Genesis 37: 1-24

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas havo | 4381 woorden
  • 4 november 2006
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
16 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Inleiding:
Ik moest voor school een werkstuk maken over een gedeelte uit de bijbel. Toen sprak dit gedeelte mij wel aan en heb ik hiervoor gekozen. Ik heb van dit werkstuk meer geleerd dan ik had verwacht. Ik dacht dat je gewoon moest leren wat erin stond maar als je het zo leest en uitwerkt dan leer je toch nog wel veel van zo’n klein stukje tekst. Je kent het verhaal van Jozef en zijn broers wel maar zo leer je het nog beter en kan je het aan andere mensen vertellen zonder de bijbel te gebruiken. Dit is leuk om met kinderen te doen. Je kan het ook gewoon aan andere mensen uitleggen want eerst als je mij had gevraagd wat ik er nou uit kon leren had ik heel lang na moeten denken en dan nog moeten zeggen dat ik het niet wist. En nu kan ik dat gewoon bijna zonder na te denken.
Afbakening van het gedeelte:

Het gedeelte voor genesis 37 gaat over het geslachtsregister van Esau en dan als Genesis 37 begint dan gaat het opeens over Jozef en Jakob dus het is nogal logisch dat het gedeelte daar begint. Waarom het bij vers 24 eindigt snap ik iets minder goed want het stopt midden een stukje. Aan de andere kant is het ook wel logisch want daarna komt er opeens een karavaan aan. En met die karavaan word Jozef meegevoerd naar Egypte. Dus eigenlijk gaat het stuk totdat Jozef weggaat uit Sichem.

Vergelijking van vertalingen:

NBV SV NBG
Jozef verkocht en naar Egypte gebracht
37 NBV
1 Jakob vestigde zich in Kanaän, het land waar ook zijn vader gewoond had. 2 Dit is de geschiedenis van Jakob en zijn nakomelingen.
Jozef, die inmiddels zeventien jaar was, weidde gewoonlijk samen met zijn broers de schapen en geiten; hij hielp de zonen van zijn vaders vrouwen Bilha en Zilpa, en alle praatjes die over zijn broers de ronde deden vertelde hij aan hun vader door. 3 Omdat Israël al oud was toen Jozef werd geboren, hield hij meer van Jozef dan van zijn andere zonen, en hij had een prachtig bovenkleed voor hem laten maken in allerlei kleuren. 4 De broers zagen wel dat hun vader het meest van Jozef hield. Daarom konden ze Jozef niet uitstaan en kon er geen vriendelijk woord voor hem af.
5 Op een keer had Jozef een droom. Toen hij die aan zijn broers vertelde, kregen ze een nog grotere hekel aan hem. 6 ‘Moeten jullie nu eens horen wat ik heb gedroomd,’ zei hij. 7 ‘We waren op het land schoven aan het binden, en toen kwam mijn schoof overeind en bleef rechtop staan. En jullie schoven gingen om die van mij heen staan en bogen daarvoor.’ 8 Zijn broers zeiden: ‘Dacht je soms koning over ons te worden? Wil je over ons heersen?’ Vanwege dat gepraat over zijn dromen gingen ze hem hoe langer hoe meer haten. 9 Opnieuw kreeg hij een droom die hij aan zijn broers vertelde. ‘Ik heb alweer een droom gehad,’ zei hij. ‘Nu bogen de zon, de maan en elf sterren zich voor mij neer.’ 10 Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, wees zijn vader hem terecht: ‘Zeg, wat is dat voor een droom! Moeten ik, je moeder en je broers ons soms voor jou komen neerbuigen?’ 11 De broers konden Jozef wel vermoorden, maar zijn vader bleef nadenken over wat er gebeurd was.
12 Toen Jozefs broers er eens op uitgetrokken waren om de kudden van hun vader bij Sichem te laten grazen, 13 zei Israël tegen Jozef: ‘Zoals je weet zijn je broers het vee aan het weiden bij Sichem. Ga jij eens naar hen toe.’ ‘Goed,’ zei Jozef, 14 en Jakob vervolgde: ‘Ga kijken hoe je broers het maken en hoe het met het vee staat, en breng mij dan verslag uit.’ Zo stuurde Jakob hem vanuit de Hebronvallei naar Sichem. 15 Toen Jozef daar in het veld ronddwaalde, kwam hij iemand tegen die hem vroeg wie hij zocht. 16 ‘Ik ben op zoek naar mijn broers,’ antwoordde hij. ‘Kunt u me zeggen waar zij het vee aan het weiden zijn?’ 17 ‘Ze zijn hier niet meer,’ zei de ander, ‘ik hoorde hen zeggen dat ze naar Dotan wilden.’ Jozef ging zijn broers achterna en trof hen in Dotan aan.
18 Zijn broers zagen hem al van ver, en nog voordat hij hen had bereikt, hadden ze een plan beraamd om hem te doden. 19 ‘Kijk daar eens,’ zeiden ze tegen elkaar, ‘daar komt die meesterdromer aan. 20 Dit is onze kans! Laten we hem vermoorden en hem ergens in een put gooien. We zeggen gewoon dat hij door een roofdier is verslonden. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen uitkomt.’ 21 Toen Ruben dat hoorde, wilde hij proberen Jozef te redden. ‘Nee, laten we hem niet om het leven brengen,’ zei hij. 22 ‘Er mag geen bloed vloeien! Gooi hem in die put hier, in deze verlaten streek, maar breng hem niet om.’ Zo wilde hij Jozef uit hun handen redden en hem ongedeerd naar zijn vader terug laten gaan. 23 Zodra Jozef bij zijn broers was gekomen, trokken ze hem zijn bovenkleed uit, dat mooie veelkleurige gewaad, 24 en gooiden hem in de put; de put was leeg, er stond geen water in.
Jozef door zijn broeders verkocht
37 SV
1 En Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaän.
2 Dit zijn Jakobs geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun vader.
3 En Israël had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok.
4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten zij hem, en konden hem niet vredelijk toespreken.
5 Ook droomde Jozef een droom, dien hij aan zijn broederen vertelde; daarom haatten zij hem nog te meer.
6 En hij zeide tot hen: Hoort toch dezen droom, dien ik gedroomd heb.
7 En ziet, wij waren schoven bindende in het midden des velds; en ziet, mijn schoof stond op, en bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen rondom, en bogen zich neder voor mijn schoof.
8 Toen zeiden zijn broeders tot hem: Zult gij dan ganselijk over ons regeren: zult gij dan ganselijk over ons heersen? Zo haatten zij hem nog te meer, om zijn dromen en om zijn woorden.
9 En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd, en ziet, de zon, en de maan, en elf sterren bogen zich voor mij neder.
10 En als hij het aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, bestrafte hem zijn vader, en zeide tot hem: Wat is dit voor een droom, dien gij gedroomd hebt; zullen wij dan ganselijk komen, ik, en uw moeder, en uw broeders, om ons voor u ter aarde te buigen?
11 Zijn broeders dan benijdden hem; doch zijn vader bewaarde deze zaak.
12 En zijn broeders gingen heen, om de kudde van hun vader te weiden bij Sichem.
13 Zo zeide Israël tot Jozef: Weiden uw broeders niet bij Sichem? Kom, dat ik u tot hen zende. En hij zeide tot hem: Zie, hier ben ik!
14 En hij zeide tot hem: Ga toch heen, zie naar den welstand van uw broederen, en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal Hebron, en hij kwam te Sichem.
15 En een man vond hem (want ziet, hij was dwalende in het veld); zo vroeg hem deze man, zeggende: Wat zoekt gij?
16 En hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, waar zij weiden.
17 Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; want ik hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan.
18 En zij zagen hem van verre; en eer hij tot hen naderde, sloegen zij tegen hem een listigen raad, om hem te doden.
19 En zij zeiden de een tot den ander: Ziet, daar komt die meester-dromer aan!
20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen; en wij zullen zeggen: een boos dier heeft hem opgegeten; zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal.
21 Ruben hoorde dat, en verloste hem uit hun hand; en hij zeide: Laat ons hem niet aan het leven slaan.
22 Ook zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen kuil die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem; opdat hij hem uit hun hand verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen.
23 En het geschiedde, als Jozef tot zijn broederen kwam, zo togen zij Jozef zijn rok uit, den veelvervigen rok, dien hij aanhad.
24 En zij namen hem, en wierpen hem in den kuil; doch de kuil was ledig; er was geen water in. Jozef naar Egypte verkocht
37 NBG-51
1 Jakob echter woonde in het land der vreemdelingschap van zijn vader, in het land Kanaän. 2 Dit is de geschiedenis van Jakob. Jozef, zeventien jaar oud – hij was dus nog jong – placht met zijn broeders, de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, de vrouwen van zijn vader, de schapen te hoeden. En Jozef bracht kwaad gerucht aangaande hen aan hun vader over. 3 En Israël had Jozef lief boven al zijn zonen, omdat hij hem een zoon des ouderdoms was; en hij maakte hem een pronkgewaad. 4 Toen zijn broeders zagen, dat hun vader hem boven al zijn broeders liefhad, haatten zij hem en konden niet vriendelijk met hem spreken.
5 En Jozef had een droom en vertelde die aan zijn broeders; daarom haatten zij hem nog meer. 6 Hij zeide namelijk tot hen: Hoort toch deze droom die ik gehad heb. 7 Zie, wij waren aan het schoven binden in het veld – daar richtte mijn schoof zich op en bleef overeind staan, en zie, uw schoven omringden haar en bogen zich voor mijn schoof neer. 8 Daarop zeiden zijn broeders tot hem: Wilt gij soms koning over ons zijn? Wilt ge soms over ons heersen? Toen haatten zij hem nog meer om zijn droom en om zijn woorden.
9 En hij had nog een andere droom, die hij aan zijn broeders verhaalde. Hij zeide: Nu heb ik weer een droom gehad, en zie, de zon, de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer. 10 Toen hij dit aan zijn vader en zijn broeders verhaalde, onderhield zijn vader hem daarover, en zeide tot hem: Wat voor een droom is dat, die gij gehad hebt? Zullen soms ik, uw moeder en uw broeders komen om ons voor u ter aarde neer te buigen? 11 Zijn broeders dan benijdden hem, maar zijn vader hield de zaak in gedachten.
12 Eens waren zijn broeders heengegaan om de schapen van hun vader bij Sichem te weiden. 13 Toen zeide Israël tot Jozef: Uw broeders weiden immers bij Sichem? Kom, ik wil u tot hen zenden. En hij zeide tot hem: Hier ben ik. 14 Verder zeide hij tot hem: Ga toch en doe onderzoek naar de welstand van uw broeders en naar de welstand van de schapen en breng mij bescheid. En hij liet hem gaan uit het dal van Hebron en hij kwam te Sichem. 15 Toen hij nu in het veld omdoolde, trof hem een man aan, die hem vroeg: Wat zoekt gij? 16 En hij zeide: Ik zoek mijn broeders; vertel mij toch, waar zij weiden. 17 Daarop zeide die man: Zij zijn van hier opgebroken, want ik heb hen horen zeggen: Laten wij naar Dotan gaan. Toen ging Jozef zijn broeders achterna en hij trof hen aan te Dotan.
18 En zij zagen hem van verre. Maar voordat hij bij hen gekomen was, smeedden zij een aanslag tegen hem om hem te doden. 19 Zij zeiden tot elkander: Zie, daar komt die aartsdromer aan. 20 Nu dan, komt, laten wij hem doden en in een van de putten werpen, en laten wij dan zeggen: een wild dier heeft hem verslonden. Dan zullen wij zien, wat er van zijn dromen terechtkomt. 21 Toen Ruben dit hoorde, wilde hij hem uit hun hand redden, en zeide: Laten wij hem niet doodslaan. 22 Verder zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in deze put, die in de woestijn is, maar slaat de hand niet aan hem – met de bedoeling hem uit hun hand te redden en naar zijn vader terug te brengen.
23 Zodra Jozef bij zijn broeders gekomen was, trokken zij Jozef zijn kleed uit, het pronkgewaad, dat hij droeg. 24 En zij namen hem en wierpen hem in de put; de put nu was leeg, er stond geen water in.

Visualiseren:

Vers 2, 5-9, 12, 15, 16 en 20 zit geen/weinig verschil in.
Vers 1. In de NBV wordt niks gezegd over vreemdelingenschap en in de andere twee vertalingen wel.
Vers 3. De jurk die Jozef van zijn vader krijgt is in alle vertalingen heel anders genoemd; veelvervigen rok, pronkgewaad en een prachtig bovenkleed in allerlei kleuren. Dat is een best groot verschil.
Vers 4. In de ene vertaling konden ze hem niet uitstaan en de volgende vertaling dan haten ze hem. Haten is veel erger dan niet kunnen uitstaan.
Vers 10. Bij de NBV buigen ze gewoon en bij die andere twee vertalingen word er nog bij gezegd dat ze ter aarde buigen.
Vers 11. NBV willen ze hem vermoorden en bij de andere vertalingen benijdden ze hem alleen maar.
Vers 13. In de NBV zegt hij goed en in de andere vertaling zegt hij zie hier ben ik en dat is denk ik toch wel wat anders. Al wordt er wel hetzelfde mee bedoeld.
Vers 14. Het dal van Hebron of de Hebronvallei.
Vers 17. Bij de NBV zegt hij niet dat ze daar wel geweest waren en dat is bij de andere vertalingen wel zo. Hij zegt het niet maar het komt er wel op neer.
Vers 18. Een aanslag, een listige raad of een plan beramen. Drie verschillende dingen die ze doen om Jozef te doden.
Vers 19. Bij de NBG 51 word Jozef een aartsdromer genoemd en bij de andere vertalingen gewoon een meesterddromer.
Vers 21. In de Statenvertaling wordt gezegd dat Ruben hem verloste en in de andere vertalingen word gezegd dat Ruben het probeerde. Dan is het dus nog niet gelukt.
Vers 22. In alle drie de vertalingen probeert hij hem te redden alleen word het net ietsje anders verteld. Maar het komt wel op hetzelfde neer.
Vers 23. In dit vers staat niets wat heel erg anders is alleen staat het bovenkleed van Jozef telkens wel anders genoemd.
Vers 24. In de Statenvertaling wordt gezegd dat de put ledig is en in de andere dat de put leeg is maar dat komt volgens mij op hetzelfde neer.

Visualiseren:

Genesis 37 vers 1-24
Jozef wordt door zijn broers verkocht
1 Jakob ging in Kanaän wonen, het land waar zijn vader ook gewoond had. 2 Dit is de geschiedenis van Jakob en zijn nakomelingen. Jozef was 17 jaar, hij weidde met zijn broers de schapen en geiten; hij hielp de zonen van zijn vaders vrouwen Bilha en Zilpa, en alle roddels die over zijn broers de ronde gingen die vertelde hij aan zijn vader. 3 Israël was al oud toen Jozef werd geboren en daarom hield hij meer van Jozef dan van zijn anders zonen. En hij gaf hem een heel mooi bovenkleed met vrolijke kleuren. 4 De broers van Jozef merkte dat hun vader meer van Jozef hield dan van hen. En er kon geen goed woord tegen Jozef over hun lippen gaan. 5 Toen Jozef een droom had en hij die aan zijn broers vertelde kregen zijn broers een nog grotere hekel aan Jozef. 6 “Moeten jullie eens horen wat ik heb gedroomd” zei hij 7 We waren in het land en we waren bezig de schoven te binden en toen kwam mijn schoof omhoog. En de schoven van jullie kwamen om mij heen staan en bogen voor mijn schoof. 8 Zijn broers zeiden: “dacht je soms dat je koning over ons kon worden? Wil je over ons heersen?” Doordat hij over zijn dromen praatte gingen ze hem steeds meer haten. 9 Daarna kreeg hij nog een droom die hij aan zijn broers vertelde. “Ik heb alweer een droom gehad.” zei hij. Nu bogen de zon, de maan en elf sterren voor mij. 10 Toen hij dit aan zijn vader en zijn broers vertelde, wees zijn vader hem terecht: “zeg wat is dat voor een droom? Moeten ik, je moeder en je broers soms voor jou gaan buigen?” 11 Zijn broers konden Jozef wel vermoorden maar zijn vader bleef nadenken over wat er gebeurd was. 12 Toen de broers van Jozef erop uitgetrokken waren om de kudden van hun vader bij Sichem te laten grazen, 13 zei Israël tegen Jozef: “Je weet dat je broers het vee aan het weiden zijn bij Sichem. Wil jij er eens naar toe gaan.” “Goed,” zei Jozef, 14 en Jakob ging verder: “Ga eens kijken hoe het met je broers is en hoe het met het vee gaat, en kom mij dat vertellen.” Zo stuurde Jakob hem vanuit de Hebronvallei naar Sichem. 15 Toen Jozef in het veld rondliep, kwam hij iemand tegen die hem vroeg naar wie hij op zoek was. 16 “Ik zoek mijn broers,” antwoordde hij. “Kunt u mij vertellen waar zij het vee aan het weiden zijn?” 17 “Ze zijn niet meer hier,” zei de andere, “ik hoorde ze zeggen dat ze naar Dotan gingen.” Jozef ging achter zijn broers aan en vond ze in Dotan. 18 Zijn broers zagen hem al van ver aankomen, en nog voordat hij bij ze was, hadden ze een plan bedacht om hem te vermoorden. 19 “Kijk eens wie daar aankomt,” zeiden de broers tegen elkaar, “daar komt onze meesterdromer aan. 20 Dit is onze kans! Laten we hem vermoorden en hem ergens in een put gooien. We zeggen gewoon dat hij door een roofdier is aangevallen en gedood. Dan zullen we nog wel eens zien wat er van zijn dromen waar is.” 21 Toen Ruben dat gehoord had, wilde hij proberen Jozef te redden. “Nee, laten we hem niet vermoorden,” zei hij. 22 “Er mag geen bloed vloeien! Gooi hem in die put hier, in deze verlaten omgeving, maar vermoord hem niet.” Zo wilde hij Jozef uit de handen van zijn broers redden en hem zonder kleerscheuren weer bij zijn vader terugbrengen. 23 Zodra Jozef bij zijn broers was aangekomen, trokken ze hem zijn bovenkleed uit, dat mooie bovenkleed met veel kleuren, 24 en gooiden hem in de put; de put was leeg, er stond geen water in.

Vragen bij het bijbelgedeelte:

1. Waar ligt Sichem?
2. Waarom wilde Ruben wel dat Jozef zou blijven leven?
3. Waarom gooide ze hem in de put? Als er iemand langs kwam zou die hem toch wel redden?
4. Wat betekent Jozef?
5. Wat betekent Sichem?
6. Waarom waren de broers van Jozef naar Dotan gegaan?
7. Waarom stond er geen water in de put?
8. Was de put nog in gebruik?
9. De plaats Sichem, welke plaats is dat nu?
10. Hoe oud is Jozef geworden?
11. Was het ver van de Hebronvallei via Sichem naar Dotan?
12. Waarom word er het ene moment Israël gezegd en het volgende moment Jakob?
13. Wat betekent Dotan?
14. Wat betekent Jakob?
15. Hoe heten de broers van Jozef?
16. Hoe oud is Jozef’s vader geworden?
17. Heeft Jozef ook nog zussen?
18. Door wie is dit bijbelgedeelte geschreven?
19. Waar was Benjamin toen dit gebeurde?
20. Waar was Jakob voordat hij in Kanaän kwam?

Antwoorden op de vragen:

1. Sichem ligt in Samaria ten westen van de rivier de Jordaan.
2. Het was God die het in Rubens hart legde dat Jozef moest blijven leven alleen wilde Ruben dat Jozef weer naar huis zou terug komen en hij wilde hem dus gaan redden alleen dat was ook niet wat God wilde. Vandaar dat Jozef ook nog verkocht word.
3. God wilde dat ze dat zouden doen omdat God toch wist dat er later nog een karavaan langs zou komen. En het was dus ook niet hun eigen keuze dat ze hem in die put gooide.
4. De Heere moge toevoegen.
5. Nek
6. Omdat er waarschijnlijk in Sichem niet meer genoeg gras was.
7. In dat gebied kwamen
8. Nee, de put was leeg dus hoogst waarschijnlijk was die niet meer in gebruik.
9. Waarschijnlijk komt het Sichem van toen overeen met het tegenwoordige Nablus.
10. Jozef sterft op 110 jarige leeftijd in Egypte.
11. Hier heb ik geen antwoord op kunnen vinden.
12. Het is alleen in de andere vertalingen dan de SV anders gedaan. In de Staten vertaling wordt er wel telkens Israël gezegd. Alleen aan het begin niet maar dat is het gedeelte dat zijn naam nog niet veranderd is. En in de andere vertalingen is het anders vertaald.
13. Ik kan hier geen antwoord op vinden.
14. Hiel & hij volgde. God beschermt
15. Ruben, Simeon, Levi, Juda, Dan, Naftali, Gad, Aser, Issachar, Zebulon en Benjamin
16. Helemaal precies heb ik het niet kunnen vinden maar het komt er ongeveer op neer dat Jakob 150 jaar is geworden.
17. Ja, Dina
18. Het gedeelte is geschreven door Mozes
19. Dat is nergens te vinden. Ik heb op veel plekken gezocht. Ik heb de stukken om het gedeelte gelezen en ik heb het niet kunnen vinden.
20. Hij was in Mideam geweest bij zijn oom Laban.

Principes formulieren:

Wat zegt dit gedeelte over God?
In het gedeelte willen ze eerst Jozef vermoorden maar dat was niet Gods bedoeling dus dat gebeurd dan ook niet. Dus Gods wil gebeurd ook al willen de broers van Jozef wat anders.

Wat zegt dit gedeelte over bekering?
De broers van Jozef hebben veel verkeerde dingen gedaan maar toch kunnen de broers van Jozef nog steeds bekeerd worden als ze dat willen.
Veel stond er verder niet in over bekering. Dit stond er ook niet in maar het komt er wel op neer.

Wat zegt gedeelte over zonde?
De broers van Jozef wilde Jozef vermoorden. In de wet des Heere staat dat je niet mag doodslaan en dat wilde ze wel doen.
Ook willen ze gaan liegen tegen hun vader en dat is ook een zonde. En ze mogen ook niet jaloers zijn wat ze wel waren.
Jakob gelooft in God en toch trek hij Jozef voor. Dat is niet goed van hem. Hij zorgt ervoor dat zijn andere zoons jaloers worden.

Wat zegt dit gedeelte over Genade?
God blijft de broers van Jozef liefhebben ook al doen ze veel verkeerd. Dat staat niet in het gedeelte zelf maar wel in een stuk wat later komt. Dus God is wel genadig naar de broers. Ook is hij genadig naar Jozef want Jozef doet ook veel verkeerd maar toch red hij Jozef uit de handen van zijn broers.

Belangrijke leerstellingen die je af kunt leiden uit dit gedeelte:

- Je mag niet jaloers zijn.
- Wat God wil dat er gebeurt, gebeurt ook.
- Dat je niet je ene kind moet voortrekken op je andere.
- Geen geweld gebruiken.
- Dat je elkaar lief moet hebben
- Je moet je ouders eren en je moet dus niet tegen ze liegen.
- Je mag niet doden.
- Je mag niet iemand van zijn vrijheid beroven.

Leven ernaast leggen:

- Jakob trek zijn ene zoon voor op zijn andere. En als mens ben je toch ook wel snel geneigd om je ene vriend/vriendin voor te trekken op je andere.
- De broers zijn jaloers op Jozef omdat hun vader hem aardiger vond dan hen. En ook omdat hij een mooie gekleurde jas had gekregen. En ja, ik moet toegeven ik kan ook best wel jaloers zijn. Alleen al als iemand een hoger cijfer heeft op school dan ik. Of als mijn vriendin iemand anders meer aandacht geeft dan mij.
- De broers willen Jozef vermoorden en je denkt eigenlijk ook wel eens bij jezelf was diegene maar nooit geboren of je roept wel eens van ‘val dood’ en dat is ook al een moord op zichzelf.
- De broers liegen tegen hun vader. Als mijn ouders mij vragen of ik mijn huiswerk al af heb lieg ik daar ook wel eens over. De leugen is wel niet zo groot als die van de broers van Jozef maar elke leugen is een zonde op zich.
- Jozef probeert om zijn broers naar hem op te laten kijken door ze zijn dromen te vertellen. En dat doe je ook wel eens. Als je iets nieuws heb blijf je daar soms zo lang over praten dat je mensen er van wilt overtuigen dat zij dat ook moeten hebben. En dat is niet goed.
- God wilde niet dat Jozef vermoordt zou worden door zijn broers en dat gebeurd dan ook niet. En dat is bij ons mensen net zo. Als God niet wil dat wij iets doen. Dan zorgt God er ook wel voor dat dat niet gebeurt.
- De broers hebben Jozef gepakt en hem in een put gegooid. Ze gebruikte geweld. In deze wereld wordt er ook veel geweld gebruikt. Als er iets gebeurt wat wij niet leuk vinden dan wil je er al gauw op los slaan.
- De broers haatte Jozef. Ik heb zelf ook nog wel eens een hekel aan mensen. En ik denk dat alle mensen dat wel eens hebben. Vooral als iemand iets wel mag wat jij niet mag. Dan gun je dat die ander niet en krijg je een hekel aan hem/haar.

Doen:

- Al mijn vriendinnen even veel aandacht geven. Of dat in ieder geval proberen.
- Dat je niet jaloers moet zijn op andere mensen als zij iets hebben wat jij ook graag wilt hebben.
- Dat je mensen niet zomaar dood moet wensen als zij iets doen wat jij niet leuk vind.
- Dat ik niet moet liegen tegen mijn ouders. Ook al vind ik het een leugentje om bestwil.
- Dat je moet accepteren dat je bent zoals je bent. En je moet je niet anders voordoen dan je bent. Je moet niet jezelf geliefd willen maken.
- Dat ik moet accepteren wat God wil. En niet mijn eigen zin door wil drijven.
- Als er gebeurd wat ik niet leuk vind dan moet ik dat accepteren er niet meteen op los slaan.
- Geen hekel aan mensen hebben. Iedereen doet wel eens wat fout en daar kan diegene niks aan doen.

Bronvermelding:

www.biblija.net
www.ronduit.nl
www.bijbelaantekeningen.blogspot.com
www.wikipedia.nl
BIJBEL
Bijbels encyclopedie
www.vecip.com
www.christelijkebegrippen.nl
www.google.nl
www.scholieren.com

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.