Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Idealisme

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas vwo | 2481 woorden
  • 6 mei 2003
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding Deze special gaat over de filosofische stroming: idealisme. Een belangrijke rol hierbij speelde de Duitse filosoof Immanuel Kant. Het leek mij leuk om idealisme als onderwerp te nemen, want Paulien en ik hebben het al eens over idealisme gedaan, maar dat was toch te oppervlakkig om er veel over te weten te komen. Vandaar dat ik het nu een keer over doe om me er verder in te verdiepen. Ook vind ik idealisme een duidelijke stroming en niet zo vaag als sommige andere. Eerst ga ik iets vertellen over zijn leven en wat hij daarin allemaal heeft gedaan (universiteiten, werken). Daarna zal ik uitgebreid ingaan op zijn visies. En als laatste vertel ik over zijn tegenstanders. Om af te sluiten maak ik mijn eigen conclusie. De levensloop van Immanuel Kant Immanuel Kant werd geboren op 22 april 1724 in Königsberg in Oost-Pruisen (nu Kalingrad in Rusland). Zijn vader was zadelmaker van Schotse komaf, en zijn moeder was een laag opgeleide, maar intelligente Duitse vrouw. Het gezin, dat een eenvoudig leven leidde, hing het geloof van het strenge Lutherse piëtisme aan dat een sterk geloof in de moraal voorschreef. Kant werd in 1740 student theologie aan de universiteit van Koningsbergen en begon aan zijn eerste boek (over natuurkunde), toen hij nog maar twintig jaar oud was. Zes jaar later ging een academische aanstelling aan hem voorbij en voelde hij zich genoodzaakt om als privé-leraar voor rijke families te gaan werken. Dit heeft hij vijftien jaar gedaan, maar het was geen ongelukkige tijd voor hem. Hij kwam door dit werk in aanraking met de stad en dit gaf hem de mogelijkheid om voor hem 'exotische' reizen te maken. Zijn verste reis was 0naar Arnsdorf (deze plaats lag ongeveer op 100 kilometer afstand van Koningsbergen.) Het was niet reizen, maar lezen wat Kants blikveld verruimde. Ook al was hij maar ruim anderhalve meter groot, in de collegezaal was een ware sensatie. Hij was van nature een onderhoudend spreker, hij maakte tussen zijn lezingen door grapjes, noemde literaire verwijzingen en doceerde met succes over elk onderwerp, van de natuurkunde van Newton tot vuurwerk en de vorm van de aardkorst. Hij kreeg een baan als professor in de letterkunde aangeboden aan de universiteit van Berlijn, maar wees deze baan af omdat hij een rustig leven wilde leiden in zijn woonplaats. Omdat deze wereldstad een drukke internationale zeehaven bezat, was het vrij eenvoudig om geografische kennis, die nog niet in boeken voorhanden was, op te doen en dat wilde hij graag. Zijn rust en kalmte werden al genoeg verstoord door de vele jonge filosofen en regeringsvertegenwoordigers die naar Koningsbergen reisden om zijn wijsheden te horen. Toch wist hij zijn gewoonte om elke dag een wandeling van een uur te maken vol te houden, zodat de mensen hun klok gelijk konden zetten op de momenten waarop hij in hun straat verscheen. Zijn favoriete straat is naar hem vernoemd: “ De wandeling van de filosoof”. Maar één keer werd hij ‘gemist’. Hij zei dat hij Rousseaus boek ‘Émile’ zo boeiend vond dat hij haar in een keer wilde uitlezen en daarom was thuis gebleven. Kant was ongehuwd door, naar eigen zeggen, te weinig tijd en geld. In 1755 ging Kant terug naar de universiteit van Königsberg om er zijn doctorsgraad te halen. In 1770 werd hij daar hoogleraar. Kant heeft ook voor 1781 een aantal originele filosofische werken gepubliceerd, maar het meest beroemd is hij geworden om zijn drie kritieken. ‘Kritik der reinen Vernunft’ (1781) was de eerste. Hierin gaat het over kennis die niet via onze zintuigen tot ons komt, maar onafhankelijk is van alle zintuiglijke ervaringen. De tweede is ‘Kritik der praktischen Vernunft’ (1788). Hierin wordt het probleem van de moraal beschreven. En de derde is ‘Kritik der Urteilskraft’ (1790) die zich enerzijds bezighoudt met het probleem van de esthetica (filosofie van de kunstvormen), anderzijds met dat van de teleologie (leer dat de schepping op een doel gericht is). Hierna had Kant nog meer belangrijke werken, zoals ‘Zum ewigen Frieden’ (1795) en ‘Metaphysik der Sitten’ (1797) Zoals dat bij zo veel filosofen gebeurde brachten zijn controversiële religieuze overtuigingen hem in moeilijkheden. Nadat hij in 1793 ‘De religie binnen de grenzen van de enkele rede’ publiceerde waarin hij twijfelde aan de traditionele christelijke leerstellingen, droeg koning Frederik-Wilhelm II hem op om te stoppen met schrijven over en lesgeven in religieuze aangelegenheden. Kant gehoorzaamde dit bevel, in ieder geval tot de koning dood was. Maar veel tijd had hij daarna niet meer om zijn werken te kunnen herzien. Kant stierf op 12 februari 1804 in zijn geboorteplaats. Op zijn grafsteen staat geschreven: “De met sterren bezaaide hemel boven mij en de morele wet in mij.’’ Dit zijn de twee dingen waarvan hij schreef dat ze ’de geest steeds opnieuw vervullen van groeiende bewondering en ontzag, hoe vaker en dieper we erover nadenken.’
Kants filosofie De filosofie van Kant gaat uit van de grondgedachte dat de mens niet alleen een natuurlijk wezen is, bewogen door wetten van oorzaak en gevolg, maar tevens een redelijk wezen. Als redelijk wezen is de mens in staat om vanuit algemene beginselen te kennen en te handelen en de werkelijkheid als een zinvol geheel te verstaan. In Kants tijd boekt de op Newton voortbouwende natuurwetenschap grote vooruitgang qua kennis en methode. De metafysica wordt echter gekenmerkt door aannamen waarvan de geldigheid vaak uiterst dubieus is. Kant noemt dat een schandaal van het redelijke denken, en zoekt naar vaste uitgangspunten om er een systeem van geldige kennis op te funderen. Hij duidt dat aan als zijn 'architectonische project', voortkomend uit het verlangen van de rede naar een sluitend geheel van kennen, waarin de eindeloze reeks van mogelijke vragen vanuit laatste principes kan worden beantwoord. Kant probeerde een tussenweg te vinden in de twee stromingen van het achttiende-eeuwse denken: rationalisme en empirisme. De rationalisten meenden dat de rede de wereld kon doorgronden zonder hulp van de zintuigen, terwijl de empiristen volhielden dat alle kennis gefundeerd was op ervaringen. Beide opvattingen hebben hun tekortkomingen. Kennis die op pure rede berust zal ongetwijfeld waar zijn, maar zegt ons weinig van hoe de wereld in elkaar zit. Empirische kennis kan daarentegen iets over de wereld zeggen, maar offert daar de mogelijkheid van echt zekere kennis voor op. Deze poging van Kant hier een tussenweg in te vinden leidde tot een revolutie in de filosofie. Voor Kant spraken filosofen over objecten óf over onze waarneming ervan, Kant beseft dat vooral het punt waarop ze elkaar ontmoeten belangrijk is. De metafysica (de filosofie over de aard van de werkelijkheid) was volgens Kant helemaal de verkeerde kant opgegaan, waardoor zij vatbaar was voor de aanvallen van Hume. Hij had beweerd dat we nooit kennis van de tastbare wereld konden verwerven door iets anders dan de zintuigen. Sinds Plato was het denken het alternatief voor het tekort aan zintuiglijke waarnemingen. Denkend kunnen we onderdelen van de realiteit doorgronden (zoals zielen, de aard van God en het universum als geheel) die we nooit zouden leren kennen als we alleen onze zintuigen zouden gebruiken. Kant verwierp een dergelijke manier van denken als ‘mystificerend’ en zette er een nieuwe metafysica voor in de plaats. Volgens hem is het zo dat we objecten door middel van de zintuigen kunnen waarnemen maar we vergissen ons als we denken dat onze oren en ogen weergeven zoals ze werkelijk zijn. Alles wat we waarnemen, en daardoor begrijpen, wordt zodra het binnenkomt door onze zintuigen verwerkt. Hun tussenkomst geeft onze ervaringen een karakter dat op zichzelf geen deel uitmaakt van de objecten die we waarnemen. Elk object dat we waarnemen, is er in een bepaald punt in tijd en ruimte. Maar we weten van tijd en ruimte door ervaring, omdat we nooit objecten kunnen waarnemen die niet in de tijd en de ruimte bevinden. Bij objecten in de wereld, zoals appels, kunnen we ons een algemeen iets van 'appel' voorstellen wanneer we een paar Granny, Smiths en Coxen zien. Het idee ruimte is daarentegen niet iets dat we kunnen afleiden uit gevallen waarin het zich aan de wereld voordoet, want alles op de grond waarvan we de ruimte zouden kunnen abstraheren is het begrip zelf! Ik kan me geen ruimte voorstellen zonder dat er zich iets in bevindt. En net zo goed kan ik me niet iets in ruimte voorstellen zonder ook ruimte voor te stellen. Zulke 'vormen' van ervaring moeten deel uitmaken van onze intuïtie en ons bekend zijn voor we voor het eerst onze ogen openen. Het is alsof we een door tijd en ruimte gekleurde bril dragen die we nooit af kunnen zetten. Kant beweerde dat er verschillende manieren waren, twaalf om precies te zijn, waarop het verstand de ervaringen ordent. De belangrijkste is de aanname van oorzaak en gevolg, die inhoudt dat we denken dat alles wat gebeurt het gevolg is van een gebeurtenis die eraan voorafgaat en het karakter ervan bepaalt. Volgens Kant leidt de poging om de algemene manieren van waarnemen toe te passen op objecten die buiten onze ervaring liggen ertoe dat de traditionele metafysica zo weinig voorstelt. Een voorbeeld is de dwaling van het 'bewijs' van het bestaan van God die Hem aanmerkt als 'eerste beweger' de oorzaak zonder zelf een oorzaak te hebben. Het bestaan van een eerste beweger kan nooit worden bewezen, maar het is even nutteloos om te proberen het tegendeel te bewijzen. Een ander gevolg van de zienswijze van Kant is dat de ware aard van objecten onkenbaar is. Onze kennis kan een slag zijn naar de Dinge-an-sich (de dingen-op-zich, de dingen zoals ze werkelijk zijn, of 'noumena', zoals Kant ze noemt) maar er is niets waarvan het innerlijk karakter kan worden onderscheiden. Als we bijvoorbeeld kijken naar een tuin, dan zien we die niet zoals die werkelijk is, maar krijgen we een indruk die onze visuele vermogens (ogen en hersenen) ons geven. Een bij ziet misschien iets heel anders (bijen kunnen ultraviolet licht zien!), maar die bij zou nog steeds niet echt de tuin zien zoals die an-sich is. De tussenkomst van onze zintuigen beteken dat we objecten nooit kunnen kennen zoals ze werkelijk zijn voordat ze worden waargenomen, maar slechts als vermenselijkte versie erven. Dat we beschikken over vermogens om kennis te verwerken maakt die kennis kenbaar, maar elk zintuig gaat gepaard met een bewerking van informatie. Dat betekent niet dat ons vermogen om de wereld te begrijpen uit de gratie is geraakt, maar slechts dat alle kennis mede gevormd wordt door tussenkomst van kenvermogens. Ook al zou er een ander systeem kunnen zijn deze zou dan net zo goed deze problemen hebben. Kant legt de lat heel hoog als het gaat over het beschuldigen van de menselijke waarneming dat die bevooroordeeld is. Volgens hem is het irreëel om te denken dat we de wereld kunnen zien zoals deze ook echt is, maar dit mag geen excuus zijn om de dingen maar te nemen zoals ze zijn. Het essentiële punt dat Kant naar voren brengt is: pure kennis is slechts pure ménselijke kennis en om de aard der dingen te onderzoeken is het minstens zo belangrijk om te proberen onze zintuigen te bestuderen als de wereld zelf. Het filosofische kernpunt van Immanuel Kant is: "De wereld waarnemen is haar veranderen". Ik denk dat dit uit het bovenstaande stuk wel gebleken is. De tegenstanders van Immanuel Kant Iedereen was het oneens met Kant die zich halsstarrig vasthield aan de oude dogmatische metafysica of aan het oude kerkgeloof. Voor de geschiedenis van de filosofie zijn de personen die zakelijk op Kants stellingen ingaan en ze dan bestrijden natuurlijk belangrijker. Dit zijn voornamelijk drie mannen (twee oorspronkelijk Oost-Pruisische landgenoten van Kant, maar alledrie persoonlijk met hem bevriend), die onder de naam van 'geloofsfilosofen' worden samengevat, dit slaat erop dat ze alledrie een beroep doen op het geloof. De eerste was Johann Georg Hamann (1730-1788), hij was een van de woordvoerders in de strijd tegen het rationalisme en wat hij aan Kant verwijt is dat juist hij niet boven dit rationalisme uitkomt, terwijl hij zo streng christelijk was toen hij jong was. Kant heeft hiervan (het geloof) zoals vele filosofen 'last' gehad. Hamann richtte zich vooral tegen de scheiding van ons kenvermogen in de twee gebieden: redelijkheid en zinnelijkheid. Om deze scheiding te overbruggen wees hij op de taal, waarin de rede een zinnelijke existentie (bestaansvorm) verkrijgt. De tweede van de geloofsfilosofen was Friedrich Heinrich Jacobi (1743-1819), hij was een veelzijdig ontwikkeld, invloedrijk schrijver, die Rousseau in Genève had bestudeerd, die de wijsbegeerte van Spinoza en Kant door en door kende. In verband met een kritische waardering van Kant zei hij: 'Er ontbrak nog een 'Kritiek van taal' die een metakritiek van de rede zou zijn en ons ten aanzien van de metafysica allen eens van zin zou maken. De derde geloofsfilosoof, die qua invloed de beide anderen verre overtreft is Johann Gottfried Herder (1774-1803). Herders belangrijkste geschriften zijn: 'Ideeën tot de wijsbegeerte van de geschiedenis der mensheid', ' Brieven tot bevordering van de humaniteit', Verstand en ervaring, rede en taal, een metakritiek tot de Kritiek van de zuivere rede'. De rede dat deze vrienden het niet met hem eens zijn laat zich natuurlijk raden. Hij trekt met zijn theorieën dingen van de kerk in twijfel. Samenvatting Immanuel Kant heeft als ‘mens’ een rustig leven gehad. Natuurlijk heeft hij als filosoof een druk en waardig leven gehad, want zijn vele werken hebben grote invloed gehad op de filosofie en andere filosofen. Zijn denken over ruimte veranderde tijdens zijn leven. Eerst ging hij uit van relationele ruimte, een ruimtebegrip waarbij ruimte haar betekenis ontleent aan de relatie die het aangeeft tussen verschillende voorwerpen. Later ontdekte Kant dat er substantiële ruimte is: ruimte die bestaat zonder relatie met voorwerpen, ruimte die van zichzelf al dimensies heeft (links, rechts, boven, onder). Uit deze verschuiving van denkbeeld heeft hij een samenhangend beeld gevormd, dat sommige punten uit de eerder gevormde beelden overneemt en andere verwerpt. Dit beeld is de theoretische ruimtegedachte van Kant: hier wordt ruimte gezien als onmisbaar om een voorstelling te maken van voorwerpen, maar ruimte kan ook zonder voorwerpen erin gezien worden. Wat van belang is, is dat ruimte echter niet hoeft te bestaan zoals wij haar zien. Omdat alle mensen dezelfde zienswijze hebben, denken wij dat ruimte is zoals we haar zien, terwijl ze subjectief is. Ruimte is dus onmisbaar maar ook moeilijk definieerbaar. Kant doorbrak de gedachte dat er maar een theorie was die waar kon zijn. Hij maakte een soort mengsel van het rationalisme en het empirisme. Ik vond het moeilijk iets te vertellen over de het transcendentale, want ik begreep zelf slecht wat er mee bedoeld werd, dus kon ik er moeilijk iets over zeggen. Ik zou dan iets neerzetten wat ik zelf niet begrijp, dus heb ik het maar weggelaten. Mijn conclusie luidt: Kant krijgt zijn verdiende waardering misschien niet door naamsbekendheid, maar des te meer door gebruik van zijn denkwijzen. Dat is voor een grote denker de grootste eer.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.