Mensbeelden van filosofen.
Plato:
Plato was een bekende Grieks filosoof. Hij is rond 428/ 427 voor Chr. in Athene of Aegina geboren, toen werd hij Aristocles genoemd. Van zijn gymnastiekleraar kreeg hij echter de naam Platon (breed), omdat hij zo’n krachtig figuur had. Anderen zeggen weer dat hij die naam kreeg omdat zijn stijl zo breed was of zijn hoofd. Hij stamde af van een oude en rijke familie die tot de bestuurlijke elite van Athene behoorde en groeide op in een tijd dat Athene een grote bloei doormaakte. Twee familieleden van hem, Kritias en Charmides, waren betrokken bij het oligarchische regime van de Dertig. Door deze twee is hij in contact gekomen met Socrates. Hij hield zich toen met dichten bezig. Op 20-jarige leeftijd besloot hij in de leer te gaan bij Socrates. Hij wilde eerst geen politieke loopbaan volgen, omdat hij het schrikbewind van de Dertig verschrikkelijk vond. Toen de democratie werd ingevoerd, dacht hij er over om zijn politieke loopbaan weer op te pakken, maar toen diezelfde democratie zijn geestelijk leider en beste vriend Socrates ter dood veroordeelde, moest hij al helemaal niets meer van de democratie hebben. Hij schreef zijn filosofische werken in de vorm van dialogen, in navolging van zijn leermeester Socrates. In deze dialogen voert hij Socrates vaak op als gespreksleider. Socrates' strategie is om zijn tegenstanders net zolang te ondervragen over wat zij menen te weten, tot zij moeten toegeven dat zij niet weten wat zij dachten te weten. In de eerste fase van zijn werk onderzoekt Plato op deze manier een aantal ethische begrippen zoals rechtvaardigheid, matigheid en vriendschap. In de tweede fase van zijn filosofie laat Plato deze onderzoekende en analyserende methode van de dialoog los en gaat hij opbouwender te werk. Hij behandelt zaken als de onsterfelijkheid van de ziel en ontwerpt zijn beroemde Ideeënleer waarin hij stelt dat de wereld een afspiegeling is van\en gevormd is naar de eeuwige en volmaakte wereld van de Ideeën. In zijn werk de Politeia beschrijft hij de staat als bestaande uit dezelfde drie grondkrachten als waar de menselijke ziel uit is opgebouwd (driftleven, doorzettingsvermogen en rede).
Mensbeeld Plato: Volgens Plato bestaat de mens uit twee delen: - lichaam, ziel. De ziel bestaat al voor de geboorte en UIT het lichaam.En maakt dus eigenlijk een eeuwige cyclus van geboorte en wedergeboorte.Het leven(ziel) dat wij in ons dragen, kent geen begin en geen eind.Conclusie: De ziel is eeuwig. Het lichaam is volgens Plato van ondergeschikt belang.Zelfs negatief.Plato zegt zelfs dat het lichaam een kerker is waarin de ziel- voor straf- opgesloten zit. (Indien bij een mensbeeld een dergelijke tegenstelling tussen ziel en lichaam wordt gemaakt spreken we van dualisme.) kennis is volgens Plato herinnering.Als wij iets waarnemen, worden wij herinnerd aan ideeën die de ziel heeft leren kennen in een vorig bestaan. Daarmee plaatst Plato de wereld van de ‘onzichtbare’ideeën tegenover de zintuiglijke waarneembare wereld.’Zintuiglijk’betekend dus hier: de wereld die wij kunnen zien,ruiken,horen,voelen,proeven. Zo kunnen bij bijvoorbeeld een boom zintuiglijk waarnemen,we kunnen de boom zien en betasten.Maar het volmaakte idee van iets, in dit geval is ‘het idee boom’ kunnen wij niet waarnemen.Wat wij wil waarnemen, de zintuiglijke boom, is een onvolmaakte afspiegeling van het idee boom, de volmaakte boom dus. De ziel maakt niet zo maar deel uit van de hogere wereld van de ideeën.Nee, de ziel bevindt zich tussen het lichaam en de hogere ideeën in. De ziel heeft in deze zichtbare wereld de zorg voor alles wat onbezield is maar de ziel kan deze taak alleen goed vervullen als zij contact houdt met het hogere, de wereld van de ideeën. Laat de ziel zich teveel leiden door het lichaam( het lagere dus), bijvoorbeeld door een verlangen naar genot, dan wordt zij omlaag getrokken. Streeft de ziel daarentegen naar hogere ideeën zoals goedheid, waarheid en schoonheid, dan bevrijdt zij zich en komt tot wijsheid. Tot slot een tekstfragment van Plato uit ‘Phaedrus’waarin de plaats van de ziel duidelijk wordt. ‘Al wat ziel is, is belast met de zorg voor al wat onbezield is , en doorkruist de ganse hemel, nu eens onder deze, dan onder gene vorm.Is ze nu volmaakt en bevleugeld, dan zweeft ze in hogere regionen en bestuurd ze de hele wereldruimte; heeft echter de ziel haar vederen verloren, dan valt zij naar beneden tot zij zicht aan iets hards weet vast te klampen. Daar vestigt ze dan naar haar verblijf en neemt aldus een aards lichaam aan,dat,dankzij de kracht die nog in de ziel is, de indruk wekt zichzelf te bewegen; het geheel, ziel en lichaam samengevoegd, krijgt nu de naam van een levend wezen.Telkens nu als ze( de goden en de zielen) ter tafel en ten feestdis gaan, bestrijden ze de helling naar de hoogste top van het hemelgewelf : iets wat de wagens van de goden, evenwichtig en licht bestuurbaar, zonder moeite doen, terwijl de andere(die van de zielen) er last mee hebben.Het met boosheid behepte paard weegt immers zwaar door en drukt door zijn gewicht de menner naar de aarde, wanneer het niet goed afgericht werd.Dan staat de ziel uiterste moeite en strijd te wachten.
Thomas Hobbes:
Hobbes, Thomas (Malmesbury 5 april 1588 – Hardwick Hall 4 dec. 1679), Engels filosoof, was na studies te Oxford o.a. als gouverneur in dienst van de familie Cavendish. Door een drietal reizen naar het vasteland en zijn ballingschap in Frankrijk (1640–1651) kwam hij in aanraking met Marin Mersenne, Pierre Gassendi, Galileo Galilei en René Descartes. Na een periode van intense belangstelling voor de klassieke letteren vatte hij rond zijn 40ste jaar een voorliefde op voor de meetkunde, die, naast zijn kennismaking met de nieuwe wetenschap van de beweging, bepalend werd voor zijn verdere werk. Gebruik makend van een overwegend deductieve methode trachtte Hobbes het begrippenstelsel van de mechanica over te dragen op alle andere gebieden, ook op het maatschappelijk leven, dat hij ziet als een beweging van mensen naar elkaar toe of van elkaar af. Hobbes leefde dus van 1588-1679.In deze tijd was er een opkomend kapitalisme. Mensen konden dus op minder zorg van de gemeenschap rekenen en daardoor werd hun persoon(individualisme) belangrijk. ‘ieder voor zich en God voor ons allen. In deze tijd wordt ook het geloof in God anders. In de middeleeuwen was het zo dat God alles zo gewild zou hebben en dus de kerk een hele grote invloed op je uitoefende.In deze tijd wordt dit teruggedrongen tot in de privé-sfeer. (secularisatie) en draait het meer om je eigen individu die een eigen geweten heeft en recht heeft op een eigen mening.In plaats van de mening van een gemeenschap.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden