Verlies in de hedendaagse jeugdliteratuur (1950-2007)

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 2444 woorden
  • 17 december 2009
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
9 keer beoordeeld

Verlies in de hedendaagse jeugdliteratuur (1950–2007)

Vandaag wordt zeer open geschreven over dood en rouw. Kinder- en jeugdboeken ondersteunen de jonge lezers of maken hen vertrouwd met wat andere kinderen doormaken. Is deze benadering nieuw of dateert ze al uit de jaren ’50? Op welke manier werd de vorige generatie met de problematiek geconfronteerd? Welke rol spelen volwassen personages en hoe beïnvloeden hun opvattingen het kind?

Moeten we onze kinderen vreugdevol grootbrengen door hen verlieservaringen te besparen? Dat is een utopisch plan, want dagelijks sterven mensen in ons land. Verdriet en liefde zijn sterk met elkaar verweven. Wie van anderen houdt, is voorbestemd verdriet te voelen bij hun heengaan of in conflictsituaties. Bij gevolg komen in de jeugdliteratuur veel herkenbare verliessituaties voor die betrekking hebben op verschillende leeftijden.


Kinderen van vandaag kunnen genieten van verhalen over uiteenlopende verliessituaties, waaronder euthanasie, zelfdoding en echtscheiding. Maar in de jaren ’50 waren die thema’s taboe en kwam nog niet zoveel jeugdliteratuur op de markt als nu. Het sterftecijfer daalde dankzij verbeterende levensomstandigheden en de uitvinding van penicilline. Toch verhaalden veel auteurs – onder wie M. Everma in Vogeltje – nog steeds over de plotse dood van jonge kinderen. De meeste personages aanvaardden de dood berustend, in het vertrouwen dat God over de doden zou waken. Ze legden zich neer bij het verlies en vonden troost in het geloof, waardoor gevoelens van opstandigheid uitbleven. Tegenwoordig krijgen arbeiders bij een overlijden van een huisgenoot vier dagen familiaal verlof. Dat in (verhalen uit) vroegere tijden sociaal verlof zich tot de begrafenis beperkte, maakt deze boeken voor de hedendaagse lezer bikkelhard. Veel jeugdboeken van toen, zoals Mark en zijn nichtje van Leen van Marcke, worden nu bij de volwassenenliteratuur ingedeeld. Helaas is het merendeel van deze boeken niet meer in de handel verkrijgbaar.

Ook andere problemen als armoede, ziekte of aanpassingsmoeilijkheden passeerden de revue in jeugdboeken uit deze periode. De verhalen waren gestoeld op christelijke waarden als altruïsme en naastenliefde. Veel personages bekleedden een voorbeeldfunctie. Ze toonden de jonge lezer wat kon en wat niet. Wangedrag werd bestraft, maar gehoorzaamheid en berusting leidden meestal tot een gelukkig einde. De meeste probleemsituaties werden in deze boeken dankzij de solidariteit en het medeleven van omstanders verzacht: armen werden financieel gesteund; vluchtelingen kwamen in tijden van nood bij goede mensen terecht; werklozen vonden opnieuw een baan; zieken werden genezen of relativeerden hun gebreken. De goede afloop van elk scenario deed de jonge lezer inzien dat niets hem tot wanhoop mocht drijven, zolang hij zich naar christelijke maatstaven gedroeg.

Vanaf de jaren zestig werd de opvoeding anti-autoritair en verloor de katholieke Kerk prestige. Het stereotiepe voorbeeldpersonage moest plaats inruimen voor probleemkinderen. Taboeonderwerpen als zelfdoding en echtscheiding deden hun intreden in de jeugdliteratuur. Zelfdoding zag de Kerk als zondig. Pleitte de samenleving een dode vrij van schuld, werd een andere schuldige aangewezen voor dit schandaal. Ook echtscheiding werd verworpen, maar vooral ten aanzien van de kinderen bekeken. Toch zetten auteurs met de openlijke veroordeling van zgn. ongeoorloofdheden reeds een stap naar bespreekbaarheid toe. Beschamend gedrag werd niet langer doodgezwegen.

In de laatste decennia is het literatuuraanbod voor jonge lezers aanzienlijk gegroeid. Tal van informatieve boeken en verhalen over verlies en verdriet zien het daglicht. Nieuw is het groot aantal psychologische werken voor kinderen uit de lagere school. Zowel over dood, ziekte, echtscheiding als zelfdoding kan een kind al lezend antwoord op zijn vragen zoeken. Aan de hand van eenvoudig taalgebruik, interactieve werkvormen, moralistische verhalen en anekdotes van kinderen wordt het gedachtegoed uit psychologische werken voor volwassenen op de jonge lezer overgedragen. Openheid blijft in elk therapeutisch werk de boodschap.

Ook verhalende jeugdboeken geven kinderen en adolescenten onrechtstreeks psychologische inzichten mee. In tegenstelling tot kinderen van vroeger krijgen hedendaagse jeugdboekenpersonages de kans over hun gevoelens te vertellen. Door de vervaging van hiërarchische structuren, de open sfeer in de meeste gezinnen en het verminderende aanzien van de Kerk maken gehoorzaamheid en berusting plaats voor zelfredzaamheid en rebellie. De personages reageren opstandig tegenover hun omgeving of het lot, en stellen zichzelf of hun leefwereld voortdurend in vraag.

Met reflectie en openhartigheid als boodschap staan auteurs stil bij concrete en herkenbare verlieservaringen die betrekking hebben op kinderen van verschillende leeftijden. Zelfdoding is niet langer taboe. In Hadden we er maar wat van gezegd hekelt Jan De Zanger openlijk een klas waarin pesterijen een jongen het leven zo moeilijk maken dat hij onder een trein springt. Als Pieter Vink het slechte nieuws over zijn klasgenoot verneemt, reageert hij geschokt: “Toen ben ik flauw gevallen. Ik heb een week in bed gelegen, soms met hoge koorts. In die week zijn de nachtmerries begonnen, verschrikkelijke angstdromen, waarin ik machteloos moet toekijken hoe een kleine jongen met het gezicht van Sietse a.h.w. plat gedrukt wordt door een groep grote zware kerels.” Over dit tragisch incident wordt in klasverband nooit meer gesproken. Pieter voelt zich jaren schuldig voor Sietses dood, omdat hij sommige pestbuilen uit zijn klas hun gang liet gaan. Maar door deze zelfdoding tijdens een klassenreünie ter sprake te brengen beseft Pieter langzaam maar zeker niet de enige schuldige te zijn en neemt hij wraak. Door aan te tonen tot welke traumatische gevolgen stilzwijgendheid leidt, pleit Jan De Zanger voor bespreekbaarheid. Ook andere thema’s als echtscheiding en euthanasie die een vroegere generatie als taboe zag, brengen auteurs in de hedendaagse jeugdliteratuur openlijk naar voren. Door extreme situaties te schetsen geven boeken de jonge lezer indirect een boodschap mee, die hij zelf kan ontdekken.


De pijnlijke verliessituaties in verhalen voor jonge lezers zijn uit het leven gegrepen. Hoe personages de stervende begeleiden in zijn laatste levensdagen, hoe intense pijn het normale levensritme verstoort en hoe rouwdragers later nieuw geluk vinden, wordt realistisch verwoord. Veel aandacht gaat uit naar rouwreacties die van leeftijd tot leeftijd verschillen. In Ik moet je iets heel jammers vertellen van Arno Bohlmeijer lezen we hoe kleuters in verliessituaties met regressief gedrag aandacht vragen. Anderen zoals Siska Goeminne in De billen van Mamoe verhalen hoe kinderen van zes tot acht jaar – zoals in sprookjes – de dood als persoon beschouwen en naar de toekomst vooruitschuiven. Kinderen van negen tot elf hebben schrik om zelf te sterven en zorgen dwangmatig voor anderen uit angst ook hen te verliezen. Bij adolescenten speelt dan weer de gedachte aan zelfdoding; vaak stellen ze het rouwproces uit. Ook de omgeving en andere geloofsopvattingen bepalen mede de rouwverwerking. Bij gelovigen kan het perspectief op nieuw leven de pijn verzachten, maar lijkt zelfdoding onverzoenbaar met het eeuwige leven. Op school willen sommige kinderen hun verdriet uiten, omdat hen die mogelijkheid thuis ontnomen wordt; anderen willen dan weer net als vroeger behandeld worden, wat hen een vertrouwd gevoel van veiligheid geeft. Al deze gedragspatronen uit het hier en nu, worden beschreven door de psycholoog Manu Keirse en treffen we ook aan in hedendaagse jeugdliteratuur over oorlog, ziekte, euthanasie en zelfdoding.

In Niets is wat het lijkt belicht Aidan Chambers vanuit verschillende invalshoeken een brede waaier aan thema’s waaronder ziekte, euthanasie, liefdesverdriet, vrije liefde en oorlog. Met dit werk heeft hij zelfs voor de hedendaagse lezer heel wat heilige huisjes omvergegooid, wat zijn werk uniek maakt. Het boek portretteert de levensgeschiedenis van grootouders en kleinkinderen afzonderlijk. Aan het einde verweeft de auteur beide verhalen tot één geheel, waardoor zowel levenswaarden van vroeger als nu ter discussie staan. Rechtuit discussiëren de personages over oorlog, euthanasie, familieruzies, zwangerschap voor het huwelijk, homoseksualiteit en liefdesrelaties. Met sombere overpeinzingen als “Laat ze mij maar doodschieten. Alsof het mij iets kon schelen, nu Jacob er niet meer was.” laat Chambers zelfmoordgedachten de vrije loop. Vanwege het taboedoorbrekend karakter is dit boek op holebi-literatuurlijsten razend populair; houders van een holebipas kregen tien procent korting bij aankoop. De boeiende, levensechte personages en hun levenswijsheid verrassen de lezer. Door zware thema’s te versmelten met leuke uitstapjes en historische weetjes over Amsterdam, laat Chambers je niet alleen nadenken over de zin van het leven, maar ook meegenieten van allerlei spannende avonturen.

De blik op echtscheiding verruimt evenzeer. Naast het standpunt van de kinderen komen ouderlijke ruzies en gevoelens aan bod. Zo vertelt Guus Kuijer in Voor altijd samen, amen met eenvoudige bewoordingen hoe beide ouders Polleke aan hun kant willen scharen door de andere ouder voortdurend in diskrediet te brengen: “Ze (mijn moeder) fietst op de fiets van mijn vader, die hij nooit meer terugkrijgt, omdat hij de fiets van mijn moeder per ongeluk heeft laten stelen bij het station, zegt hij, maar mijn moeder zegt dat hij hem verkocht heeft aan een junk. Volgens mij heeft hij hem bij het station per ongeluk laten stelen door een junk, maar ze luisteren niet naar mij. Ze willen ruzie.” Andere problemen als verwaarlozing, overplaatsing of ziekte worden eveneens in al hun complexiteit weergegeven. Meestal hebben de verhalen een open einde, wat de lezer aanzet tot nadenken.

Variatie en diepzinnigheid kenmerken de hedendaagse jeugdliteratuur. Doorgaans zijn karaktertekeningen psychologisch onderbouwd, maar niet alle genres volgen deze tendens. In heel wat fantasieverhalen komt verlies slechts oppervlakkig aan bod. J.K. Rowling vormt echter een uitzondering op die regel. In haar Harry Potter-boeken confronteert ze de jonge lezer met de dood en intens verdriet. Moord en oorlog zijn schering en inslag. Geen enkel personage sterft op natuurlijke wijze. Ook handicap, armoede, voortvluchtigheid, verwaarlozing, (magische) ziekte en liefdesverdriet spelen een belangrijke rol in de Harry Potter-serie. De schrijfster richt zich vooral op Harry’s gevoelens in deze situaties en brengt de evolutie van zijn rouwgedrag in kaart. Als baby dringt de onomkeerbaarheid van de dood niet meteen tot Harry door, wanneer Voldemort zijn beide ouders met de Vloek Des Doods om het leven brengt. Zolang Hagrid als een vader voor hem zorgt, voelt “de jongen die bleef leven” zich veilig. Pas bij de Duffelingen begint hij zijn ouders hoe langer hoe meer te missen. Net als andere tieners bij het heengaan van vrienden weet de jonge tovenaarsleerling zich geen blijf met zijn emoties na de moord op zijn peetvader en schoolhoofd. De onomkeerbaarheid van de dood roept niets dan woede en wraakgevoelens bij hem op. Pas in het zevende boek berust hij in het lot van de doden. Hoe Harrry’s persoonlijkheid groeit, vertelt Rowling met rake bewoordingen. Maar de schrijfster heeft evengoed aandacht voor rouwreacties van volwassenen uit de omgeving van haar toverheld. Door zijn ogen zien we hoe bij volwassenen ongeloof snel plaats maakt voor verdriet na de dood van een vriend. In tegenstelling tot realistische jeugdboeken nemen de personages ook van dieren met pijn in het hart afscheid, vinden verschoppelingen een thuis en komt in het liefdesleven van de meeste protagonisten alles tot een goed einde. In het andere geval stellen de personages zich door hun liefdesverdriet ten dienste van de samenleving en brengen ze op die manier het kwade ten val. De liefde vormt dus zowel voor de samenleving als voor het individu een positieve kracht. Met uitdrukkingen als “waar je schat is, zal je hart ook zijn” of “de laatste vijand die overwonnen wordt, is de dood” geeft Rowling haar levenswijsheid ten beste. Opvallend veel waarden uit onze westerse samenleving zijn in haar boeken verankerd. Zo wordt voortdurend gealludeerd op de strijd tegen racisme en discriminatie van mensen met een aandoening. Dankzij deze herkenbaarheid kan elke lezer zich in Harry’s toverwereld inleven.

Verliessituaties zijn niet genregebonden: zowel in fantasieverhalen als in realistische literatuur kan de jonge lezer meeleven met de gevoelens van getroffen personages. Deze geven een leidraad om traumatische ervaringen te verwerken. Erg waardevol is dat in alle verhalen een grote gevoeligheid voor de eigenheid van elk kind weerklinkt. Veel aandacht wordt besteed aan het luisteren naar kinderen en het aanbieden van mogelijkheden om het verlies en het verdriet uit te drukken, in taal en via creatieve expressievormen. Aangezien de volwassen verteller niet alle vragen beantwoordt, doet hij het kind zelf nadenken en filosoferen. In tegenstelling tot psychologische werken leest haast elk kind verhalen over uiteenlopende verliessituaties, waardoor hij reeds vroeg met verlies leert omgaan. Ook voor kinderen die niet graag lezen, bestaan heel wat verhalen over verliessituaties in gesproken vorm, waaronder de Harry Potter-luisterboeken, levendig vertolkt door Jan Meng.

“Non scholae sed vitae discimus.” (We leren niet voor school maar voor het leven.) Als dit de opdracht van de school mag zijn, dan hoort leren omgaan met verdriet deel uit te maken van onze opleiding. Of denkt men enkel aan het economische en meetbare nut? Men kan verdriet niet wegdenken of weren uit het leven, maar ook niet uit de school. Boeken over verlies verdienen dan ook de nodige aandacht binnen het onderwijs. Niet alleen leren ze kinderen over verliessituaties nadenken; ook maken ze het thema bespreekbaar voor jong en oud.


Niet te missen literaire hoogvliegers

1. Verhalen over verlies voor kinderen en adolescenten

Beckman Thea, Wij zijn wegwerpkinderen (Rotterdam, 1980);
Bohlmeijer Arno, Ik moet je iets heel jammers vertellen (Amsterdam, 1994);
Chambers Aidan, Niets is wat het lijkt (Amsterdam, 2000);
De Zanger Jan, Hadden we er maar wat van gezegd (Amsterdam, 1990);
Everma M., Vogeltje (Nijmegen, 1954);
Goeminne Siska, De billen van Mamoe (Hasselt, 2003);
Kästner Erich, Dubbele Lotje (Amsterdam, 1950);
Kuijer Guus, Voor altijd samen, amen (Amsterdam, Querido, 1999);
Rowling J.K., Harry Potter en de Geheime Kamer. Audioboek (Amsterdam, 2001);
Rowling J.K., Harry Potter en de Gevangene van Azkaban. Audioboek (Amsterdam, 2001);

Rowling J.K., Harry Potter en de Halfbloed Prins. Audioboek (Amsterdam, 2006);
Rowling J.K., Harry Potter en de Orde van de Feniks. Audioboek (Amsterdam, 2004);
Rowling J.K., Harry Potter en de Relieken van de Dood. Audioboek (Amsterdam, 2007);
Rowling J.K., Harry Potter en de Steen der Wijzen. Audioboek (Amsterdam, 2000);
Rowling J.K., Harry Potter en de Vuurbeker. Audioboek (Amsterdam, 2001);
Timmermans Lia, Verloren zomerdag (Amsterdam, 1959);
Van Marcke Leen, Mark en zijn nichtje (Antwerpen, 1955);
Vriens Jacques, Oorlogsgeheimen. Audioboek (Houten, 2009).

2. Informatieve literatuur voor jonge lezers

Fiddelaers-Jaspers Riet et al., Weg van mij: werkboek voor kinderen die achterblijven na zelfdoding (Ten Have, 2006);
Lockhorn Elisabeth, En wat gebeurt er dan met mij? Kinderen over echtscheiding (Baarn, 1980);
Messing Marcel, Iedereen gaat dood (Tilburg, 1996);

Musschoot Dirk, Kunnen dokters ziek worden: vragen van en voor kinderen over het ziekenhuis (Hasselt, 1999);
Storms Werner, Dood zijn, hoe lang duurt dat? Vragen van en voor kinderen over de dood (Hasselt, 2000);
Vogels Danielle, Ik wil niet kiezen tussen mama en papa (Hasselt, 2005).

3. Informatieve literatuur voor volwassenen

Keirse Manu, Helpen bij verlies en verdriet (Tielt, 1995);
Keirse Manu, Kinderen helpen bij verlies: een boek voor al wie van kinderen houdt (Tielt, 2002);
Keirse Manu, Omgaan met ziekte: een gids voor de patiënt, het gezin en de zorgverlener (Tielt, 2004);
Keirse Manu, Vingerafdruk van verdriet (Tielt, 1999);
Petri Horst, Verlaten en verlaten worden: angst, woede, verdriet en opnieuw beginnen bij stukgelopen relaties (Baarn, cop. 1993);
Vanhee Lieve et al., Kansarmoede en opvoeding: wat de ouders erover denken: mogelijkheden en moeilijkheden in het opvoedingsproces bij kansarme gezinnen (Leuven, 2001).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.