Hoofdstuk 1: De geschiedenis van de IJslander
Hoofdstuk 2: De levensloop van een IJslands paard
Hoofdstuk 3: De gangen van een IJslander
Hoofdstuk 4: Het herkennen van gangen aanleg
Hoofdstuk 5: Het verschil tussen dressuur en IJslands rijden
Hoofdstuk 6: Het verschil tussen het leven van een IJslander en van een gewoon paard
Hoofdstuk 7: Opzadelen
Hoofdstuk 8: De zit
Hoofdstuk 9: Wedstrijdsport met IJslandse paarden Bronvermelding
Hoofdstuk 1:
De IJslander stamt rechtstreeks af van het Europese oerpaard (Equus stenonsis), dat de eerste Vikingen meebrachten toen ze zich rond 800 na Christus op IJsland vestigden. Al vrij snel, in 930 na Christus, stelde men op het eiland een invoerverbod voor paarden in, dat tot op heden streng wordt nageleefd. Zo kon gen inkruising plaats vinden met andere rassen. De paarden op het Europese continent daarentegen werden in de loop der eeuwen via inkruising steeds groter gefokt, met name voor de ridders met hun zware harnassen. Op IJsland ondergingen de paarden een natuurlijke selectie. Het barre klimaat en voedselschaarste vormden dit kleine, sterke en sobere ras. Aan vulkaanuitbarstingen en andere natuurrampen dankt het IJslandse paard zijn opmerkelijke oriëntatievermogen, zijn intelligentie en ‘koelbloedigheid’. Maar ook de fokkerij door boeren heeft dit dier gevormd. Het paard is op IJsland altijd gebruikt als rijdier voor volwassenen. Bij gebrek aan een goed wegennet was men in dit namelijk aangewezen op de paardenrug. Alle transport ging zonder wagen zelfs zieke mensen, de post en de oogst werden op het dier vervoerd. Het paard moest volwassenen snel en comfortabel over lange afstanden kunnen dragen. Daarom selecteerde men in de fokkerij op kracht, temperament en op tölt. Deze natuurlijke gang was in aanleg ook aanwezig bij Europese paarden, maar is weggefokt toen op het continent het paard in toenemende mate werd ingespannen. De draf heeft meer trekkracht dan de verheven, dansende tölt. Pas rond het begin van deze eeuw nam de IJslandse fokkerij een andere wending. Door de technische vooruitgang werd men voor het dagelijks werk en voor het onderhouden van sociale contacten minder afhankelijk van het paard. De wedstrijdsport ontstond en boeren selecteerden hun snelste paarden met de meest imposante gangen voor de onderlinge competitie in races en shows. Er ontstonden professionele stoeterijen en traningsstallen. In de vijftiger jaren vond de IJslandse fokkerij een groeiende exportmarkt op het vaste land. Vooral de kleine Europese boeren waren geïnteresseerd in een ‘tussenmaats werkpaard’ met een groot uithoudingsvermogen, winterhard en daardoor goedkoop en makkelijk in onder houd. Maar ook vrijetijdsruiters raakten in de ban van dit ongecompliceerde paard. De hier onbekende tölt en telgang (vooral beoordeeld als afwijking) bleken natuurlijke, extra gangen, en boden een nieuwe hippische uitdaging. Naast de recreatie ontwikkelden zich ook hier de wedstrijdsport en de professionele fokkerij.
De kleine stokmaat is ondergeschikt aan het grootse genot van de extra gangen, de kracht en het temperament van het IJslandse paard.
Hoofdstuk 2:
Fokkerij
Al meer dan 100 jaar worden IJslandse paarden zuiver gefokt. Op een geïsoleerd eiland is dit makkelijk te realiseren met een importverbod, hoewel ook binnen IJsland diverse bloedlijnen (types) zijn ontstaan als gevolg van de verschillende omstandigheden. In Nederland en andere Europese landen wordt de raszuiverheid beschermd door middel van stamboekregistratie. In het Nederlands Stamboek voor IJslandse Paarden (NIJSP) hebben alle raszuivere IJslanders een stamboekpapier. Via een doelgericht fokbeleid wordt rasverbetering nagestreefd, waarbij fokdoel en selectiecriteria in internationaal verband zijn bepaald. De beoordeling vindt in Nederland plaats op regionale keuringen en op de jaarlijkse centrale hengstenkeuring. De hengsten zijn in particulier bezit, maar worden wel ter dekking aangeboden. Het is de gewoonte dat merries bij de hengst geweid worden. In het algemeen stelt de hengstenhouder een kudde van merries samen, vaak met veulens aan de voet, en laat deze vier tot zes weken samen met de hengst in het land. Met deze natuurlijke dekkingen worden drachtigheidspercentages bereikt van ronde de
70 %. Binnen de IJslanderfokkerij ligt de nadruk op een zo natuurlijk mogelijke gang van zaken. Veulens komen meestal zonder hulp van dierenartsen gewoon in de wei ter wereld.
Opfok
Ook later, als de veulens jaarlingen zijn geworden, kunnen ze onder natuurlijke omstandigheden in kuddeverband opgroeien. IJslandse paarden zijn vrij laat rijp en kennen dus een lange jeugd, die ze in alle vrijheid in de natuur doorbrengen. Door de soberheid en winterhardheid kunnen de paarden zich het hele jaar door in natuurgebieden goed redden. Daarom zijn op verschillende plaatsen in Nederland jonge IJslanders ingezet bij zogenaamde begrazingsprojekten, onder toezicht van natuurbeschermingsorganisaties. De dieren (merries en hengsten) gescheiden) grazen een gebied af zodat de oorspronkelijke flora weer een kans krijgt. Zo gaan natuurbeheer en opfok van jonge paarden hand in hand. Gehard door weer en wind en gespierd door het vele spelen kunnen de jonge paarden opgroeien zoals dat ook op IJsland gebeurt. Op deze manier zijn ze optimaal voorbereid op hun leven als rijpaard als de eigenaren ze drie jaar later weer naar huis halen.
Training
IJslanders worden pas op vier- à vijfjarige leeftijd ingereden. Dan pas zijn ze voldoende ontwikkeld om fysiek (en mentaal) te worden belast. Echt volgroeid zijn ze pas met zeven à acht jaar. In grote lijnen komt de basisafrichting neer op hetzelfde werk als met andere rassen: longeren, zadelmak en bitwijs maken. Bovendien worden jonge IJslanders vaak als handpaard meegenomen op buitenritten. Zo kunne ze wennen aan het ‘echte’ werk, met een vertrouwd en volleerd voorbeeld naast zich. IJslanders zijn in het algemeen weinig schrikachtig en de basis van het inrijden levert dan ook weinig problemen op.
In het begin wordt het paard ingereden op zijn voorkeursgangen. Dit kunnen stap, draf en galop zijn, maar even zogoed kan een IJslander het gemakkelijkst tölt of telgang lopen. Een paard dat bij voorkeur draaft moet ‘ingetölt’ worden. Ook dit gebeurt weer op een zo natuurlijk mogelijke manier. Hierbij wordt soms gebruik gemaakt van springschoenen, hulpteugels en/of een corrigerend hoefbeslag, maar in hoofdzaak komt het aan op een goed ontwikkeld rijgevoel, coördinatie en deskundigheid van de ruiter. Er zijn in Nederland diverse professionele trainers die zich specialiseren op het inrijden van IJslanders en op het ‘zuiveren’ en uitbouwen van de gangen.
Onderhoud
IJslanders zijn echte kuddedieren. Hoewel ze niet allemaal hun jeugd doorbrengen op een begrazingterrein, worden de meeste wel in kuddeverband gehouden. Hierdoor worden sociale vaardigheden ontwikkeld, want in de weide heerst een rangorde. Een alleenstaande IJslander blijkt vaak tekenen van vereenzaming te vertonen. Bij gebrek aan een tweede paard kan je andere dieren (geiten of schapen) als gezelschap geven.
IJslanders zijn robuuste paarden, die in onderhoud en verzorging minder eisen stellen dan de meer gedomesticeerde paardenrassen. Ze kunnen in het algemeen met minder voer toe omdat hun efficiënte verteringssysteem van oorsprong gewend is aan ruw voedsel met weinig voedingswaarde. Het grootste probleem in onze Hollandse zomerweiden is dan ook meestal, dieren slank te houden. Er zijn ook onderhoudsaspecten waarin IJslanders relatief hoge eisen stellen. Ze staan dicht bij de natuur en hebben daarom veel bewegingsvrijheid nodig en frisse lucht. Voor de doorbloeding en verzorging van de huid rollen ze regelmatig. Ze staan dan ook absoluut beter op een (niet te natte) wei dan in een sjieke binnenbox. Opvallende kenmerken van IJslandse paarden zijn de zware wintervacht, manen en staart: de natuurlijk jas. Hierdoor kunnen ze in ons land het hele jaar door buiten gehouden worden, onder voorwaarde dat er voldoende beschutting is tegen al te hevige regen, storm (en hitte). Wanner de dieren buiten staan het scheren of uitdunnen van de vacht, manen en staart dan ook uit den boze! Het mag de IJslander dan een wat plomp en beerachtig uiterlijk geven, maar het geeft hem ook een stoere schoonheid, die nu juist bij dit paard past.
Het ras staat bekend als gezond en sterk. De harde, natuurlijke selectie op IJsland heeft een taai paard opgeleverd, dat goed bestand is tegen allerlei ziekten. Een vervelende aandoening die meer dan bij andere rassen voorkomt is zomer eczeem, met name bij uit IJsland geïmporteerde paarden.
De ouderdom
De IJslander is vrij laat rijp, maar daar staat tegenover dat hij het werken lang uithoudt. De pensioengerechtigde leeftijd is natuurlijk concreet te noemen, maar in de regel kunnen IJslanders tot hun 25e gewoon worden bereden. Op de WK in 1995 heeft de toen 20-jarige ruin Baldur de telgangrace gewonnen in 22,1 seconden.! Een leeftijd van 30+ is onder de ouwe-van-dagen geen uitzondering.
Hoofdstuk 3:
Een IJslander is een gangenpaard, een gangenpaard hoort te tölten; dat is zijn belangrijkste kenmerk. Daarnaast kunnen veel gangenpaarden draven en telgangen. Stappen en galopperen moeten alle paarden kunnen, alleen worden bij sommige rassen deze gangen niet onder het zadel gereden. We maken onderscheid tussen: driegangers, viergangers, vijfgangers en natuurtölters. Driegangers zijn paarden die stappen, draven en galopperen. Viergangers kunnen daarnaast ook nog tölten, en vijfgangers hebben nog een vijfde versnelling: de telgang. Natuurtölters zijn paarden die bij voorkeur tölten. Vaak kunnen ze als ‘middelste gang’ ook draven of telgangen. Je zou ze dus ook driegangers kunnen noemen, maar dat is niet gebruikelijk.
Stap
In stap zet een paard zijn benen één voor één naar voren. De volgorde is linksachter, linksvoor, rechtsachter, rechtsvoor.
Draf
In draf zet een het paard diagonaal twee aan twee naar voren: linksvoor tegelijk met rechtsachter en rechtsvoor tegelijk met linksachter. In draf wordt de ruiter omhoog geworpen, wat hij op kan vangen door licht te rijden. Doorzitten kan ook, maar dit is niet zo comfortabel.
Telgang
In telgang zet het paard lateraal, dat wil zeggen aan één zijde, zijn benen naar voren. Dat betekent dus: linksvoor tegelijk met linksachter en rechtsvoor tegelijk met rechtsachter. In telgang schommelt de ruiter van links naar rechts, en dat is meestal niet aangenaam.
De rentelgang is een zeer snelle telgang met een groot zweefmoment. Dit wordt alleen in hoog tempo gedurende korte stukken gereden. De rentelgang is de meest spectaculaire gang van een IJslander met vijf gangen. Voor het wilde paard was de rentelgang een gang om snel in weg te vluchten.
Tölt
In tölt zet het paard net als in stap de benen na elkaar naar voren. De voetvolgorde is precies hetzelfde (linksachter, linksvoor, rechtsachter, rechtsvoor), maar het tempo ligt veel hoger. Wilde oerpaarden kozen de tölt als ze op een harde bodem liepen. Door het ontbreken van een zweefmoment hadden de benen en gewrichten minder te lijden.
Het tempo in tölt kan variëren van een snelle stap toto een behoorlijke galop. Doordat er altijd minstens één been op de grond staat, kan de ruiter stil in het zadel blijven zitten. Dat maakt deze gang over het algemeen zeer comfortabel, waardoor ook mensen met rugklachten vaak met plezier kunnen blijven rijden. Een ander kenmerk van de tölt is de trotse houding van het paard. Het hoofd wordt vrij hoog gedragen, en bij de IJslanders wordt op shows graag veel knieactie gezien.
Hoofdstuk 4:
Als een paard na het opjagen hoofdzakelijk draaft en geen telgang toont is het waarschijnlijk een vierganger. Wanneer het paard vrijlopend geen tölt toont, kan het toch zijn dat het genoeg töltaanleg heeft. Dit kun je bijvoorbeeld zien bij het afremmen voor een omheining of de overgang van draf naar stap. Veel paarden maken dan een paar laterale passen (tölt, telgang of een variant daarop). Sommige viergangers met veel temperament ontwikkelen zich op latere leeftijd alsnog tot vijfgangers. Een paard dat in de wei voornamelijk telgangt, heeft een ervaren ruiter nodig om zich te ontwikkelen tot een goede tölter. Toch blijven de draf en tölt bij zulke paarden vaak problematisch, en ook de galop levert dan ook problemen op. Als zulke paarden ook nog een stijve rug hebben zijn het vaak verstokte schweinepassers (dit is een langzame telgang, waarbij het paard zijn rug stijf houdt, deze gang is ongewenst).
Hoofdstuk 5:
Mensen die altijd dressuur hebben gereden moeten erg wennen aan de andere rijstijl op een IJslander. Het belangrijkste verschil is dat de benen niet tegen het paard aanliggen en dat je maar kort drijft. Als de ruiter gaat klemmen met zijn benen kan het paard er vandoor gaan. Het is gewenst dat de IJslander goed voorwaarts blijft voor het been, en voortdurend drijven kan dat tegen gaan. De dressuurruiter moet leren zijn benen lang te maken en zijn evenwicht meer op de beugels dan op de benen te zoeken. De beugelriemen worden langer gegespt dan bij dressuur gebruikelijk is. Ook het teugelcontact is bij IJslands rijden anders dan bij dressuur rijden. De ruiter heeft een heel licht contact met de mond, met name in draf. Als je het paard in een vroeg africhtingsstadium steeds aandrijft en aan de teugel wilt laten lopen, kan het een harde mond krijgen dat wil zeggen dat je het paard veel in de mond moet trekken om de juiste gang te vinden. Dit kan een groot probleem zijn als je gaat tölten.
Hoofdstuk 6:
Een paard heeft maar een paar levensbehoeften, namelijk
Hij moet kunnen eten
Hij moet kudde kunnen zijn
Hij moet lekker kunnen liggen
Hij moet beweging krijgen
Een IJslander heeft een zomer en een wintervacht, in IJsland staan de paarden altijd buiten, ze staan nooit op stal. Een gewoon paard staat bijna altijd op stal, dit leven kun je vergelijken met het leven wat jij zou hebben op een wc, waar je niet uit mag, op de grond ligt lekkere vloerbedekking waar je op kunt liggen, 2 keer per dag komt je moeder je eten brengen, je kunt er naar de wc en 1 keer per dag mag je de wc uit, dan moet je eerst stofzuigen en de ramen zemen en daarna mag je nog een rondje om het huis rennen. Dat is dus niet leuk voor een paard, omdat hij geen wintervacht heeft zou je al die paarden bijvoorbeeld samen in een binnenbak kunnen laten lopen, zodat ze bewegingsvrijheid hebben en zich ook kudde kunnen voelen.
Een IJslander staat altijd op het land en bijna altijd in een kudde, hij krijgt eten en kan dus aan al zijn levensbehoeften voorzien.
Hoofdstuk 7:
Voordat je het paard gaat opzadelen, kijk je eerst of je paard op de plaats waar het zadel en de singel komen te liggen schoon is. Verwijder modder en zand met een borstel. Als het paard nat is van de regen borstel je alleen oppervlakkig het vuil eraf. Doe dat niet te diep, want dan poets je het vocht in zijn vacht, waardoor hij het koud kan krijgen. Leg het zadel iets voor de schoft, en schuif het dan naar achteren. Doe dat zover dat in ieder geval de manenkam vrij ligt, en vier vingers verder naar achteren dat je normaal gesproken zou doen. Het zadel moet in elk geval achter de schouder liggen. Leg het ook weer niet te ver naar achteren, want dan komt het zadel op de lendenen te liggen.
Hoofdstuk 8:
Een goede zit vormt de basis van goed paardrijden. Ga rechtop zitten, kijk ontspannen voor je uit, houd je schouders ontspannen naar beneden en laat je bovenarmen langs je lichaam hangen. Trek je buik in en kantel je bekken wat naar achteren (net als een hond die bang is en zijn staart tussen zijn poten trekt). Laat je bovenbenen toto en met de knie ontspannen tegen het paard aanliggen. Je hakken houd je naar beneden en van het paard af. Je beugels moet je één of twee gaatjes langer dan wanneer je dressuur rijdt. Het is de bedoeling dat 50% van je gewicht in het zadel zit, en de andere 50% op de beugels rust.
Van bovenaf gezien vormen je onderarmen een rechte lijn met de teugel.
Houd je handen rechtop met de duim naar boven, iets boven de manen.
Je handen zijn wat naar binnen gebogen en een stukje van elkaar.
Hoofdstuk 9:
er zijn ruiters die speciaal voor rijden van wedstrijden een paard kopen. Er worden voor IJslanders door heel Nederland gangenwedstrijden gehouden. Deze vinden plaats op een speciale baan (ovaalbaan). Soms worden ’s winters indoorwedstrijden gehouden. Er zijn viergang-, vijfgang-, tölt- en telgangproeven op twee of drie niveaus. Daarnaast worden er ook nog telgangrennen uitgeschreven. Bij de zware proeven alleen of met zijn drieën in de baan, bij de lichte proeven zijn er drie à vier ruiters tegelijkertijd in de baan. Over het algemeen bestaat een proef uit een selectie en een finale. In de ‘grote finale’ rijden de nummers een tot en met vijf, en in de ‘kleine finale’ de nummers zes tot en met tien. Naast de gangenproeven zijn er soms ook nog andere onderdelen, zoals dressuurproef, handpaardrijden of spelletjes te paard.
De gangenproeven
De gangenproeven worden aangeduid met een hoofdletter. Deze afkortingen komen uit de Duitse woorden voor de gangen.
Dit zijn: T = tölt
V = viergangen
F = vijfgangen
P = telgang
T1 (töltproef, sportklasse A) Bij deze proef bevindt zich één ruiter in de baan. Er worden drie verschillende tempo’s tölt gevraagd (arbeids-, midden- en snel tempo), waarbij ook het versnellen en terugnemen wordt beoordeeld.
T2 (töltproef) Bij deze töltproef moet de ruiter twee verschillende tempo’s tölt tonen. Daarnaast moet het paard laten zien dat het aan de losse teugel kan tölten.
T3 (töltproef, sportklasse B) Deze proef heeft dezelfde onderdelen als T1, sportklasse A, maar er zijn drie ruiters tegelijkertijd in de baan.
T4 (töltproef, vrijetijdsklasse) Bij deze proef bevinden zich drie ruiters op de baan, die op commando van de speaker twee verschillende tempo’s tölt laten zien.
V1 (viergangenproef, sportklasse A) Bij deze proef laat een ruiter stap, draf, galop en tölt zien. Er worden twee tempo’s tölt gevraagd, het arbeidstempo en het snelle tempo.
V2 (viergangenproef, sportklasse B) Deze proef heeft dezelfde onderdelen als de V1, sportklasse A, maar er zijn drie ruiters tegelijkertijd in de baan.
V3 (viergangenproef, vrijetijdsklasse) Er zijn drie ruiters in de baan die op verzoek van de speaker stap, draf, galop en tölt laten zien.
M1 (meergangenproef) Er zijn meerdere ruiters in de baan die op verzoek van de speaker de gangen tonen die hun paard beheerst. De ruiter moet minimaal drie gangen tonen.
F1 (vijfgangenproef, sportklasse A) Bij deze proef toont de ruiter vijf gangen; stap, draf, tölt, galop en telgang.
F2 (vijfgangenproef, sportklasse B) Deze proef heeft dezelfde onderdelen als de F1, sportklasse A, maar er zijn drie ruiters tegelijkertijd in de baan.
P3 (telgangrace) Dit is een telgangren over 150 (P3) of 250 meter (P1). Twee paarden starten tegelijk. De eerste 50 meter worden afgelegd in een gang naar keuze, daarna moet de ruiter zijn paard in telgang leggen (en houden). Wie het eerst over de finish komt heeft gewonnen.
Pp1 (telgangproef) De ruiter start in tölt en laat na 20 meter zijn paard in galop aanspringen. Vervolgens legt hij het in telgang en laat het 100 meter telgangen. Bij deze proef worden de tijd, en de kwaliteit van de telgang beoordeeld.
De wedstrijden worden verreden op een ovale baan van 250-300 meter lang met een vrij harde bodem. Voor de telgangproeven en de telgangrennen wordt een lange rechte baan gebruikt. Het paard wordt beoordeeld op de taktzuiverheid van de gangen, maar ook op de (knie)actie en de manier van lopen, de souplesse, het gemak waarmee het zich laat berijden en het totaalbeeld. Het geheel moet een flitsende indruk maken. De meeste wedstrijden duren meerdere dagen, en worden over het algemeen in het weekend gehouden. De paarden worden in prikweitjes gezet of in huurstallen. De ruiters kamperen op het terrein (naast de prikweitjes) of zoeken een overnachtingsadres in de buurt. De wedstrijden zijn bijna altijd open, dat wil zeggen dat iedereen mee mag doen. Je mag alleen maar meedoen met een paard met papieren, het moet ingeschreven zijn in het IJslanderstamboek (NSIJP). Per proef waaraan je meedoet, betaal je inschrijfgeld. Het is ook mogelijk om met meerdere paarden mee te doen.
Bronvermelding
Rijden op IJslanders & andere gangenpaarden
Helene Deodatus
IJslandse paarden verrassend anders
Stichting wedstrijden zuid
Verschillende tijdschriften van IJslandse paarden
Verschillende websites
REACTIES
1 seconde geleden