Belangrijke gebeurtenissen in de Middeleeuwen:
- In 1600 werd het gregoriaans verdrongen door de meerstemmige muziek.
- In de 18e eeuw ontstond het volkslied.
- Rond 1100 ontstond in het zuiden van Frankrijk, in de Provence, een hoofse liedkunst.
- In de 12e eeuw verplaatste deze liedkunst naar Noord-Frankrijk.
- De belangrijkste bijdrage van West-Europa aan de muziekgeschiedenis van de laatste 1000 jaar is de ontwikkeling van meerstemmigheid.
Ritmische, melodische en harmonische kenmerken:
- De psalmen werden vaak op eenvoudige wijze, lettergreep voor lettergreep, op één toon gezongen, gereciteerd, met slechts een simpele aanhef ter opening en een melodische formule aan het slot, een cadens. Het lettergreep voor lettergreep zingen, de syllabische stijl, kwam in de mis minder voor.
Daarin overheersten rijkere gezangen. Deze melisma’s deden een groter beroep op het muzikaal geheugen van monniken. Daarom probeerde men ze te vergemakkelijken door schriftelijke geheugensteuntjes. Daaruit ontstond het neumenschrift.
- In de renaissance bouwde men vaak compositie op rond een gregoriaanse melodie, de cantus firmus.
Vaak worden melodieën van volksliederen gebruikt als cantus firmus in meerstemmige composities.
- De melodieën van het kunstlied zijn gebaseerd op middeleeuwse toonladders. Het ritme is grillig en duidelijk voor een solist bedoeld. Het middeleeuwse kunstlied is een lied van een met name bekende componist, op een tekst met een hoog poëtisch gehalte en met een melodie die ingewikkelder is dan die van een volkslied. Het kunstlied kan begeleid worden door een vedel, harp, fluit, doedelzak, portatief, schalmei, trompet, luit, kleine pauken, eenhandsfluit, trom, en een draailier. (in een bourdonkwint zit een doedelzak en een draailier).
- De eerste vorm van meerstemmigheid was het parallel-organum, gevolgd door het organum in tegenbeweging en het melismatisch organum. In het melismatisch organum ligt de (vaak gregoriaanse) melodie, met langgerekte noten, in de tenor. Daarboven werd een beweeglijke bovenstem gecomponeerd. Componisten gingen experimenteren met de onafhankelijkheid van tegelijkertijd optredende ritmes en melodieën, zodat een muzikaal lijnenspel ontstond dat vergelijkbaar was met het ingewikkelde lijnenspel van de in diezelfde tijd ontstane gothische kathedralen.
- In Parijs sloegen de componisten Leoninus en Perotinus nieuwe muzikale wegen in. Vast was de gregoriaanse tenor, die als cantus firmus in iedere compositie centraal stond. Daaromheen was vaak de contratenor. De hoge partij daarvan, de contratenor altus, werd zelfstandig, de lage, contratenor bassus, werd ook zelfstandig. De driestemmigheid werd een feit.
Muzikale structuren:
- De mis nam in de eredienstbeleving van de mensen en zeker van de geestelijkheid uit Middeleeuwen en Renaissance een zo centrale plaats in, dat ze een belangrijk muzikaal gegeven werd voor vele eeuwen.
In de Renaissance componeerde men de mis, met zijn vaste onderdelen Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei, treffen we aan in de muzikale nalatenschap van vele componisten, bijvoorbeeld Bach, Haydn, Mozart, Beethoven, Berlioz, Bruckner en Strawinsky.
De monniken onderbraken het werken op het land voor de eredienst, met als hoogtepunt de mis.
- volksliederen ontstonden voornamelijk in de 18e eeuw, toen volk en een natie als samenhangend geheel werden gezien.
voor de 18e eeuw hadden ze ook al volksliederen, die gemaakt werden door een anonieme schrijver. Het volkslied wordt gezongen in of voor de gemeenschap, een familie, een dorp, een volk en vervolgens mondeling overgebracht, dikwijls in varianten. Het volkslied is onthouden voor mensen waarvoor het een functie had. Die functie kan zijn: een feest opvrolijken, een kind wiegen, een dode vergezellen bij zijn begrafenis, het werk verlichten of de Heer prijzen.
De teksten gaan over geboorte en dood, over leven en werken, en over natuur en politiek.
Vaak worden de melodieën van de volksliederen als cantus firmus gebruikt in meerstemmige composities.
- Het kunstlied werd gemaakt door een troubadour, en de speelman begeleidde hem. De troubadour vond melodieën. De begeleiding van de troubadour kon bestaan uit; een vedel, een harp of een fluit.
In het Duits heette de troubadour Minnesänger in Noord-Frankrijk trouvères. De inhoud van de teksten ging meestal over verering van een gehuwde adellijke dame, de zogenoemde hoofse liefde.
- De muzikanten lieten de mensen dansen. Één van de bekende dansen was de estampie. Er waren vele variaties van de estampie, maar het refrein was hetzelfde. Dat is ook een kenmerk van de estampie, een vast refrein.
- In West-Europa ontwikkelde zich in de laatste duizend jaar de meerstemmigheid. De eerste vorm van de meerstemmigheid is het parallel-organum, gevolgd door het organum in tegenbeweging en het melismatisch organum. In het melismatisch organum ligt de (vaak gregoriaanse) melodie, met langgerekte noten, in de tenor. Daarboven werd een beweeglijke bovenstem gecomponeerd.
- Er zijn verschillende soorten mis teksten: zoals het requiem, de dode mis, en de motetten, teksten uit de Bijbel of uit gebedenboeken die van muziek zijn voorzien.
Klankkleur:
In de Middeleeuwen was er veel vocale muziek, muziek zonder begeleiding. Je had de psalmen, die op de syllabische stijl werden gezongen, melisma’s, de rijkere gezangen, requiem, de dode mis, meerstemmige volksliederen, het driestemmig zingen, en de meerstemmigheid van organum.
De kunstliederen en de speellieden die liederen maakten, werden vaak begeleid door vedel, (soort viool) fluit, en een trom.
Uitvoeringspraktijk:
In de kerk werden de missen gehouden, dus daar werden het requiem, melisma’s, en psalmen gezongen/gespeeld.
In het kasteel kwamen troubadours, en speellieden om kunstliederen te zingen.
En in de kroeg werd het volkslied gezongen.
De uitvoerenden improviseerden veel. Er waren vele variaties op de estampie, volkslieden, en kunstliederen.
Gregoriaans:
Het gregoriaans richtte zich vaak op de dood. In de Renaissance bouwde men vaak een compositie op rond een gregoriaanse melodie, de cantus firmus. Het gregoriaans bestaat niet uit majeur- en mineurtoonladders en heeft een vrije ritmiek, die niet gebaseerd was op een vaste maatindeling. Ook heeft het gregoriaans een melodische kracht.
De kenmerken van het gregoriaans zijn:
eenstemmig
a capella
kerktoonladders
altijd Latijns
neumen
melismatig
syllabisch
antifonaal
responsoriaal
Belangrijke gebeurtenissen in de Renaissance:
- In de 15e eeuw ging men ook nogsteeds uit van de bestaande gregoriaanse melodie.
- Josquin Desprez (1440?-1521) zanger van de Dom van Milaan.
- Hendrik de 8e (1491-1547) koning van Engeland.
- In de Renaissance veranderde het perspectief van de wereld. De wereld werd wijder door Columbus, gevaarlijker na de buiskruit uitvinding en verleidelijker toen alles natuurlijker werd geschilderd.
- na de 15e eeuw werd het verspreiden van muziek makkelijker.
Ritmische, melodische en harmonische kenmerken:
Om en over cantus firmus heen werden melodieën gevlochten die vooral horizontaal gedacht waren. Maar ook verticaal ging deze cantus firmus een rol spelen, toen men ook in andere stemmen gebruik ging maken van dezelfde melodie, vooral als beginmotief.
De behoefte aan tekstexpressie die voor mensen verstaanbaar was leidde, vooral onder invloed van het Italiaans humanisme in de 16e eeuw, tot steeds meer homofone passages in polyfoon gedachte composities.
In de polyfone passages zijn vrijwel alle beschreven compositietechnieken toegepast.
De samenklank veranderde ook in de Renaissance. Tertsen en sexten werden welluidender gevonden dan de kwarten en kwinten die de harmonieën van de Middeleeuwen beheersten. Door deze ontwikkeling ontstond een vollere klank, gebouwd op drieklanken, die gepaard ging met een eenvoudige, op de menselijke adem gebaseerde melodiebouw.
Muzikale structuren:
- Toen men ook in andere stemmen gebruik ging maken van dezelfde melodie ontstonden geleidelijk andere technieken, bijvoorbeeld de imitatietechniek; motieven of regels komen dan in andere partijen terug. De strengste vorm van imitatie is de canon.
- Een bijzondere techniek is het paarsgewijs hanteren van de stemmen, bijvoorbeeld een canon tussen het duo sopraan/alt en het duo tenor/bas.
- Bicinium zijn tweestemmige fragmenten in grotere werken; later worden het zelfstandige composities die zowel tweestemmige als polyfoon zijn.
- Om en over de cantus firmus heen werden melodieën gevlochten die vooral horizontaal gedacht waren. Maar ook verticaal ging deze cantus firmus een rol spelen, toen men ook in andere stemmen gebruik ging maken van dezelfde melodie, vooral als beginmotief.
- Het monopoly van de kerkelijke autoriteiten op het bezit van muziekboeken werd door de muziekdrukkunst doorbroken.
- De schrijfwijze van alle mis muziek was als regel gericht op vier- tot zes-stemmig zingen, maar men vond het in die tijd heel gewoon zangpartijen instrumentaal te versterken of ze door instrumenten te vervangen.
- Een motet is een onderdeel van de mis. Motetten zijn teksten uit de Bijbel of uit gebedenboeken die van muziek voorzien zijn.
- Een chanson is een liefdeslied over een meestal onvervuld verlangen, de verheven liefde. In de Renaissance is een chanson een meerstemmige, vaak polyfone compositie op een wereldlijke, meestal amoureuze tekst.
- Een madrigaal is een vocale compositie op wereldlijke tekst, meestal over de liefde, met polyfone en homofone passages; vaak met veel muzikale symbolen die naar de tekst verwijzen (madrigalismen). Madrigalen zijn geschreven in de landstaal, vooral Italiaans en Engels; soms met begeleiding, meestal a capella.
- Pavane is een dans waarbij ze voorzichtig schrijdend over de vloer gaan. Een kleine pas, simple, nog een kleine pas, en dan wordt het er maar op gewaagd, double: een doorlopend gaan van twee maten. Dat zijn de grondpassen van de pavane. Het tempo is niet al te traag, want er moet een natuurlijk voorgaande beweging in te voelen zijn. Na de Pavane komen de springdansen.
- Na de pavane volgde springdansen in driedelig ritme en hoger tempo, vaak op dezelfde melodie, de gaillarde, die ook wel met saltarello werd aangeduid. Bij grote feesten werd de pavane gespeeld op schalmeien en posaunen, maar het kon ook eenvoudig op een fluit, in ensembles met een gemengde bezetting, of in familiekwartetten van sopraan, alt, tenor en bas.
Klankkleur:
Een uitvoering met een Familiekwartet is een uitvoering met verschillende uitvoerenden in verschillende hoogte. Ze zijn altijd met z’n vieren (kwartet) bv. sopraan, alt, tenor en bas.
De instrumenten die ze in de Renaissance gebruikten zijn; schalmeien (gaillarde), posaunen (gaillarde), kromhoorn, blokfluiten, dwarsfluiten, strijk- en blaasinstrumenten, luit, gamba’s, (Hendrik de 8e), harpen, en portatieven (mis).
De zangstemmen werden meerstemmiger, soms vier- tot zes stemmig. (sopraan, mezzosopraan, alt, bariton, tenor en bas.)
Uitvoeringspraktijk:
In de kerk had je de mis met Proprium, Ordinarium, en Requiem.
In het hof was er gezang en muziek en werd er o.a. de pavane en de gaillarde gedanst.
In burgerhuizen werden chansons gezongen, en madrigalen.
Steeds vaker werden zangstemmen begeleid door allerlei muziekinstrumenten.
Namen: Guillaume Dufay, Josquin Desprez, Orlando di Lasso, en Giovanni Pierluigi da Palestrina.
REACTIES
1 seconde geleden
P.
P.
De "dode mis"bestaat niet --> dodenmis
"latijns"is geen taal. Latijn wel.
een mis wordt niet "gehouden', maar wel opgedragen of gecelebreerd.
De monniken onderbraken de eredienst met werken op het land, niet omgekeerd.
7 jaar geleden
Antwoorden