia = Ib = Ic ¡ú Op elk punt werd 0,72 A gemeten.
Proef B: Conclusie: ¡ñ Bij een parellelschakeling wordt de stroomsterkte verdeeld over de aftakkingen.
Controle: (Hier zijn de letters a, b, c en d ook de meetpunten.) Ia = Id ¡ú Op de punten a + d is de stroomsterkte 0,2 A Ia = Ib + Ic ¡ú Als je Ib en Ic optelt = 0,1+ 0,1 krijg je 0,2 net als op punt a of Id = Ib + Ic ¡ú Als je Ib en Ic optelt = 0,1+ 0,1 krijg je 0,2 net als op punt d
Metingen van een gloeilampje en een weerstand
Inleiding In dit verslag wordt bepaald welke regels er gelden voor stromen in een parallel- en serieschakeling. De onderzoeksvraag hierbij is: Welke regel geldt er voor de weerstand in een serie- en parallelschakeling? In proef C worden er metingen aan een weerstand gedaan. In proef D worden er metingen aan een lampje gedaan.
Theorie
Om de weerstand te berekenen gebruik je de Wet van Ohm.
De formule van de Wet van Ohm is: weerstand = spanning of R = U
stroomsterkte I
De spanning wordt aangegeven in Volt en de stroomsterkte in Ampère. Het antwoord wat uit de formule komt duidt je aan in ¦¸.
Voorbeeld:
Op een fietslampje staat 6V en 0,1A. Hoe groot is de weerstand als het op de juiste spanning brandt?
U = 6 V
I = 0,1 A
R = U = 6 = 60 ¦¸
I 0,1
Benodigdheden
Proef C: - een voedingskastje - 5 snoeren - een stroommeter - een spanningsmeter - een weerstand
Proef D: - een voedingskastje - 5 snoeren - een stroommeter - een spanningsmeter - lampje - fitting
Proef C: Maak de schakeling van de opstelling van Proef C. (zie hierboven) Stel de spanning in op 0 V voordat je de voeding aan zet. Maak de spanning steeds 1,5 V hoger en meet de bijbehorende stroomsterkte door de draad. Schrijf deze ook op. Ga hiermee door tot 12 V.
Proef D: Maak de schakeling van de opstelling van Proef D. (ook zie hierboven) Stel de spanning in op 0 V voordat je de voeding aan zet. Maak de spanning steeds 1,5 V hoger en meet de bijbehorende stroomsterkte door de draad. Schrijf deze ook op. Ga hiermee door tot 12 V.
Meetresultaten
Proef C:
Spanning (V) Stroomsterkte (A) Weerstand (¦¸)
3,0 0,028 100
4,5 0,040 113
6,0 0,052 115
7,5 0,068 110
9,0 0,082 110
12,0 0,120 100
Proef D:
Spanning(V) Stroomsterkte (A) Weerstand (¦¸)
3,0 0,045 67
4,5 0,058 78
6,0 0,069 87
7,5 0,079 95
9,0 0,088 102
Berekeningen
Nadat ik de spanning en de stroomsterkte heb opgeschreven bereken ik de weerstand op de volgende manier: R = U
I
Ik neem Proef C als voorbeeld; Je hebt 3,0 V en 0,028 A, je krijgt de weerstand door ze door elkaar te delen: 3,0 : 0,028 = 66,66667 67 ¦¸
Conclusie - Een weerstandje geeft meer weerstand dan een lampje. Want bij Proef C: hoe hoger de spanning is hoe lager de weerstand dan wordt. - De (R, U)-grafiek van Proef C is een bergparabool. - De (R, U)-grafiek van Proef D klimt.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
goeie verslag!!!,
maar klopt proef a de coclusie wel???
want hoe komt het dan dat op een gegeven moment de batterij leeg is??
trouwens wat was je zijfer voor dit??
10 jaar geleden
Antwoorden@.
@.
goeie nederlandse spelling
8 jaar geleden
@.
@.
goeie nederlandse spelling
8 jaar geleden
M.
M.
wauw echt suppaaaa!!!! alleen word is wel met dt hoar !! :) :)
8 jaar geleden
Antwoorden