Boeddhisme

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vwo | 14545 woorden
  • 27 december 2002
  • 205 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
205 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
VOORWOORD

Het boeddhisme is een godsdienst waar de meeste mensen wel eens van hebben gehoord. Op de basisschool krijgen tegenwoordig bijna alle kinderen hier al mee te maken. Ook ik werd hier geïnformeerd over dit geloof.
Maar waarom wordt er op de basisschool al kennis mee gemaakt? In welke opzichten verschilt het dan met onze godsdienst? Op de vragen kan ik kort een antwoord geven, maar deze omschrijft nog zeker niet alles van het boeddhisme. Daarom het ik gekozen om een werkstuk te maken over het boeddhisme.
Vooraf heb ik al een beetje informatie gezocht over deze godsdienst. Het blijkt dat ik erg veel kan vertellen over het boeddhisme. Dus het idee om het hindoeïsme er ook bij te pakken, heb ik laten varen. Het zou anders een veel te lang werkstuk worden. Of qua informatie zou het ook veel te beknopt kunnen zijn. Daarom heb ik maar besloten om me alleen maar te concentreren op het boeddhisme.

INLEIDING
1. SIDDHARTHA GAUTAMA

Het boeddhisme is omstreeks 300 v. Chr. ontstaan. Rond dit jaar werd de stichter van deze godsdienst geboren in het noorden van India, in de buurt van het Himalaya-gebergte. Pas later zou hij de naam de Boeddha krijgen. Boeddha is geen gewone naam, maar een soort titel. De betekenis van deze titel is ‘verlichte’. De eigenlijke naam van de Boeddha is Siddhartha Gautama.
Over de eerste dag van het leven de Boeddha is een mooie legende ontstaan:
‘Direct na de Boeddha’s geboorte verscheen er een kluizenaar bij het koninklijke paleis. Hij vroeg of hij het jonge prinsje mocht zien. Dat werd toegestaan. Toen de kluizenaar het prinsje zag, voorspelde hij dat dit kind of een wereldheerser of een wereldredder zou worden.
Als kleine jongen bleek Siddhartha al zeer religieus aangelegd te zijn. Hij vond het maar helemaal niets dat hij zijn vader als koning moest opvolgen. Zijn belangstelling ging namelijk een hele andere kant uit. Toch bleef zijn vader van oordeel dat Siddhartha hem als koning moest opvolgen. Daarom zorgde hij ook dat de jongen les kreeg in oorlogvoering en politiek wetenschap. Dat was voor een koning namelijk heel noodzakelijk.
Op jeugdige leeftijd trouwde Siddhartha. Hij leefde in weelde en rijkdom in het paleis. Zijn vader wist hoe gevoelig de jongen was voor menselijk leed. Daarom probeerde hij te voorkomen dat de prins in contact kwam met arme en zielige mensen. Maar dat lukte hem toch niet altijd. Na veel arme en zielige mensen te hebben gezien, had Siddhartha er genoeg van en vertrok.

Al bedelend kwam hij in de plaats Vaisali. Daar zocht hij contact met de brahmaanse leraren, die geloofden in de god Brahma. Zij brachten hem in aanraking met de Indische yoga. Yoga is een filosofie: een levens- en wereldbeschouwing. Volgens deze filosofie kan de mens door ascese (afstand doen van alle weelde en genot) een toestand bereiken waarin hij als het ware geestelijk denkt. Dit geestelijke denken staat boven het denken met het verstand (rationeel denken). Hoe meer Siddhartha zich in deze filosofie verdiepte, hoe beter hij begreep dat ook yoga geen oplossing bood. Het raadsel van alle lijden in de wereld kon hij er niet mee doorgronden. Daarom maakte hij zich weer los van de brahmaanse filosofen. Hij besloot zelf een oplossing voor zijn problemen te zoeken.
In de eenzaamheid waarin hij zich terugrok, dacht hij ernstig na over de oorzaken van lijden en dood. Hij vocht met de duivel Mara. Die naam betekent: macht van de dood. Op het laatst overwon hij die macht. Hij voelde zich toen boven de ellende, begeerte en verzoeking uitstijgen. Niet letterlijk, maar geestelijk. Hij bereikte een toestand van verlichting (bodhi), waarnaar hij van het begin af aan had gezocht. Sinds dat ogenblik kreeg hij dan ook de titel Boeddha, verlichte.’
2. HET BOEDDHISME ALS GODSDIENST

In Europa zijn veel tradities overgenomen van het Oosten. Soms zijn deze tradities iets aangepast.
Er zijn twee karakteristieke kenmerken die het boeddhisme scheiden van andere wijsheidsleren. Deze zijn:
1) Het boeddhisme komt niet helemaal vanuit vroeger, maar is gevormd door de maatschappij.
2) Er zijn veel methoden om door middel van meditatie de verlossing te bereiken. Deze methoden heeft het boeddhisme duidelijker en vollediger behouden dan bij andere wijsheidsleren.
Het boeddhisme biedt vaak een uitkomst voor de mensen die zijn vastgelopen in het huidige leven. Het boeddhisme is namelijk een sprookjesachtige, fijnzinnige godsdienst.
De boeddhistische Schriften geven de regels van het juiste gedrag. Deze regels kunnen met drie woorden worden samengevat moraal, contemplatie en wijsheid.
Wat men onder moraal en contemplatie ( of wel meditatie) verstaat, geldt voor vrijwel alle Indische godsdienstige bewegingen die de verlossing in het leven buiten de gewone maatschappij zoeken.
Behalve deze gedragsregels zijn er ook voorschriften voor het leven van de monniken,
Yogaoefeningen (dit is het ritmisch en bewust ademen, het beheersen van de zintuigen, methoden om in trance te raken, verschillende graden van opgetogenheid, en het nastreven van de vier hemelse gezindheden: oneindige vriendelijkheid, oneindig medelijden, oneindige medevreugde en oneindige gelijkmoedigheid) en verschillende vormen van meditatie. Er wordt niet verwacht dat al deze voorschriften worden nagevolgd in één leven. Het doel in ieder leven moet wel zijn: de uitdoving van het geloof in de individualiteit.

Volgens de boeddhistische leer bestaat de mens uit vijf groepen van componenten, de zogenaamde skandha’s. Deze zijn:
- Het lichaam (rũpa);
- De gevoelens (vedanā);
- Waarnemingen, voorstellingen (samjñā);
- Drijfveren (sanskāra);
- Bewustzijn (vijñāna).
Alles wat de mens persoonlijk aangrijpt, moet onder een van de vijf groepen vallen, die de inhoud van de individualiteit uitmaken.
Het geloof in de individualiteit komt volgens het boeddhisme voort uit de uitvinding van een ‘zelf’, dat deze vijf skandha’s overkoepelt. Het individu bestaat slechts uit een brok die willekeurig uit deze vijf componenten gevormd wordt. Wanneer het ophoudt te bestaan, is het gevolg het Nirwana. Dit is het doel van het boeddhisme.
3. HET BOEDDHISME ALS FILOSOFIE

Wat wij onder filosofie verstaan, is een benaming van de Grieken. De boeddhisten kennen zoiets niet en zij zouden het onderzoek naar de werkelijkheid tijdverspilling vinden. Bij de leer van de Boeddha is maar één ding belangrijk: de weg naar de verlossing te wijzen. De Boeddhisten kennen totaal geen filosofie zoals wij die kennen. Het boeddhistisch denken kun je makkelijker omschrijven door het te definiëren met behulp van de filosofische benamingen die wij gebruiken. De boeddhistische filosofie kan dan een ‘dialectisch pragmatisme’ genoemd worden met een ‘psychologische’ inmeng. Hiermee wordt bedoeld dat het boeddhisme zich steeds meer heeft gekenmerkt door een zeer praktijkgerichte houding. Zaken die niet direct met de verlossing te maken hebben, worden vermeden. Lijden vormt de grondslag van het leven. Als iemand door een pijl getroffen wordt, dan zal hij die er meteen uittrekken zonder dat hij wil weten, wie hem afgeschoten heeft.
Deze praktische houding hebben de boeddhisten altijd gehouden. Dit heeft tot veel misverstanden geleid. Deze zouden vermeden kunnen zijn, als men had ingezien dat de uitspraken van de boeddhistische schrijvers niet bedoeld waren als stellingen over de werkelijkheid, maar als raad.
Door de praktische houding kunnen wij stellen, dat het boeddhistische denken zich als pragmatisme definieert. De waarde van een gedachte wordt beoordeeld naar wat men ermee kan doen, naar de aard van de levenswijze die er het gevolg van is.

Hoe meer het boeddhisme zich ontwikkelt hoe duidelijker dit het pragmatische karakter kreeg. Men kwam tot de overtuiging, dat alles wat men zegt uiteindelijk fout is. Er werd alleen nog iets gezegd om andere mensen te helpen in een bepaald stadium van de geestelijke voortgang.
De boeddhistische leer is op de eerste plaats een geneesmiddel. De Boeddha is eigenlijk een arts. Als een prognose van doktoren, heeft de Boeddha zijn Vier Heilige Waarheden onderwezen:
- De omvang van het lijden;
- De oorsprong van het lijden;
- De overwinning van het lijden;
- De weg die tot de overwinning leidt.
Meditatie is in het boeddhisme het belangrijkste middel om de verlossing te bereiken. Het doel is de beheersing van de geestelijke processen door middel van deze meditatie. Het boeddhistische denken heeft dus, volgens de theorie, wel wat psychologie in zich.
Ook is het boeddhistische denken geneigd tot wat wij dialectiek zouden kunnen noemen. Dialectiek is een vorm van logica. Deze berust op de overtuiging, dat men, wanneer men ernstig en diep over iets nadenkt, op tegenspraken stuit die elkaar vaak uitsluiten. De boeddhistische denkers vonden dit interessant.
Het belangrijkste van het boeddhistisch denken ligt in zijn voortdurende nadruk op de leer van het niet-zelf. Het geloof in ‘zelf’ wordt door alle boeddhisten beschouwd als de noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van het lijden. Veel leed kon ons gespaard blijven, als we ons ‘zelf’ kwijt konden raken. Zolang je gelooft in een ‘ik’, zal deze ook alles overkomen wat je denkt. Deze ‘ik’ is maar een voorstelling, een verzinsel van de verbeelding, waar geen werkelijkheid meer in is. Dit zegt de boeddhist althans. Het verschilt dan ook sterk met het westerse denkbeeld.
4. ONSTERFELIJKHEID

De boeddhisten vinden het redelijk en zinvol om naar de onsterfelijkheid te streven. Het boeddhisme wil graag het leven zonder dood bereiken. De Boeddha had immers verkondigd dat hij de ‘deuren tot het ‘niet-sterven’ had geopend. Onsterfelijkheid is precies het tegenovergestelde van ons leven dat altijd met de dood verbonden is. Wij beginnen te sterven op het moment dat wij geboren worden. De geboorte is de oorzaak van de dood. Alle uiterlijke omstandigheden die tot de dood kunnen leiden, zijn slechts aanleidingen. Onsterfelijkheid is dus niet ver verlangen om ons individuele leven dat wij voor de prijs van onvermijdelijke verval gekocht hebben, te handhaven, maar de bovenaardse van deze individualiteit.
Geheel onsterfelijk zijn is ook volgens de boeddhisten niet mogelijk. Je lichaam is er na een tijd niet meer. Je instincten verdwijnen dan ook gelijk, want deze zijn gebonden aan de klieren, aan de behoeften van de weefsels, kortom aan het lichaam. Ook de geest zoals je deze kent, zal er niet meer zijn want deze is verbonden met lichamelijke processen. (Je psychische bewustzijn werkt op de meldingen die het van de lichamelijke zintuigen ontvangt.)
Het vermogen tot logische denken is met dit bewustzijn ook verdwenen. Je herkent jezelf in je onsterfelijkheid helemaal niet. Maar je ziel zal blijven leven en terug komen in een ander lichaam: reïncarnatie.

Rad der wedergeboorte
Het 'Rad der wedergeboorte' toont het cyclische karakter van het leven volgens het boeddhisme. In de muurschildering laat de schilder zien hoe het rad wordt vastgehouden door het wezen dat de dood voorstelt. De drie doodzonden, afgebeeld in symbolische gedaanten, staan in het midden van het rad. De haan symboliseert passie, het varken domheid en de slang haat. Om de zonden heen staan rechts diegenen afgebeeld die hebben toegegeven aan slecht en links degenen met goed karman. De volgende cirkel wordt gevormd door de zes levenssferen. Uiteindelijk komt het wiel, net als Boeddha's zoektocht naar de waarheid, uit op de buitenste cirkel die de twaalf schakels in de keten van oorzaak en gevolg bevat.
ALGEMENE UITGANGSPUNTEN
DE SCHRIFTEN

Hoe de leer van de Boeddha in wezen was is moeilijk te ontdekken. Zoals de boeddhisten tegenwoordig met deze leer om gaan, is zeker niet hetgeen wat de Boeddha bedoelde.
De Schriften zijn waarschijnlijk de enige wezenlijke documenten van de geschiedenis van het boeddhisme.
De Schriften zijn vanaf de vroegste tijden verdeeld in ‘Dharma’ en ‘Vinaya’. Vinaya behandelt de kloostertucht, Dharma (of Sutra) de leer. Later is er een derde deel bij gekomen: de Abhidharma. Deze behandelt de moderne lessen.
Een sutra is een tekst die door de Boeddha zelf gesproken zou zijn. Deze begint steeds met de woorden: ‘Het volgende heb ik eens gehoord. De Heer verbleef in…’. Met deze ‘ik’ wordt de leerling Ananda bedoeld, die onmiddellijk na de dood van de Boeddha al zijn woorden geciteerd heeft. Vele sutra’s werden pas eeuwen na de dood van de Boeddha opgesteld. De werkelijke schrijvers van deze latere sutra’s zijn natuurlijk onbekend.

Een deel van de sutra van het Grote Nirwana
De boeddhisten waren het niet met elkaar eens wat nu de waarde van de latere sutra’s is. De ene partij (Hinanyana, oftewel ‘Het Kleine Voertuig’) was van mening dat deze werken verdichtsels en sprookjes zijn. De andere partij (Mahayana, oftewel ‘Het Grote Voertuig’) beweerde dat zelfs deze late sutra’s de Boeddha zelf verteld heeft. Waarom ze dan zo laat bekend werden, werd op verschillende manieren verklaard. Een verklaring is de Prajñāpāramitā-Sutra’s. Hiermee wordt bedoeld dat de teksten die gaan over de volmaakte wijsheid, te moeilijk waren voor de boeddhisten die in de tijd van de Boeddha leefde. Daarom werden deze bewaard in het paleis van de Slangen of Draken, Naga’s genaamd, in de onderwereld. Toen de tijd rijp was, daalde de grote leraar Nagarjuna af in de onderwereld en hij bracht de werken omhoog de mensenwereld in. Deze verklaring werd zeker niet door iedereen geloofd.
Behalve deze mythologische verklaring was er namelijk ook een filosofische verklaring. De filosofische reden van de latere sutra’s heeft te maken met de leer van de drie lichamen van de Boeddha. Deze leer beweert dat de oude sutra’s onderwezen werden door de Boeddha in zijn ‘stoffelijke lichaam’ en de latere sutra’s in zijn bovennatuurlijke ‘vreugdelichaam’.
De ouderdom van de Schriften is moeilijk vast te stellen. In de geschiedenis van het boeddhisme zijn er maar weinig namen die bekend zijn en data al evenmin. De meeste documenten waarop de geschiedenis van het boeddhisme is gebaseerd, bevatten helemaal geen data.
De boeddhisten beschouwen de historische verandering als iets zeer onbelangrijks in vergelijking met de onveranderlijke waarheid. Zelfs de datum van wanneer de Boeddha leefde, varieert sterk. Moderne geleerden stellen de door van de Boeddha in het algemeen op 483 v. Chr. De boeddhisten zelf brengen veel andere data naar voren: 852 v. Chr., 652 v. Chr. of zelfs 252 v. Chr. Hieruit blijkt wel dat de boeddhisten het helemaal niet belangrijk vinden welke datum nu de juiste is. De Dharma (een deel van de Schriften) bijvoorbeeld heeft geen enkele geschiedenis. Slechts de uiterlijke omstandigheden waarin de Dharma werkt, zijn te veranderen. En veel van wat werkelijk belangrijk is vanuit spiritueel of religieus oogpunt krijgt in een geschiedenisboek niet eens een plaats.
Daarom bewaarden de boeddhisten slechts enkele namen. Het kon hun immers niet schelen wie iets gezegd had, maar alleen of het waar was of nuttig en in overeenstemming was met de traditie.
De enkele mannen die onthouden werden door de boeddhisten, kregen veel meer werken achter hun naam geschreven dan dat ze in werkelijkheid geschreven hadden. De levensduur van deze mannen was dan vaak ook enkele eeuwen.
De vermoedens van wanneer een boeddhistisch geschrift ontstaan is, kan gedeeltelijk gebaseerd worden op de taalkundige of strenge gronden. De Chinese vertalingen bieden enkele hulp, omdat hier de datum van de vertaling genoteerd is.
Alle geschriften die overgebleven zijn, vindt men nu terug in een aantal grote verzamelingen:
1) De Pali-Tripitaka. Deze bevat de geschriften van een van de Hinayana-scholen. De geschriften van de andere Hinayana-scholen zijn gedeeltelijk in Sanskriet en gedeeltelijk in het Chinees bewaard gebleven, maar het grootste deel is verloren gegaan.
2) De Chinese Tripitaka. De opbouw van deze catalogus is in de loop van de tijd nogal veranderd.
3) De Tibetaanse Kanjur en Tanjur. De Kanjur bevat honderd werken, verdeeld over ‘de kloostertucht’, ‘de volmaakte wijsheid’, verschillende Sutra’s en tantristische teksten. De Tanjur geeft in vele delen commentaren.
4) Sanskrietwerken. Een aantal hiervan is bewaard gebleven, maar er bestaat geen echte verzameling meer.
DE BOEDDHA

Men kan de Boeddha vanuit drie verschillende opzichten bekijken: De Boeddha
a) Als menselijk wezen (zoals ik heb verteld in de inleiding);
b) Als geestelijk principe;
c) Als iets tussen de beide in.

a) Als menselijk wezen
Als mens leefde de Boeddha Siddhartha Gautama waarschijnlijk tussen 269 en 480 v. Chr. in Noordoost-Indië. De precieze historische feiten zijn niet meer aan te geven.
In de officiële theorie is de Boeddha een soort oerbeeld dat in verschillende perioden in verschillende persoonlijkheden gedaanten heeft aangenomen en waarvan de individuele eigenaardigheden geheel onbelangrijk zijn.
Het is voor de boeddhisten, die in reïncarnatie geloven, vanzelfsprekend, dat de Boeddha in 269 v. Chr. niet voor de eerste keer in de wereld verschenen is. Net als een ander had hij vele geboorten doorgemaakt en de wereld als dier, mens en god beleefd. Een geestelijke volmaaktheid als van een Boeddha kan nu eenmaal niet het resultaat zijn van slechts één leven. Het moet langzaam gegroeid zijn. De reis van de Boeddha moet zeer lang geweest zijn, zo lang dat wij het ons nauwelijks voor kunnen stellen. Gedurende deze lange tijd oefende de toekomstige Boeddha zich op alle mogelijke manieren.
b) Als geestelijk principe
De leer komt voort uit het geestelijke principe die in de mens Guatama verborgen lag, en die hem, inspireerde tot het begrijpen en onderwijzen van de waarheid. Wanneer de boeddhisten de Boeddha als geestelijk principe beschouwen, noemen zij hem de Tathāgata. De oorspronkelijke betekenis van deze naam is onbekend. Men verklaart de naam als een samenstelling van twee woorden. Namelijk ‘tathā’ (zo) en ‘āgata’ (gekomen). Met andere woorden: de Tathāgata is iemand die zó gekomen of gegaan is, net als alle andere Tathāgata’s. Deze verklaring legt de nadruk op het feit, dat de historische Boeddha één uit de oneindige rij van Tathāgata’s is, die in alle tijdperken in de wereld verschijnen en steeds dezelfde leer verkondigen.
c) Tussen menselijk wezen en geestelijk principe in
Zolang Siddhartha als menselijk wezen op aarde was, zag hij er natuurlijk net zo uit als alle andere mensen. Maar dit lichaam van de Boeddha was alleen maar een buitenste laagje dat zijn ware persoonlijkheid omhulde en verborgen hield en dat er toevallig was en vrijwel te verwaarlozen. Onder deze buitenste schil was een ander soort lichaam verborgen, dat in vele opzichten van dat van gewone stervelingen verschilde en dat alleen met de ogen van het geloof bekeken kon worden. De boeddhisten hadden er verschillende namen voor: het ‘vreugdelichaam’, het ‘onvervalste lichaam’ en ‘het lichaam dat de ware natuur van de Boeddha uitdrukt’. De bijzonderheden van dit lichaam wordt in de lijst met de ’32 kenmerken van de supermens’ beschreven, die vaak aangevuld wordt met een lijst met 80 ondergeschikte kenmerken. Alle scholen moeten deze lijst navolgen. Ook de schilderingen en beelden van de Boeddha beelden het verheerlijkte lichaam uit.
Het verheerlijkte lichaam van de Boeddha was zes meter hoog en vele beelden van de Boeddha hebben inderdaad deze hoogte. Het lichaam had een gouden kleur. Tussen de wenkbrauwen van de Boeddha groeide een wollige lok (uran), waar veelkleurig licht uit straalde, dat zo wit is als sneeuw of zilver. Bij beelden wordt dit lokje door een eenvoudige vlek of een edelsteen voorgesteld. In het boeddhisme werd dit vlekje in latere jaren als een derde oog (het oog der wijsheid) voorgesteld.
Twee andere kenmerken van het verheerlijkte lichaam van de Boeddha zijn heel belangrijk en opvallend. Als eerste de ‘usnisa’ (letterlijk tulband), een soort kap op het hoofd, die bij standbeelden als een groeisel of uitsteeksel boven het hoofd wordt voorgesteld. De vorm van de tulband is verschillend. Een andere kenmerk is dat het lichaam van de Boeddha onophoudelijk licht uitstraalt. De lichtstralen komen uit z’n lichaam en verlichten een grote ruimte.
Overal waar de boeddhisten het over de Boeddha hebben, denkt men aan de drie aspecten. Voor de christelijken en agnostischen is alleen de menselijke Boeddha werkelijkheid. De vergeestelijkte en magische Boeddha is voor hen slechts een verzonnen iets. De opvatting van een boeddhistische gelovige is heel anders. Voor hem is de ware natuur en het verheerlijkte lichaam van de Boeddha het belangrijkste, terwijl zijn menselijk lichaam en historische bestaan hem slechts helpen bij het vormen van het lichaam.
IS HET BOEDDHISME ATHEÏSTISCH?

Men heeft vaak gezegd dat het boeddhisme een atheïstische geloofsovertuiging is. Deze bewering heeft aanleiding gegeven tot vele discussies. Sommigen waren van mening dat het boeddhisme geen godsdienst kon zijn, omdat het geen God kent. Anderen beweerden dat het geloof in een God niet zo belangrijk was voor een godsdienst.
Het woord ‘God’ kunnen de Europeanen op drie manieren omschrijven:
a) De persoonlijke God die het heelal geschapen heeft;
b) De godheid, opgevat als onpersoonlijk of als bovenpersoonlijk;
c) Een aantal goden of engelen die niet duidelijk van goeden te onderscheiden zijn.

a) Onverschilligheid ten aanzien van de schepping van het heelal.
De boeddhisten zijn niet geïnteresseerd in wie het heelal nu geschapen heeft. Het doel van het boeddhisme is de levende wezens van het lijden te verlossen en de oorsprong van het heelal heeft hier niets mee te maken.
Och leggen de boeddhisten steeds de nadruk op de superioriteit van de Boeddha boven Brahma, de god die volgens de brahmaanse theorie het heelal geschapen heeft. Deze god is volgens de boeddhisten te trots op zijn eigen ik.
Als men de onverschilligheid ten opzichte van een persoonlijke schepper van het heelal atheïsme noemen, dan is het boeddhisme inderdaad atheïstisch.
b) De godheid als het Goede.
Wanneer je de eigenschappen van de godheid zoals zij begrepen worden door het christelijk denkbeeld met die van het boeddhistisch denken vergelijkt, vinden je bijna geen enkel verschil. De wereld is volgens de boeddhisten niet Gods wereld, maar is ontstaan door onze eigen begeerten en domheid.
Op deze manier van denken besparen de boeddhisten zich een groot aantal lastige theologische raadsels en zij hoeven bijvoorbeeld niet een almachtige, alles beminnende God aan te nemen en dit in overeenstemming te brengen met het bestaan van heel wat lijden en wanorde in deze wereld.
Liefde is een van de onbevredigste en dubbelzinnigste termen die men kan gebruiken, zegt de boeddhistische leer.
Van de andere kant verzekerend het boeddhisme dat het Nirwana eeuwig is, bestendig, onsterfelijk, onwankelbaar, zonder tijd, zonder dood, ongeboren en niet-ontstaan, dat het kracht is en gelukzaligheid, een veilig toevluchtsoord, een onderdak en een plaats van onbetwiste zekerheid. Het is de echte Waarheid en de hoogste Werkelijkheid. Het Goede, het hoogste doel en de ene en enige vervulling van ons leven, de eeuwige, verborgen en onbegrijpelijke Vrede.
Daardoor wordt de Boeddha, die als het ware het lichaam van het Nirwana is, het object van alle gevoelens die wij gewoonlijk religieus noemen.
c) Polytheïsme, aanbidden van vele goden.
Volgens het christelijke geloof bestaat het polytheïsme niet meer. Het is verdrongen door het monotheïsme. Toch is het polytheïsme in ons land nog steeds levendig. Men spreek tegenwoordig over Democratie, Vooruitgang, Beschaving, Gelijkheid, Vrijheid, Rede, Wetenschap, enz. Dit zijn begrippen die vroeger werden omschreven als persoonlijkheden. Iedere god streefde voor een van deze begrippen. Maar men wil het toch geen polytheïsme meer noemen.
De boeddhisten daarentegen riepen bij elke werkzaamheid enkele godheden op voor hulp en bescherming. De boeddhisten hadden geen enkel bezwaar tegen de aanbidding van vele goden. Zij zijn er van overtuigd dat ons intellectuele inzicht zeer beperkt is, zodat het voor ons al heel moeilijk is te weten of wij zelf gelijk hebben, maar praktisch onmogelijk vast te stellen dat een ander geen gelijk heeft. Niemand kan zeggen of er maar een god is, of juist meerdere.
DE MONNIKEN
1. DE SAMGHA

De kern van het boeddhistische denkbeeld bestond uit monniken. De levenswijze van een monnik was vrijwel de enige die leefde zoals het volgens de Boeddha hoorde. Deze groep monniken werd de Samgha genoemd. Hier hoorde iedere monnik bij, of je nu leeft in een groep of als kluizenaar. De grootte van de groep was tijd en plaatsbepalend. Maar vrijwel overal vormde de Samgha de minderheid van de boeddhistische bevolking.
Het leven in een klooster werd door de regels van de Vinaya bepaald. Deze regels moesten strikt nageleefd worden. Armoede, ongehuwd en geweldloosheid waren de drie hoofdregels voor een leven als monnik.

2. ARMOEDE

Een monnik had bijna geen privé bezit. Zijn enige bezit was een monnikspij, een bedelnap, een naald, een gebedssnoer, een scheermes waarmee hij om de veertien dagen zijn hoofd kaal moest scheren en een filter om kleine diertjes uit zijn drinkwater te verwijderen. Oorspronkelijk bestond zijn kleding uit vodden die men op de afvalhopen in de dorpen vond en die aan elkaar genaaid werden en geverfd in een gele kleur. Later kregen de monniken hun kleding van gelovigen. Volgens de regels moesten de monniken zonder thuis of blijvend onderdak leven. Hun bestaan wordt als het leven zonder thuis omschreven en wie de orde binnen wilde gaan, moest zijn familie verlaten. Oorspronkelijk eisten de monniksregels dat de monnik in de open lucht leefde in het bos aan de voet van een boom. Het wonen in kloosters, heiligdommen, tempels, huizen en grotten wordt door de Vinaya als een luxe, wel toegestane, maar vol gevaren beschouwd.

Eigenlijk zou een monnik alles wat hij nodig had door bedelen moeten krijgen. Veel monniken komen op deze manier aan hun behoeften. Anderen zijn van jongs af aan in een huis terechtgekomen.
Geld was een lange tijd verboden. Dit is nu niet meer het geval, omdat steeds meer monniken geld in hun bezit hadden, waardoor deze regel langzaamaan vervaagde.
De bedelnap was het teken van de oppermachtigheid van de Boeddha. De Boeddha is door middel van beelden vaak afgebeeld met een bedelnap in de hand.
Bedelen is in Aziatische landen altijd een normale manier geweest om in de levensbehoeften te voorzien. Dit is zeker geen vorm van minderwaardigheid.
Op hun bedeltochten, hadden de monniken vaak vernederende ervaringen. Vaak werden ze uitgescholden. Hierdoor leerden de monniken dat ze weinig moesten verlangen, gemakkelijk tevreden moesten zijn en de gevoelens van boosheid en teleurstelling te onderdrukken. De onverschilligheid van de monniken tegenover de rest van de bevolking, hun kalmte en waardig gedrag droegen bij tot het bekeren van ongelovigen.
De monnik moet altijd onderweg zijn, van het ene huis naar het andere. Hierbij mag hij geen onderscheid maken tussen armen en rijken. Hij mag geen aandacht schenken aan wat hij krijgt. Wanneer een vrouw hem iets te eten geeft, mag hij niet tegen haar spreken of haar aankijken, zelfs niet haar schoonheid of lelijkheid opmerken. Het voedsel dat de monniken kregen,w as meestal niet veel en lekker. Last van de maag was dan ook een soort beroepsziekte onder de monniken.
Het bedelen door de monniken is in de loop der jaren, vooral buiten India, opgegeven. Een monnik mag nu rijkdom en bezit hebben, als hij hiermee een ander meer van dienst kan zijn.
3. ONGEHUWDE STAAT (CELIBAAT)

Er waren veel regels die bepaalden hoe het contact van de monnik met de vrouwen was die hij op zijn bedeltochten ontmoette of die hij als nonnen moest onderwijzen. Onkuisheid was een overtreding die automatisch tot uitstoting uit de orde leidde. Monniken werden voortdurend op gewezen dat ze op hun hoede moesten zijn voor vrouwen. Ze mochten er in principe niet mee praten.
Het was voor een monnik natuurlijk heel moeilijk om zijn seksuele driften altijd onder dwang te houden. Vele jaren later werd seksueel contact met vrouwen niet verboden, maar dan mochten ze verder niet verbonden raken met deze vrouw. Dus kinderen mochten er al zeker niet van komen.
De oorzaak waarom de monniken geen seksueel contact mochten hebben, is logisch te verklaren. Seksueel verkeer zorgt voor een bepaald enthousiasme en ontspanning. Geestelijke conflicten zijn op deze manier voor een ogenblik opgelost. Echter is dit geen efficiënte manier om innerlijke rust te creëren. Meditatie, waar ik het later nog over zal hebben, is er een veel beter ‘middel’ voor. Meditatie en geslachtsverkeer hebben hetzelfde doel en dezelfde krachten. Aangezien men niet tweemaal dezelfde kracht kan gebruiken, is geslachtsgemeenschap verboden.

4. GEWELDLOOSHEID

Het boeddhisme verbood elk kwaad doen aan enig levend wezen. Dit was vermoedelijk een reactie op het toenemen van het geweld onder de mensen door de uitvinding van brons en ijzer. Steeds meer mensen gingen door het vele geweld de boeddhistische levenswijze navolgen.
Toch is het vrijwel onmogelijk geen enkel levend wezen kwaad te doen. Want hoe wil je vlees eten zonder een dier te kwetsen? Alle monniken zouden dan vegetariër moeten zijn. Maar aangezien een monnik van huis tot huis gaat om zijn voedsel bij elkaar te bedelen, wordt het voor hem erg moeilijk om tussen de vleeseters geen vlees te krijgen. Een monnik moet onverschillig zijn tegenover het eten dat hij krijgt, dus het vlees dat hij krijgt, moet hij gewoon opeten. Ook het wassen van handen is een manier om levende wezens te doden (denk aan de vele bacteriën op de handen).
Op deze manier wordt de monnik geconfronteerd met het doden van levende wezen. Hij kan kiezen tussen zichzelf te doden door andere wezens te redden of andere te doden en zichzelf te redden. De monnik is zich hier altijd bewust van geweest.

DE OUDE WIJSHEIDSSCHOOL
1. AANHANGERS

Toen de Boeddha stierf, bleek het zo te zijn dat er verschillende kloostergemeenschappen bestonden. Het verlies van de wezenlijke Boeddha was een zware slag. Er werd geen opvolger aangewezen. De leer van de Boeddha (de Dharma) bleef wel bestaan, maar mondeling. Op papier stond niets geschreven hierover. Dit duurde zo’n vier eeuwen lang. De boeddhisten wilde het niet eens op schrijven, ze hadden er een afkeer tegen. Dit is ook de reden dat wij tegenwoordig weinig afweten van de geschiedenis van het boeddhisme.
In de eeuwen dat de teksten niet op papier stonden, werden ze voorgedragen voor een groep mensen. Dit zorgde voor meer aanhangers van het geloof. Velen probeerden de uitspraken van de Boeddha na zijn dood letterlijk in het hoofd te prenten. Vaak leidde dit tot meningsverschillen over een bepaalde uitspraak.

2. SARIPUTRA

Men heeft vaak kunnen zien dat niet de Boeddha zelf, maar een van zijn volgelingen de godsdienstige en kloosterlijke bewegingen gemaakt heeft. Deze volgeling was Sariputra.
Deze man had meer invloed dan de Boeddha zelf. De Boeddha is degene die als voorbeeld diende, maar zijn lessen en inzicht liggen voor een groot deel buiten het bereik van de gewone mens. Sariputra kan, omdat hij minder begaafd is, meer overeenkomst bieden met de behoeften van de gemiddelde mens en zijn opvattingen. Weliswaar stierf Sariputra zes maanden voor de dood van de Boeddha, zodat hij de leiding na zijn dood niet kon over kon nemen. Zijn invloed op het leven van de boeddhisten was voornamelijk terug te vinden bij het onderwijs van de monniken. Maar ook bepaalde hij welke zijden van de leer van de Boeddha extra belicht zouden worden en welke juist niet.
Sariputra bleef lang na zijn dood een belangrijke man. Een deel van de boeddhisten vonden hem het voorbeeld, maar andere vonden dat juist niet. Zij waren tegen de opvattingen van Sariputra.
Maar wie was deze Sariputra eigenlijk? Hij stamde uit een brahmaanse familie in Magadha. Hij werd op jonge leeftijd al ingezegend tot het godsdienstige leven. Al zijn tijd tot zijn dood gebruikte hij om de jongere monniken te onderwijzen. Velen zagen Sariputra als de belangrijkste persoon na de Boeddha.
Er was ook een groep monniken die Sariputra helemaal niet als de belangrijkste persoon, op Boeddha na, vonden. Zijn vonden andere discipelen veel belangrijper. Een tweetal van deze discipelen zijn Mahamogallana, die over grote psychologische kracht beschikte, en Ananda, die twintig jaar lang de persoonlijke dienaar van de Boeddha is geweest.
Ongeveer 400 jaar na de dood van de Boeddha begon de literatuur van het Mahayana zich te ontwikkelen. Sariputra bleef nog steeds genoemd in die tijd. Hij stelde in enkele werken een lagere wijsheid voor en hij moet dan nog heel wat leren. Hij verschijnt steeds als iemand met een dom en traag verstand, die niet in staat was de eigenlijk leer van de Boeddha te begrijpen, zodat de Boeddha speciaal voor hem een lagere vorm van zijn leer aanleerde. Deze lagere vorm werd bekend als het Hinayana.
Wat Sariputra met de Oude Wijsheidsschool te maken heeft zal ik uitleggen. De school heet Wijsheidsschool, omdat wijsheid in de Schriften van Sariputra’s leer geldt als de belangrijkste van de vijf voornaamste deugden: geloof, kracht, waakzaamheid, concentratie en wijsheid. De ontwikkeling van de wijsheid is de enige van deze vijf deugden die de uiteindelijke verlossing kan garanderen. Sariputra’s school heet Oud, omdat er vele jaren later een nieuwe school ontwikkelde.

3. ARHATS

Om te begrijpen waarom de Oude Wijsheidsschool is ontstaan, moeten we kijken naar welke typen van mensen deze school wilde stimuleren en welk ideaal zij haar leerlingen wilde geven. De ideale mens, de heilige of de wijze heet in zijn hoogste vorm van zijn bestaan arhat. De Boeddha is de grootste van hen allen.
Het woord ‘arhat’ is volgens de boeddhisten te verklaren met de begrippen ‘ari’ (vijand) en ‘han’ (doden). Arhat betekent dus ‘vernietiger van de vijand, waarbij de vijanden de begeerten zijn. Moderne geleerden verklaren het woord met ‘arhati’ (iets waar zijn). De betekenis van arhat is volgens hun dan dat je waardig moet zijn om verering en geschenken te ontvangen.
In het algemeen wordt een arhat afgebeeld als een waardige, kale man die een beetje streng kijkt. Hij leeft voor anderen, hij kent geen eigen ‘ik’ meer.
Een arhat was de volmaaktste persoon. De Boeddha stond overal boven, hij bezat veel meer volmaaktheden dan de andere arhats. Vergeleken met de beginjaren van het boeddhisme, ontstond drie of vier eeuwen hierna de vraag wat nu het verschil was tussen arhats en de Boeddha.

4. TRANCE

De belangrijkste leermethode bij de Oude Wijsheidsschool is concentratie. Met zich concentreren bedoelen ze dat je geen benul hebt van de tijd en ruimte op dat moment. De geest wordt stil. Je lichaam een geest worden rustig. Drie soorten oefeningen zorgen voor deze concentratie:
a) de 8 Dhyana’s;
b) de 4 Onbegrensdheden;
c) verborgene krachten.

a) De Dhyana’s
De Dhyana’s zijn middelen om de invloed van de zintuiglijke prikkels onze normale reacties daarop te boven te komen. Men begint de oefening door zich op een zintuiglijke prikkel te concentreren, bijvoorbeeld een kom met water, een helrode cirkel of een beeld van de Boeddha. Als men voor een ogenblik de lichamelijke verlangen, kwaadwilligheid, luiheid, traagheid, opgewondenheid en verbijstering kan onderdrukken, dan is het eerste stadium van de trance bereikt. Men leert zich van zijn neigingen los te maken en is in staat al zijn gedachten op het gekozen object te richten. In het tweede stadium gaat men verder dan de gedachten die zich met een object bezighouden. Men krijgt nu een meer zelfverzekerde houding, die ze ‘Geloof’ noemen. Het bereiken van dit stadium leidt tot een enthousiasme. Toch is dit nog niet goed genoeg. In de volgende twee stadia wordt de bevlekking van het vorige overwonnen. In het vierde Dhyana is men zich bewust van het behagen en het onbehagen, zich goed voelen en zich niet goed voelen. Men is zo verschillig geworden voor persoonlijke voorkeur. Wat na dit stadium overblijft is een heldere, doorschijnende gevoeligheid. De laatste vier Dhyana’s zijn zonder vorm, deze stadia vertegenwoordigen waarin de laatste sporen van de betrokkenheid op het object achtereenvolgens overwonnen worden. Zolang men zich nog aan iets vastklampen, kunnen we niet het Nirwana bereiken. Eerst ziet men alles als ‘onbegrensde ruimte’, dan als ‘onbeperkt bewustzijn’, daarna als ‘leegheid’ en tenslotte geeft men zelfs de handeling op waarmee men het niets waarnam en zo bereikt men een situatie waar ‘noch waarneming noch niet-waarneming’ bestaat. Bewustzijn en zelfbewustzijn staan hier op het punt te verdwijnen.
Boven dit alles ligt het ophouden van warneming en gevoelen, men ‘raakt met zijn lichaam het Nirwana’. Dit lijkt wel wat op een coma. Beweging, spraak en gedachten zijn uitgeschakeld. Alleen leven en warmte blijven.
b) De Onbegrensdheden
De Onbegrensdheden zijn methoden om de gevoelens te verbeteren. Zij hebben vier trappen: vriendelijkheid, medelijden, medevreugde en gelijkmoedigheid. Het voornaamste doel van deze oefeningen is de grenzen tussen zichzelf en anderen uit te wissen. Men probeert zich even vriendelijk te voelen tegenover zichzelf, vrienden, vreemdelingen en vijanden. Vriendelijkheid wordt als deugd beschouwd.
De volgende trap is het medelijden en dit is veel moeilijker te ontwikkelen. Het is een houding waarin men zich op het lijden van anderen concentreert, met hen meelijdt en het verlangen voelt dit leed weg te nemen.
Wanneer men heeft geleerd met zijn wil medelijden op te roepen, dan moet men zich vervolgens in de medevreugde oefenen. Tot dit doel concentreert men zich op de voorspoed van anderen, is er blij om en komt in een toestand van vreugdevol medeleven met hun geluk.
De laatste trap is dan de gelijkmoedigheid, waarnaar men volgens de traditie pas met succes kunnen streven, nadat wij herhaaldelijk de derde Dhyana bereikt hebben te aanzien van de eerste drie gevoelstoestanden. Daarom wordt deze toestand slechts zelden bereikt.
Men krijgt niet alleen de opdracht deze gevoelshoudingen te ontwikkelen, maar ook om ze onbegrensd te maken. Men leer alle mensen te aardig behandelen en geleidelijk zijn persoonlijke voorkeur en afkeer te verminderen.
c) De verborgen krachten
Het boeddhisme heeft bestaan onder volken die evenzo in magie geloofde als dat de moderne stadsbewoners in de wetenschap. De relikwieën van de Boeddha werden geprezen om hun magische kracht. Hemelen, rivieren, wouden met hun bomen, bronnen, de hele natuur was met geesten gevuld. Wonderen doen is iets vanzelfsprekends in het Indische leven en werd geregeld gebruikt door alle religieuze gropen voor de bekering van buitenstaanders. Afbeeldingen van worden zijn favoriete kunstuitingen in de hele boeddhistische wereld.
Een geestelijk leven kan niet ontwikkelen zonder tegelijkertijd psychische krachten op te roepen en de eigen psychische vermogens te scherpen.
Door tranceoefeningen kregen de Boeddha en zijn leerlingen allerlei wonderbaarlijke of magisce krachten, Rddhi of Iddhi genaamd. Sommige hiervan noemen wij tegenwoordig parapsychologisch-buitenzintuiglijke waarneming, het zich herinneren van vroegere levens en gedachten lezen (telepathie).
De discipelen waren in staat door magische handelingen het leven in dit lichaam te verlengen. Ook konden zij een dubbelganger uit zichzelf produceren of te voorschijn toveren en deze handhaven. Zij konden hun lichamen in elke vorm doen aannemen.
5. WIJSHEID

Wijsheid is de hoogste van alle deugden. De boeddhisten verstaan onder wijsheid de methodische meditatie van de Dharma’s. De methoden waardoor de wisheid ontwikkeld moet worden, zijn uiteengezet in de Abhidharma-boeken. De betekenis van het woord Abhidharma kan betekenen: Verdere Dharma fo Hoogste Dharma. Wanneer deze boeken gemaakt werden is moeilijk vast te stellen. Waarschijnlijk zijn ze gemaakt in de eerste twee eeuwen na de dood van de Boeddha.
De stijl van de Abhidharma-boeken is heel droog en onaantrekkelijk. De behandeling van de verschillende onderwerpen lijkt op die uit een lesboek. Deze boeken zijn bedoeld voor de kern van de boeddhistisch elite en men veronderstelde dat de wijsheid die men kreeg uit het doorzoeken ervan een beloning en prikkel tot verdere studie zou zijn.

DE NIEUWE WIJSHEIDSSCHOOL
1. MAHAYANA: HET GROTE VOERTUIG

Sommige boeddhisten beschouwden de leer van de Oude Wijsheidsschool als niet compleet. Men ontwikkelde daarom een nieuwe werkwijze om de Hinayana-werken op hun inhoud te onderzoeken en hun opvattingen te aan te vullen. De Dharma werd belangrijker.
De ideale mens is nu niet langer de heilige (arhat) die heilig wordt om zichzelf alleen, maar hij die, op de drempel van het nirwana, er niet overheen gaat, maar terugkeert om hen te verlossen die in de ‘illusie’ gebleven zijn. Dat is de Boedhisattva.
De Mahayana of ‘Grote Voertuig’ bracht ook nieuw leven aan het boeddhisme wat betreft de leer via zijn grote denkers.
De Mahayana drong hoofdzakelijk door tot in China, Korea en Japan. In deze landen was de ontwikkeling gebaseerd op de vrijheid die de theorie van het ‘voortdurende worden’ toestond.

2. HET IDEAALBEELD VAN DE MENS IN HET MAHAYANA

De twee woorden die op vrijwel iedere bladzijde van de Mahayana-geschriften voorkomen, zijn de woorden bodhisattva en leegheid. In de eerste plaats is een bodhisattva letterlijk een ‘Verlichts-wezen’. Het is een Boeddha in aanleg, iemand die een Boeddha wil worden. Voor alle boeddhisten is iedere Boeddha gedurende een lange periode voor zijn Verlichting bodhisattva geweest.
De hoogste Verlichting is heel moeilijk te bereiken, daarom duurt het lang voordat de bodhisattva’s deze hebben bereikt. Men heeft hiervoor namelijk een grote hoeveelheid kennis en verdienste nodig.

Ten aanzien van de arhat bleven de Mahayana-aanhangers erbij dat hij niet volledig alle gebondenheid aan ‘ik’ en ‘mijn’ afgelegd had. Hij streefde voor zichzelf naar het Nirwana en bereikte het voor zichzelf, maar de anderen bleven ervan uitgesloten. Men zou kunnen zeggen dat de arhat op deze manier verschil maakte tussen zichzelf en de anderen en dat dat betekende dat hij zichzelf verschillend van de anderen beschouwde.
Een mens moet geen onderscheid maken tussen zichzelf en anderen en wachten met zichzelf in het Nirwana te verliezen, totdat hij iedereen geholpen heeft het te bereiken. Mahayana-aanhangers verkondigden dus dat de arhat zijn doel niet hoog genoeg stelde. Het ideaalbeeld van de mens, het doel van het boeddhistische streven was volgens hen niet de nogal egocentrische arhat, maar de bodhisattva, vol medelijden voor een ieder, die de wereld heeft opgegeven, maar niet de wezens erin.
Het ideaal van de bodhisattva vond deels zijn oorsprong in de sociale druk op de orde, maar was voor een groot deel een uitvloeisel van de beoefening van de ‘Onbegrensdheden’ waardoor de monniken geleerd hadden geen onderscheid te maken tussen zichzelf en anderen.
Een bodhisattva is een wezen dat bestaat uit de twee tegenovergestelde krachten wijsheid en medelijden. In zijn wijsheid ziet hij geen personen, in zijn medelijden is hij besloten hen te redden. Zijn vermogen om deze twee tegenovergestelde houdingen te combineren is de bron van zijn grootheid en van zijn vermogen zichzelf en aderen te redden.
3. LEEGHEID

Twee dingen zijn, volgens de sutra, noodzakelijk voor de bodhisattva en zijn wijsheidsbeoefening: ‘Alle wezens nooit aan hun lot over te laten en de waarheid te erkennen dat alle dingen leeg zijn.
Hoewel in de boeddhistische kunst leegheid gewoonlijk gesymboliseerd wordt door middel van de lege cirkel, is het onjuist de boeddhistische leegheid te beschouwen als een zuiver niets. Het is een term voor de afwezigheid van het ‘zelf’ of voor de uitwissing van het ‘zelf’.
De woorden ‘leeg’ en ‘leegheid’ drukken in de boeddhistische traditie de totale ontkenning van deze wereld uit door de beoefening van de wijsheid. De totale ontkenning van, het totale terugtrekken uit en de bevrijding van de wereld om ons heen in al haar aanzichten n in har gehele omvang, staat in het middelpunt.
De leegheid bevindt zich precies midden tussen bevestiging en ontkenning, bestaan en niet-bestaan, eeuwigheid en vernietiging in. De kern van deze idee vindt men in een vroege uitspraak, welke de geschriften van alle scholen hebben overgeleverd.
De leer van de leegheid wordt vaak door vergelijkingen tot uitdrukking gebracht. De Oude Wijsheidsschool had deze omringende wereld steeds vergeleken met een massa schuim, een luchtbel, een luchtspiegeling, een droom of tovenarij. De vergelijkingen hebben het doel om het inzicht bij te brengen dat de wereld relatief onbelangrijk is, waardeloos, misleidend en onwezenlijk.
Als de Nieuwe Wijsheidsschool alle Dharma’s met een droom, een echo, een spiegelbeeld, een luchtspiegeling of tovenarij vergelijkt, doet ze dit in een meer technische betekenis. Alleen het Absolute is volstrekt onafhankelijk en in laatste instantie werkelijk. Elk betrekkelijk ding is qua functie afhankelijk van andere dingen en kanalleen bestaan en begrepen worden in zijn verhouding tot andere dingen. Op zichzelf is het niets en het heeft geen afzonderlijke innerlijke werkelijkheid.

HET TANTRISME OF MAGISCHE BOEDDHISME
1. HET PROBLEEM VAN HET TANTRISME

In vergelijking met de Europeanen zijn de Aziaten veel bezig met kunststukjes van tovenaars, goochelaars, enz. Deze zijn dagelijks bij het Aziatische leven betrokken.
In feite is het boeddhisme altijd verbonden geweest met wat de rationalisten als bijgeloof beschouwen. Het bestaan van buitengewone psychische of zelfs wonderdoende vermogens werd in het boeddhisme niet meer betwijfeld. De ontwikkeling van zulke vermogens was maar voor een paar mensen weggelegd.
Europeanen die over het tantrisme schrijven, raken vaak buiten zichzelf van emotie. Hun afkeer is gedeeltelijk te verklaren. Zij geloven immers dat ze ontgroeid zijn aan het magische geloof van hun voorouders. Bovendien geeft het tantrisme aanleiding dat hun ethische woede wordt gewekt. Zij hebben de indruk dat in de loop van de geschiedenis van het boeddhisme een abstracte bovennatuurlijkheid van grote verhevenheid geleidelijk aan verdrongen is door een voorliefde voor persoonlijke goden en tovenarij, voor de hocus-pocus van het magisch ritueel en allerlei bijgeloof.
Deze afkeer voor het boeddhisme is geheel ten onrecht. Het tantrisme heeft twee doelen: succes (siddhi) bij het streven naar de volledige Verlichting in dit leven en succes bij het verwerven van gezondheid, rijkdom en macht. Maar deze onlogische verbinding van wereldse en bovenwereldse doeleinden is zo oud als het boeddhisme zelf, en is een van de steunpilaren van zijn kracht geweest. De immoraliteit is niet een onkuisheid van mensen van deze wereld, maar van heiligen. Het geloof dat toverspreuken en magische riten de beste weg tot de volledige Verlichting zijn, is inderdaad nog niet erkend, maar een lange historische ontwikkeling heeft langzaamaan hiertoe geleid.

2. DE GESCHIEDENIS VAN HET TANTRISME

Het is vrijwel onmogelijk de precieze tijd vast te stellen waarin het tantrisme voor het eerst bedacht is. Het uitvoeren van dergelijke praktijken werd in beginjaren vooral in geheime kringen gedaan. Het tantrisme kreeg na 500 na Christus betekenis als een min of meer openbaar denksysteem. Zijn oorsprong gaat terug naar de geschiedenis van de mensheid, toen een landbouwende gemeenschap doordrongen werd van magie en tovenarij, mensenoffers en de verering van de moedergodin en vruchtbaarheidsriten. Het tantrisme is niet een echte nieuwe schepping, maar het resultaat van het opnemen van primitief geloof door de schriftelijke traditie en de verbinding ervan met het boeddhisme.
Er is veel tantristische literatuur te vinden. Hetgeen wat er al vertaald is, is moeilijk en duister. Net als het hindoeïsme onderscheiden de boeddhisten een rechtshandig en een linkshandig tantrisme. Deze beide groepen worden onderscheiden door het feit dat de rechtshandige volgelingen groter belang toekennen aan het mannelijke en de linkshandige volgelingen aan het vrouwelijke principe van het heelal. Hierdoor waren er twee groten scholen. De linkshandige vorm en de rechtshandige vorm.

3. TANTRISTISCHE OEFENINGEN

Alle boeddhistische scholen ontwikkelden een aantal kenmerkende oefeningen. In het tantrisme is er een verschil tussen de ingewijde en de niet-ingewijde. Hier was een duidelijke scheiding tussen. De Boeddha was, zoals hij in de geschriften wordt beschreven, er trots op dat hij niets verborgen hield, voorzover het om de kennis ging die tot de verlossing leidde. Het tantrisme daarentegen ging er van uit dat werkelijk doeltreffende verlossingsmethoden en hun juiste toepassing niet uit boeken kunnen worden geleerd, maar dat zij slechts kunnen worden geleerd door middel van het persoonlijke contact met een geestelijke leraar, guru genaamd. Slechts een guru kan de geheimen en mysterieus van het tantrisme toegankelijk maken.
Zonder inwijding kun je je niet keren tot de guru. De ingewijde wordt met heilig water besprenkeld, net als bij het christelijke doopsel. De drie belangrijkste rituelen die je na de inwijding kunt uitvoeren zijn:
a. het voordragen van toverspreuken;
b. het maken van rituele gebaren en het uitvoeren van rituele dansen;
c. de vereenzelviging met godheden door middel van een bijzonder soort meditatie.

a) Toverspreuken
De boeddhisten verwachtten vroeger dat de toverspreuken bescherming gaven tegen gevaar en het bevorderde de wereldse belangen.
Het gebruik berustte op minstens twee vooronderstellingen:
· Ziekte en ongeluk zijn te wijten aan de invloed van een bepaalde demonische macht
· Woorden hebben het vermogen deze demonen te bestrijden. Door uit te drijven, weg te jagen of door een magische kracht tegen hen op te roepen.
Het geloof in deze magische formules werd door priesters en dokters heel belangrijk gevonden. Zij moedigden dit zelfs aan. Er waren er ook die zeiden dat alleen de kruiden vaak genazen, maar dat de dokters beweerden dat het middel alleen door de toverspreuk werkte. Dit was dus een beroepsgeheim van de dokters. Een mantra (toverspreuk) is een formule die wonderen verricht als ze wordt uitgesproken. De boeddhisten gebruikten traditionele mantra’s (voor bescherming) en door de Boeddha gesproken teksten (als bezweringsformule).
Vanaf de 3e eeuw na Christus gingen de boeddhisten steeds meer mantra’s gebruiken. Dit deden ze omdat ze hun geestelijk leven wilden beschermen tegen kwaadaardige godheden.
Vanaf de 7e eeuw worden de mantra’s als belangrijkste voorgesteld om tot de verlossing te komen. Er is niets dat de mantra’s niet kunnen bereiken, als ze maar volgens de regels worden toegepast.
De tantristische boeddhisten hebben veel toverspreuken bedacht. De geestkracht laat deze werken. De mantra is een manier om in contact te komen met de onzichtbare machten om ons heen. Het uitspreken van een mantra si een manier om de hulp te vragen van een god.
b) Rituele gebaren en dansen
Behalve de klanken van de toverspreuken zijn rituele gebaren belangrijk in het tantrisme. Enkele gewone rituele gebaren zijn bekend van de beelden van de Boeddha. Deze vormen een belangrijk hulpmiddel voor de beschrijving van de beelden.
Voor de boeddhisten is dansen een vorm van zingen met het lichaam. Het was heel belangrijk in Noord-India.
In elk geval moet een rituele handeling alle drie de kanten van ons wezen inhouden. Deze drie kanten zijn:
1) lichaam; door middel van gebaren
2) taal; door mantra’s
3) geest; door trance.
c) Meditatie
Het tantrisme heeft meditatie in vier fasen verdeeld:
1) Men moet de leegheid begrijpen en het verwerken van zijn eigen identiteit in die leegheid.
De leegheid is de enige en laatste werkelijkheid. De mensen die aan yoga doen, vergelijken deze leegheid met het denken. Ze leerden dat er in de wereld behalve de mens en het denken helemaal niets was
2) Men moet kiem-lettergrepen herhalen en zich voor ogen stellen.
In tegenstelling tot het westerse denkbeeld is het boeddhisme veel meer bezig met de
klank. Niet de zichtbare en tastbare verschijning van de dingen is belangrijker dan hun klank. Volgens de boeddhisten staat de klank veel dichter bij het wezen van een kracht dan al het andere. Elk woord kan in zijn lettergrepen worden ontleed. Volgens het tantrisme komen de verschillende lettergrepen overeen met de verschillende geestelijke krachten of godheden en kan een lettergreep gebruikt worden om een godheid op te roepen. Daarom kan deze in zekere zin de kiem van die godheid genoemd worden.
3) Men moet zich een voorstelling kunnen vormen van de uiterlijke verschijning van de godheid zoals die door beelden, schilderijen en dergelijke wordt afgebeeld.
Hoe een godheid eruit zou hebben gezien, is nauwkeurig beschreven in de zogenaamde Sādhana’s. Kunstenaars hebben deze beschrijving zo precies mogelijk proberen te afbeelden. Men moet dus in staat zijn om de afbeelding van de godheid voor zich te kunnen zien in gedachten.
4) Men wordt door een proces van vereenzelviging een godheid.
Men moet in staat zijn deel te nemen aan de magische kracht van de godheid. In principe wordt men de godheid zelf in deze fase. Hiervoor zijn verscheidene oefeningen. Maar men kan deze fase niet bereiken als men de andere nog niet geheel beheerst.
4. DE BEHEERSING VAN HET LICHAAM

Net als de boeddhistische traditie beschouwt het tantrisme het stoffelijk lichaam als het voornaamste voorwerp. Het lichaam is de hoeksteen van de boeddhistische oefeningen.
Volgens de Boeddha moet degene die het tantrisme beheerst in staat zijn:
i. koude, grote hitte en knagende honger te verdragen;
ii. niet bang zijn voor horzels, slangen of aanvallen van mensen of dieren;
iii. niet in ontevredenheid over piekeren waar hij zal eten of slapen.
Het leren beheersen van je lichaam op deze manier maakte deel uit van de routine van het boeddhistische leven dat rustig voortging zonder door meningsverschillen over de leer te worden gestoord. Lichamelijk welzijn is iets waar steeds tegen in wordt gegaan. Alle spierbewegingen zijn onderworpen aan voortdurende oplettendheid: men wil precies weten wat men doet, wanneer men loopt, staat, zit enz. Bewust, ritmisch ademen beheerst de longen en de ademhaling. Men bestrijdt de vraag om voedsel voor het lichaam door te vasten, door de regel dat men geen voedsel tot zich mag nemen na twaalf uur ’s middags en door een voorgeschreven meditatie over het lastige en walgelijke van het zich voeden. De zintuigen worden streng bewaakt. De beheersing van het lichaam is van belang voor het geestelijk leven. Maar men moet het lichaam niet verachten. De hoogste trance wordt door middel van het lichaam bereikt. Deze zorgt voor gelukzaligheid en volkomen rust. Aangezien er geen denken meer is, is de verwezenlijking van dit afhankelijk van het lichaam. ‘Men raakt het onsterfelijke met z’n lichaam aan.’
Met veel yoga-oefeningen kan het lichaam tot een diamanten lichaam omvormen. Dit lichaam is dan sterk genoeg om de geestelijke inspanning te dragen.
Men gelooft dat het lichaam een aantal zenuwen of aderen (nadi), kanalen voor verborgen krachten, bevatten. Deze vormen vier centra die zenuwknoop (cakra) of lotus (padma) genoemd worden. De centra bevinden zich bij de navel, bij het hart, onder de hals en in het hoofd.
Van de talloze zenuwen zijn er drie heel belangrijk: twee aan beide kanten van de wervelkolom en één in het midden. De linkerzenuw representeert de wijsheid, de rechterzenuw de vaardigheid in de methoden en de middelste de volmaakte eenheid. Met behulp van een guru en ademhalingsoefeningen vormen deze drie zenuwen een eenheid, waardoor het hele lichaam een eenheid is.

HET BOEDDHISME IN NEDERLAND
1. NEDERLANDSE GROEPERINGEN

Het boeddhisme spreekt niet alleen meer hippies aan. De oosterse leer krijgt een westers accent, met oog voor relatieproblemen en werkconflicten.

Het boeddhisme in Nederland wordt de gewoonste zaak van de wereld. Wie in Nederland aan een boeddhist denkt als een kaalgeschoren monnik in een rood of oranje gewaad, heeft een wezenlijke ontwikkeling gemist. Het afgelopen decennium ontstond de tweede generatie boeddhisten, die een grote hoeveelheid van de bevolking bevat. De meerderheid van deze generatie is goed opgeleid en vertoont weinig overeenkomsten met de eerste laag boeddhisten in Nederland. Dit waren namelijk voor hippies die ‘verlichting’ zochten in India.
Het aantal Nederlanders dat actief is binnen een boeddhistische organisatie neemt jaarlijks toe. Slechts de helft van het totale aantal boeddhisten in Nederland is allochtoon.
De grote aantrekkingskracht van het boeddhisme in Nederland is niet zo uitzonderlijk. Duitsland, Engeland en Frankrijk bijvoorbeeld waren ons al voor. Er is zelfs al een woord bedacht voor het westerse boeddhisme: ‘navayana’, oftewel ‘het nieuwe voertuig’.
De stijgende populariteit van het boeddhisme is op verschillende manieren te verklaren. Twee verklaringen zijn de interesse voor de rest van de wereld en de ontkerkelijking. Ook spreekt het boeddhisme aan doordat het de persoonlijke verantwoordelijkheid van het individu centraal stelt. Anders dan de kerkelijke instituten waarop veel gelovigen kritiek hebben, omdat deze met allerlei regels de orde proberen te houden, kent het boeddhisme geen speciale regels voor het individu. Het boeddhisme benadrukt ook dat iemand de ideeën van de Boeddha pas kan accepteren nadat hij er kritisch over heeft nagedacht. Een andere verklaring is dat het boeddhisme antwoord geeft op alle levensvragen, zonder dat er een god aan te pas komt. Het boeddhisme botst ook helemaal niet met het katholieke, hervormde of joodse denkwijze. De oorspronkelijke religieuze overtuiging hoeft dus niet te worden verdrongen. Het gaat ook goed samen met wetenschap, wat de grote belangstelling onder de studenten verklaart.
Het aantal boeddhistische verenigingen, de hoeveelheid vertaalde geschriften en cursussen over het boeddhisme is in Nederland groot gemeten naar het aantal inwoners en in vergelijking met andere Europese landen. Maar de overeenkomsten tussen de verenigingen overtreffen de verschillen. De kern van de leer is voor iedereen hetzelfde: zij gelovan dat het menselijk lijden haar oorsprong vindt in onwetendheid en gehechtheid en streven ernaar deze te overstijgen. Zelfobservatie, die inzicht moet geven in de werkelijke aard van de menselijke geest, speelt een belangrijke rol; dagelijkse meditatie wordt binnen het westerse boeddhisme gezien als een belangrijk hulpmiddel.
Met de nadruk die westerse boeddhisten leggen op de praktische beoefening verschillen zij wezenlijk van hun Aziatische geloofsgenoten. Aziaten die het boeddhisme vanaf de geboorte meekrijgen, laten het mediteren graag over aan de monniken. Zij wenden zich tot tempel of monnik op bijzondere momenten. Bij kwesties van leven en dood of bijvoorbeeld bij vragen over opvoeding. De overeenkomst lijkt groot met veel Nederlandse christenen bij wie het geloof geen grote invloed heeft op het dagelijkse bestaan, maar die bij bepaalde gelegenheden vanzelfsprekend terugkeren in de kerk.
Het boeddhisme kent vier hoofdstromingen. Afhankelijk van de stroming waaronder een boeddhistische vereniging valt, verschilt de rol van de leer (dharma) en de thema's die zij het meest benadrukt. Alle stromingen accepteren als hun basisleer een set van enkele honderden teksten (de canon), waarin de ideeën van de Boeddha zijn vastgelegd en geïnterpreteerd. Het verschil zit in datgene wat ze meer benadrukken: de ene vereniging benadrukt het ontwikkelen van medeleven, terwijl een ander zich richt op de Verlichting.
Waar een persoon zich naar aangetrokken voelt, is onder meer afhankelijk van zijn karakter en cultureel-religieuze achtergrond. Makkelijk gezegd zal een calvinistisch ingesteld persoon zich waarschijnlijk beter thuisvoelen bij een strenge, sobere zenstroming dan bij het kleurrijke Tibetaanse boeddhisme. Deze past weer beter bij een persoon die katholiek is opgevoed.
Op dit moment speelt de vraag of het boeddhisme westerse elementen moet opnemen. De Dalai Lama, leider van de Tibetaanse boeddhisten, meent dat de vertaalslag van het oosterse boeddhisme naar de westerse maatschappij de komende eeuwen geleidelijk zijn beslag zal krijgen. Een religie die al 2500 jaar geworteld is in Azië kan het westen niet binnen 50 jaar naadloos passen, denkt hij. Sommige stromingen menen echter dat aanpassing van de leer onnodig is. De aard van de menselijke geest is overal hetzelfde, zeggen zij. Andere richtingen proberen een vorm van boeddhisme te ontwikkelen die specifiek aansluit op de beleving van de westerse burger.
2. HET ZENBOEDDHISME

Terwijl het zenboeddhisme in vaderland Japan is uitgeblust, groeit de aanhang in Nederland. Zen beantwoordt aan de behoefte van velen om het leven een context te geven.

Het Zenboeddhisme is een van de boeddhistische stromingen die vanaf de jaren zestig aanhangers verwierven in Europa en ook in Nederland. Al zo'n veertig jaar zijn er in ons land groepen die zenmeditatie beoefenen. Urenlang wordt er bewegingloos in stilte gezeten. Ook de filosofisch/religieuze inzichten van zen zijn populair en de aan zen verwante kunstvormen zoals het bloemschikken, de theeceremonie, boogschieten of zwaardvechten.
Deze populariteit van zen staat in harde tegenstelling met het enthousiasme voor het zenboeddhisme in Japan, het land van herkomst van de meeste zengroeperingen in Nederland. Daar wordt het zenboeddhisme gezien als een religie voor de ouderen en de doden. Vanaf de veertiende eeuw hebben zenmonniken zich toegelegd op begrafenisrituelen en herdenkingsdiensten. De bijzondere krachten van de monniken zorgen ervoor dat de geest van de overledene alsnog tot de verlichting zou komen. Het zenboeddhisme was voor monniken. Zij trokken zich terug uit de maatschappij en hadden zo tijd genoeg om de lange weg naar verlichting te kunnen gaan. Om ook iets voor de gewone mensen te kunnen betekenen, en zo sociale acceptatie te krijgen, zijn de begrafenisrituelen ontwikkeld. Deze ceremonies voor de doden vormden eeuwenlang, tot op de dag van vandaag, het belangrijkste contact tussen monniken en leken.
De interesse voor de traditionele vormen van religie is in Japan in de vorige eeuw sterk afgenomen. Oorzaken zijn de nationalistische en conservatieve houding van het boeddhisme in Japan voor de Tweede Wereldoorlog, en de verstedelijking en veranderingen in het Japanse familiesysteem in de periode daarna. Ondanks pogingen vanuit de top van de zensekten om de belangstelling voor het boeddhisme opnieuw te wekken, zijn er maar weinig leken die zich interesseren voor de filosofische en religieuze inzichten van zen. Slechts een enkeling mediteert.
Gezien deze achtergrond van het zenboeddhisme, is de interesse in Europa nog opmerkelijker. Veel amateurs houden zich serieus bezig met het zenboeddhisme. Naast de meditatie zijn de leefregels belangrijk en ook het krijgen van kennis van de traditie. Oude en nieuwere teksten worden bestudeerd en er wordt met elkaar nagedacht hoe de traditie uit het verre Oosten binnen een Europees verband het beste vorm kan worden gegeven.
De Westerse interesse voor zen, die niet verklaard kan worden vanuit een doorgegeven Japans enthousiasme, is begrijpelijker wanneer men kijkt naar de religieuze landkaart van Europa. Het monopolie dat de christelijke kerken lange tijd innamen, heeft plaatsgemaakt voor een aantal religieuze stromingen. Mensen gaan niet meer naar de kerk, maar dat betekent niet dat ze niet meer religieus zijn. Mensen willen zin geven aan, of de zin vinden van, hun leven. Dit doen zij door alle ervaringen en gebeurtenissen die ze meemaken in een groter geheel te plaatsen. Binnen dit grotere geheel wordt het leven als goed en de moeite waard ervaren. Dit grotere geheel kan religieus van aard zijn, maar dat hoeft niet. Er zijn ook tal van niet-religieuze antwoorden op de vraag naar de zin van het leven.
Onderzoek toont aan dat een succesvol religieus pad vier belangrijke kenmerken heeft:
1) Het geeft toegang tot religieuze ervaringen;
2) De reflectie op ultieme vragen van het bestaan zijn van belang: Waar komen we vandaan? Waar gaan we naar toe? Wat is rechtvaardig en goed en hoe zit het met het tragische en het lot?
3) De rituelen en de concrete aanwijzingen voor het eigen handelen;
4) Het aspect van gemeenschap van belang.
Het zenboeddhisme zoals zich dat op verschillende plekken in het Westen ontwikkelt, komt tegemoet aan al deze aspecten. Het lange en regelmatige mediteren is een religieuze ervaring op zichzelf. Niet de leer of het geloof, maar de eigen ervaring is het uitgangspunt. De begeleiding van een leraar of lerares die vanuit de eigen ervaring zicht heeft op wat de leerling meemaakt, is de gids.
Ook de reflectie op de uiteindelijke vragen van het bestaan is belangrijk in zen. Ook wordt de leerling aangemoedigd om te mediteren op dergelijke vragen. Antwoorden worden niet gegeven, elk mens kan slechts zelf zijn eigen antwoord geven volgens zen.
Aan de behoefte aan rituelen wordt eveneens voldaan. In het zenboeddhisme zijn rituelen belangrijk. Daarnaast worden er aanwijzingen gegeven hoe te leven. Respect voor alle levende wezens is zo'n aanwijzing. En ook dat je alles wat je doet, met zoveel mogelijk aandacht doet. Nog weer een andere leefregel is het niet vergiftigen van het eigen lichaam door gebruik van alcohol of drugs.
Alhoewel de nadruk ligt op het 'zelf gaan van de weg', is ook de gemeenschap belangrijk. Deze vormt het bredere kader om de eigen weg te kunnen gaan. Er wordt samen gemediteerd en met elkaar vorm gegeven aan een religieuze oefening die op den duur de hele levenswijze omvat.
3. DE HE HWA TEMPEL

Boeddhisme is in Nederland geen exotisch verschijnsel meer. Mediteren is voor steeds meer mensen de oplossing om tot rust te komen. Een paar jaar geleden opende koningin Beatrix onder grote belangstelling de boeddhistische He Hwa-tempel op de Amsterdamse Zeedijk. 'Boeddhisme is een praktische leidraad voor het leven van alledag’.

De He Hwa tempel op de Amsterdamse Zeedijk heeft bijna tien miljoen gulden gekost. Het is de eerste tempel in Europa die volgens Chinese bouwkunst is gebouwd. Opdrachtgever was de Taiwanese Fo Guang Shan orde.
De dieren op het dak komen uit de Chinese dierenriem. De draken staan voor bescherming van het gebouw en de buurt tegen invloeden van buitenaf. Op de zijkanten van het dak van de poort staan onder andere een fenix, een draak en een vliegend paard.
De hoofdkleuren rood en geel zijn overgenomen van de vroegere paleizen in China. Deze paleizen stonden in hoog aanzien. De poort heeft geen bijzondere betekenis en is bedoeld om aansluiting bij de straat te vormen.
De tempelzaal ligt hoger dan de straat, zodat de Boeddha hoger staat dan de bezoekers. Mensen moeten omhoog kijken om de Boeddha, een 400 kilo zwaar beeld uit Taiwan, te eren. Dit is een teken van respect Taiwan, te eren. Dit is een teken van respect.
In de Middeleeuwen stond het Cellezusterklooster (1475) op de plaats waar nu de tempel is gevestigd. In 1944 is het klooster gesloopt.
4. GEVANGENISSEN

In Nederlandse gevangenissen wordt ook gemediteerd. Gedetineerden slapen er beter door en zijn minder onrustig. Maar zonder begeleiding levert het alleen chaos op.

Bijna twee jaar geleden trokken acht gevangenen uit de Lancaster Castle Prison in Engeland zich vrijwillig tien dagen terug in een miezerige kamer zonder ramen. Hun doel was om tien uur per dag te mediteren, vanaf half vijf ’s ochtends. Paul Thompson, de gevangenisdirecteur kwam op het idee toen hij twee video’s zag over gedetineerden in New Delhi en Seattle, die een tiendaagse vipassana-meditatiecursus beoefenden. Deze Birmese meditatievorm wil mensen door zelfobservatie inzicht geven in hun emoties. De 'zieke, gestoorde geest' die volgens aanhangers de oorzaak is van elk gepleegd delict, moet zich door meditatie van haar 'geestelijke moeilijkheden' kunnen bevrijden.
Ook in Nederland worden in een aantal gevangenissen nu meditatieles gegeven, hoewel dit dan geen tiendaagse sessie is.
De gevangenen hebben zeer uiteenlopende gedachten over dit onderwerp. Sommigen vinden dat de meditatielessen in de gevangenis strikt volgens de boeddhistische leer gegeven moet worden. Dit vinden anderen weer overbodig.
In de praktijk bestaat een meditatieles in de gevangenis meestal voor de helft uit yoga-oefeningen. De gedetineerden zijn doorgaans zo gespannen, zeggen de docenten, dat ze eerst fysiek moeten ontspannen. Hebben ze door de yoga-oefeningen enige controle over hun lichaam, dan kan met meditatie begonnen worden.
Elke stroming binnen het boeddhisme kent haar eigen meditatietechnieken. Volgens de regels mediteren in een gevangenis, is echter vragen om problemen, zeggen de meditatiedocenten. De meeste gedetineerden zijn niet gewend zich op één ding te concentreren. De gevangenen hebben veel gedachten, ze gaan van de ene naar de andere. Zij hebben altijd muziek om zich heen en de televisie staat constant aan. Ze wonen in een heel onrustige omgeving.
De moeilijkste plek om te mediteren is volgens de docenten het huis van bewaring. Hier zijn gedetineerden veelal onrustiger dan in andere gevangenissen, omdat het vonnis nog niet bekend is en de gevangenen niet weten waar ze aan toe zijn. Ook zijn in een huis van bewaring de recreatieve bezigheden beperkter. Gedetineerden komen soms alleen naar meditatieles om hun cel uit te zijn.
Met meditatie in TBS-inrichtingen zijn er goede resultaten behaald. In een TBS-kliniek wil je je zogenaamde pantser afdoen, je wilt veranderen. Wanneer je hier ‘behandeld’ wordt, word je gedwongen naar jezelf te kijken, net als bij meditatie.
De reden waarom gedetineerden moeten mediteren in de Nederlandse gevangenissen, is omdat in het buitenland veel gunstige effecten zijn gevonden. De gevangenen zijn minder gewelddadig na een meditatietraining en ze hebben minder last van wraakgevoelens, woedeaanvallen en ergernis. De acht gevangenen die in Engeland tien uur per dag mediteerden, meldden na afloop dat ze nog nooit zo gelukkig zijn geweest.
De meditatielessen hebben ook in de Nederlandse gevangenissen effect. De nacht na de meditatie slapen de gedetineerden beter en zijn ze volgens hun bewakers rustiger en minder agressief. Het aantal medicijngebruik daalde door de meditaties.
De meeste gevangenisdirecteuren beschouwen meditatie tot nu toe als een onschuldige recreatieve bezigheid, waar zij weinig sympathie mee hebben. Wanneer een gedetineerde graag wil mediteren, dan mag hij dat wel doen en krijgt hij ook les hierin.
5. TOEPASSING VAN MEDITATIE BIJ PSYCHOTHERAPIE

Ook in de psychotherapie kunnen boeddhistische elementen worden gebruikt. Met mantra's, mediteren en theeceremonies proberen om het leven tot rust te brengen.

Op het eerste gezicht lijkt het een vreemde combinatie: westerse psychotherapie en oosters boeddhisme. Iemand die in psychotherapie is wil zijn geest genezen, beter maken, terwijl een boeddhist de geest wil onderzoeken. Wie in therapie is wil zelf, als persoon, sterker worden; een boeddhist gelooft niet dat er een 'zelf' bestaat. Maar dat zijn theoretische obstakels. In de praktijk blijkt psychotherapie op boeddhistische grondslag opvallend samen te gaan. Er wordt vooral gebruik gemaakt van technieken, oefeningen, die met discipline volgehouden moeten worden. En die technieken mogen dan afkomstig zijn uit verschillende boeddhistische tradities - ze werken ook in Nederland, aldus de therapeuten die ze toepassen.
Veel mensen hebben het gevoel dat ze niet gewenst zijn, ze zijn bijvoorbeeld mishandeld of misbruikt. Die mensen mediteren dan bijvoorbeeld dagelijks 25 minuten, en ze halen tien tot twaalf keer adem per minuut en op elke uitademing herhalen ze dat ze er mogen zijn. Na verloop van tijd gaat dat een eigen leven leiden.
Er zijn veel verschillenen van de manier waarop de therapeuten hun patiënten laten mediteren.
Een manier is bijvoorbeeld de vrij formele manier, vol met rituelen. Tijdens deze wekelijkse bijeenkomsten zitten de cursisten dan in twee rijen op kussentjes. Na een korte inleiding wordt gezamenlijk de hartsoetra gezongen, een klassiek Japans boeddhistisch gezang en een goede ademhalingsoefening. Daarna volgen twee keer 25 minuten zitmeditatie, met daartussen 5 minuten loopmeditatie, om de bloedsomloop te bevorderen. Tot slot wordt een traditionele theeceremonie gehouden, als aandachtsoefening, en er wordt besloten met een groepsgesprek. De meditatie is hier het belangrijkste onderdeel. Behalve de positieve mantra's, het denken aan hoe goed je bent, kun je je ook concentreren op een vraag ('waarom drink ik?') of op een voor het probleem belangrijk persoon.
Een andere manier is het gebruik maken van minder klassieke rituelen. Je gaat uit van aandachtstrainingen, waarbij mensen in wekelijkse bijeenkomsten meditatie-oefeningen en yoga doen en ook thuis, een uur per dag, met cassettebandjes. De 'total body scan' bijvoorbeeld: een oefening waarbij de docent de cursist als het ware in drie kwartier door zijn lichaam heen praat, en hem zich achtereenvolgens op alle afzonderlijke lichaamsdelen laat concentreren. Op deze manier leren ze weer aandacht voor zichzelf te hebben, zichzelf serieus te nemen.
Er zijn veel overeenkomsten tussen de technieken die boeddhistisch georiënteerde therapeuten gebruiken en de reguliere psychotherapie. Veel ontspannings- en concentratieoefeningen worden ook in de gedragstherapie toegepast. Het idee dat iedereen 'er mag zijn' lijkt rechtstreeks afkomstig uit de transactionele analyse 'ik ben oké, jij bent oké'. En meditatie heeft wel iets weg van hypnose. Maar officieel is over de werking van boeddhistische therapie nog weinig bekend. Het is één van de doelen van de werkgroep Boeddhisme en Psychotherapie: een centrum waar therapie en training worden gegeven, en daarbij wetenschappelijk onderzoek gedaan wordt naar de werking van boeddhistische technieken.
Af en toe filosoferen de werkgroepleden ook nog wel over theoretische vraagstukken. Bijvoorbeeld over hoe je 'een gezond persoon' definieert vanuit westerse en boeddhistische opvattingen, of over wat het 'zelf' is, en of het verschilt van het 'ego'. "Er is geen ego," zei een lid van de werkgroep daarover in een onderzoek van boeddhologe Ria Kloppenborg. "Het gaat om de stroom van processen. Maar ik val een patiënt met dergelijke gedachten niet lastig; ik ga op praktisch niveau zitten."
6. ENKELE ERVARINGEN

Naam: Janwillem Witsen Elias (38)
Beroep: begeleider verstandelijk gehandicapten

"Na mijn studie was ik op zoek naar een baantje in het ontwikkelingswerk, maar ik had geen werkervaring in het buitenland. Toen kwam ik in contact met Drikung Kagyu, een boeddhistische orde die Tibetaanse vluchtelingen opvangt in India. Die waren in Europa om geld in te zamelen. En voordat ik het wist zat ik een half jaar in een groot klooster, met twee- tot driehonderd jongens, Engelse les te geven. Ik hoefde geen boeddhist te worden. Zij waren daar heel relativerend over. Ze zeiden, maak je geen zorgen over het moment waarop je de verlichting bereikt, dat kan ook over tweehonderd jaar zijn.
Er kwamen daar veel westerlingen op bezoek. Ik was verbaasd over de gretigheid waarmee die hun eigen leven opgaven en vervolgens roomser dan de paus werden. Dan zeiden ze: die jongens doen het allemaal veel te slordig.
De jongens waren ook verbaasd over de intensiteit waarmee die mensen dat beleefden. Zelf deden ze het allemaal met veel humor, veel lachen. Af en toe hielden ze een volleybalcompetitie, dan werden die paarse jurken opgestroopt. En er ging een keer een voetbal door de ruit bij een meisje dat daar een maand in retraite was om in stilte te mediteren. Maar ze waren wel intens Tibetaan, intens boeddhist. Daar kon je geen seconde omheen. Je krijgt wel een soort extra bewustzijn mee. Ze treden de wereld heel open tegemoet; dat slaat op je over. Ik merkte ook dat ik daarna op reis geen enkele stress meer had. Het heeft iets mystieks. Maar dat slijt. Ik heb het nog zo'n drie jaar bij me gedragen, maar nu is het weg."

Naam: Wanda Sluyter (34)
Beroep: projectleider bij Origin

"Ik was 16, katholiek en erg zoekende toen ik voor het eerst iets hoorde over het boeddhisme. 'Aha, wat ik denk heeft een naam!' dacht ik.
In de loop der tijd heb ik aan aardig wat boeddhistische activiteiten meegedaan. Op een gegeven moment dacht ik dat ik de antwoorden wel zo'n beetje had. Dat hebben veel mensen die met spirituele zaken bezig zijn, hoor. Je kent die types wel, die 100 workshops aflopen: 'kijk mij eens spiritueel bezig zijn'. Het is heel makkelijk om in die valkuil te stappen.
In werkelijkheid moet je steeds opnieuw beginnen. Ik merk nu bijvoorbeeld dat ik een beetje vast zit, dat ik toe ben aan een nieuwe stap binnen het boeddhisme. Ik ga me ook weer aansluiten bij een meditatiegroepje; ik heb de discipline ervan nodig, wil ik weer vaker gaan mediteren. En dat wil ik: als ik het doe, merk ik dat ik makkelijker keuzes maak.
Vier jaar geleden heb ik BoeddhaNed opgezet, een onafhankelijke site met informatie over alle richtingen en activiteiten binnen het boeddhisme. Dat deed ik om te voorkomen dat iedereen die in het boeddhisme geïnteresseerd is, het wiel opnieuw moet uitvinden zoals ik op mijn 16de.
Ik zoek in het boeddhisme een praktische leidraad voor het leven van alledag. Hoe ga je om met conflicten op je werk, hoe verhoud je je tot je collega's, dat soort vragen. Bij conflicten heeft iedereen zijn eigen agenda, zijn eigen belangen. Stel dat je een deadline hebt, dan fixeer je je daarop en houd je weinig rekening meer met anderen. Het boeddhisme benadrukt het hier en nu en vraagt naar je motieven en motivatie op dit moment. Dat geeft helderheid."

Naam: Joke van der Horst (61)
Beroep: voorganger/secretaris Stichting Vrienden Boeddhisme

"Tien jaar heb ik gewikt en gewogen hoe ik het christendom en het boeddhisme kon combineren. Al tijdens mijn studie theologie werd ik pastoraal werker en daarna voorganger bij een vrijzinnige geloofsgemeenschap, maar het christelijke geloof kon me toch niet compleet vasthouden. Het boeddhisme heeft uiterst rationele kanten, bijvoorbeeld in de wijze waarop het de wereld en de mens onderzoekt. Dat miste ik bij het christendom.
Het keerpunt kwam zeven jaar geleden, toen er een nieuwe leraar kwam bij de Tibetaans-boeddhistische gemeenschap waar ik veel kom. Die leraar was het beste op boeddhistisch gebied wat je je onder de Nederlandse zon kunt wensen. Ik nam bij hem mijn toevlucht het boeddhistische equivalent van geloofsbelijdenis doen en nam ontslag als voorganger.
Van het boeddhisme heb ik geleerd dat de deur af en toe echt dicht moet, dat de spons zichzelf soms even moet uitknijpen. Een groot mediteerder zal ik nooit worden, maar eens per jaar ga ik anderhalve maand in retraite. Dan bestudeer ik boeddistische teksten, doe yoga, zwem en mediteer en verder niks. Het werkt voor mij beter dan het duurste hotel; ik verwerk zo alle indrukken van het afgelopen jaar. Ik ben een evenwichtiger mens geworden.
Soms preek ik op verzoek nog bij de vrijzinnigen. Dan neem ik een bijbeltekst en interpreteer die vanuit het christendom én vanuit het boeddhisme. Ik heb bijvoorbeeld naar aanleiding van een tekst over de zondevol uit Genesis, een keer uitgelegd wat beide religies zeggen over de oorsprong van het kwaad."

Naam: Janwillem van de Wetering (70)
Beroep: schrijver

"Wat ik in het boeddhisme vind? Nooit voldoende. Ik heb vragen die me niet met rust laten, waarop ik antwoorden nodig heb. Die brengen me al decennialang terug bij het boeddhisme. Toen ik nog dronk, vond ik tijdelijke helderheid na mijn tweede dubbele bourbon, nu vind ik haar soms als ik op zee ga roeien of in het boeddhisme. Mijn Engelse professor raadde me het boeddhisme aan tijdens mijn studie filosofie. Ik was gefascineerd door de leegte van het nihilisme en hij vond dat ik dan maar naar Japan moest gaan, een zenklooster in. Dat heb ik gedaan, anderhalf jaar lang. Ik wilde weten of er enige uitleg bestond voor wat ik tijdens de oorlog had meegemaakt. Als jongetje van tien zijn bijna al mijn klasgenoten door de Duitsers vermoord. Ik had geleerd dat God goed was. Hoe was het dan mogelijk dat dit gebeurde? In het boeddhisme vond ik een antwoord. Als het leven geen bedoeling heeft en alles toeval is, ook het lot van mijn klasgenoten, dan hoefde ik me niet langer boos te maken. Lang kon ik deze overtuiging echter niet vasthouden. Zelfs de antwoorden van het boeddhisme zijn tijdelijk.
Dat merkte ik ook toen ik het laatste deel van mijn zentrilogie schreef, een autobiografisch journaal van mijn belevenissen op boeddhistisch gebied. Door te schrijven, hoopte ik te achterhalen wat het boeddhisme voor me gedaan heeft, maar ik vond geen antwoord. Een Duitse lezeres maakte zich daar boos over. Ze zei: 'Ik verwachtte wijsheid te vinden in je boek, maar er staan alleen maar grappen in'. Maar wat wil ze nou? Dat ik zeg dat ik geestelijk ben klaargekomen dankzij het boeddhisme?"

Naam: Jean Karel Hylkema (62)
Beroep: directeur organisatie-adviesbureau Business Care

"Vanaf m'n twintigste heb ik vooral ontzettend veel over het boeddhisme gelezen. Later ging ik mezelf boeddhist noemen, maar ook toen was mijn oriëntatie nog overwegend intellectueel. De praktijk kwam toen ik een cursus boeddhisme volgde, waarbij twee uur meditatieles bleek inbegrepen. Ik ging er louter voor de beleefdheid heen; lang stilzitten op een kussentje leek me niks voor mij. Maar na die eerste zit ging ik dagelijks mediteren. Meditatie kan het mogelijk maken dat je vrede met jezelf sluit. Dat je niet meer in termen denkt van mijn succes en mijn geluk. Dan kun je je leven werkelijk wijden aan het bevorderen van het welzijn van andere mensen.
In 1995 nam ik een drastische stap: ik verkocht m'n huis en al mijn spullen en hield op met werken. Om te beginnen zou ik ergens ver weg drie jaar in retraite gaan. Alleen wie monnik wordt, kan immers ooit boeddha worden het einddoel van de boeddhist. Maar vlak voor mijn retraite begon, vroeg mijn leraar, Sogyal Rinpoche, me of ik de zakelijke tak van zijn organisatie niet wilde gaan leiden. Ik realiseerde me toen dat ik me niet zozeer wilde terugtrekken in een klooster, maar wilde functioneren op de grens van de gewone maatschappij en het boeddhisme.
Vanuit die filosofie heb ik ook Management vanuit Compassie geschreven, waarin ik uitleg hoe je kunt leidinggeven op Tibetaans-boeddhistische grondslag. Steeds meer leidende mensen voelen zich aangetrokken tot het boeddhisme. Achteraf bezien heb ik me vroeger onbewust ook vaak laten leiden door boeddhistische inzichten, bijvoorbeeld in de tijd dat ik directeur was van Het Financieele Dagblad.'

Naam: Gerard Blok (51)
Beroep: docent muziektheorie aan het conservatorium in Utrecht

"In 1990 kwam ik in aanraking met de Friends of the Western Buddhist Order, een wereldwijde beweging gesticht door een Engelse monnik, Sanghrakshita. Het ontsnappen aan het juk van de angst, de rusteloosheid dat sprak me erg aan. De vrijheid waar dat toe leidt. De Boeddha zegt ergens: 'Zoals de uiteindelijke smaak van de zee zout is, is de uiteindelijke smaak van de Dharma vrijheid.'
Ik ben op een gegeven moment drie maanden in retraite gegaan in Wales. Toen kreeg ik steeds meer bezwaren tegen de beweging. Het boeddhisme werd voorgeschoteld in de versie van Sanghrakshita, en die ken je dan van binnen en van buiten. Zelfs twijfel heeft er een plaats. Dat is wel comfortabel, maar het leidt ook tot een zekere arrogantie, want jij weet hoe het in elkaar zit en anderen niet. Weerzinwekkend, vind ik. Ik weet zeker dat er mensen zijn die goed binnen de beweging kunnen blijven met dezelfde kritiek, maar ik ben er in 1995 uitgestapt. Nee hoor, ze zitten niet aan je te trekken om te blijven. Integendeel. Ik heb niks meer van ze gehoord.
Het is een soort rouwproces van een jaar geweest. Je had je leven op orde, en je staat ineens weer met lege handen. Ik ontdekte toen wel dat je de sprituele eigenschappen die in het boeddhisme belangrijk zijn, ook op allerlei manieren in het dagelijks leven kunt gebruiken. Ik ben me bijvoorbeeld gaan storten op beleggen. Daar komt ook veel geduld bij kijken, en discipline, en concentratie. Door het beleggen ben ik ook gegroeid. Maar al met al heeft het boeddhisme wel een diepe invloed op me gehad... me inzichten verschaft die me helpen om te leven."

Naam: Nico Eygenberger (38)
Beroep: begeleider verstandelijk gehandicapten

"Ik kwam in aanraking met het boeddhisme toen ik twaalf jaar geleden een tijdschrift jatte bij boekhandel Donner in Rotterdam. Op de omslag stond zoiets als: 'Roken, begeerte en ongelukkig zijn'. Dat sprak me wel aan. Ik gebruikte vanaf m'n 16de drugs, hard en soft, van alles door elkaar heen. Ik was ook vrij agressief. Via dat artikel ben ik gaan mediteren.
Van het boeddhisme moet je niks. Waar het om gaat is dat je je geest traint, hem helderder maakt. Door te mediteren wen je eraan om op een rationele manier naar jezelf te kijken en kan je meer controle krijgen over negatieve emoties. Ik begon heel enthousiast, maar het was allemaal soms heel vermoeiend en verwarrend. In de praktijk valt het vies tegen om vat te krijgen op je geest. Van fitness krijg je ook niet in één dag spierballen; met je geest is het nog moeilijker die is zo snel afgeleid.
En soms verdwaalde ik gewoon in dat boeddhisme. Er zijn zo veel systemen, zo veel richtingen. Ik heb m'n hart uitgestort bij een lama, een leraar, bij wie ik een cursus volgde. Ik zei: 'Ik ben minder drugs en alcohol gaan gebruiken, maar toch gaat het slechter met me.' Maar de lama zei dat het logisch was dat ik me rot voelde, omdat ik nu voor het eerst helder zag wat er allemaal met me gebeurd was.
Hij heeft me helpen nadenken over het soort werk dat ik wilde gaan doen. Ik ben de opleiding Sociaal-Pedagogisch Werk gaan doen en werk nu al tweëeneenhalf jaar in een gezinsvervangend tehuis. Als ik mediteer, word ik soms nog verdrietig, maar ik voel me wel gepacificeerd. Ik zat in een rattenval en ik ben er uitgebroken."

Naam: Saskia Rohaan (21)
Beroep: studente biologie
"Ik raakte onder de indruk van het boeddhisme toen ik twee jaar geleden met vakantie ging naar India. In een klooster heb ik wel een uur zitten kijken naar een monnik die mantra's opzegde. Ik heb ook het huisje gezien waar de Dalai Lama woont.
Wat me aanspreekt is dat dat boeddhisten echt naar hun geloof leven. Bij christenen heb ik vaak het gevoel dat ze op zondag wel netjes naar de kerk gaan, maar verder weinig met hun geloof doen. Als kind vroeg ik me al af of ik niet mijn eigen godsdienst kon bedenken. Ik had vragen die iedereen maar raar vond, zoals waarom ik hier geboren ben en niet bij de buren. Het boeddhisme kan zo'n vraag beantwoorden door te vertellen over karma en reïncarnatie.
Sinds mijn reis naar India kom ik regelmatig in een boeddhistisch studie- en meditatiecentrum. Ik heb geen geld voor cursussen, maar eens per maand werk ik een weekend in de tuin; dan kan je een deel van het weekendprogramma gratis volgen. Ik help soms ook met het oprollen van mantrarollen, die we daarna in boeddhabeelden stoppen. De cursussen komen wel als ik afgestudeerd ben. Volgens mijn beste vriendin ben ik veranderd. De afgelopen tijd zijn vier van mijn huisdieren doodgegaan, maar ik kon het best snel van me afzetten. Omdat ik nu verder kan kijken dan mijn verdriet. Ik dood ook geen dieren meer voor mijn studie. We stoppen vaak insecten in de stikpot, om ze daarna te determineren. Dat vind ik onnodig. De leraar maakt grapjes over mijn standpunt, maar hij kan me niet dwingen."

TOT SLOT

Het maken van dit werkstuk vond ik erg leuk. Ik ben veel dingen tegen gekomen die ik nog helemaal niet wist, zoals bijvoorbeeld dat ‘Boeddha’ niet een naam van een persoon is, maar de benaming voor een heilige.
Toch vond ik het erg moeilijk om dit werkstuk te maken. Alle boeken die ik ter beschikking had, waren in moeilijk Nederlands geschreven. Vaak begreep ik er totaal niets van. Met het woordenboek erbij om elk woord op te zoeken, is het me toch gelukt om dit om te zetten in het Nederlands dat ik snel kan begrijpen.
De vragen die ik heb gesteld voordat ik het werkstuk ging maken, kan ik nu beantwoorden. Ik zal dat doen door middel van een korte samenvatting van die onderwerpen.

Het boeddhisme is een godsdienst die veel aanhang heeft. Niet alleen in de landen waar het ontstaan is (het Oosten), maar ook in Europa is het erg populair. Dit geloof stelt als hoogste eis om in het reine te komen met je geest. Je lichaam en geest moeten bij elkaar passen. Echter wanneer het lichaam sterft, zal de geest doorleven. Deze zal op zoek gaan naar een nieuw leven.
De Boeddha is het voorbeeld voor alle boeddhisten. Volgens de boeddhisten is hun geloof gevormd door de maatschappij. Toch wordt de Boeddha gezien als de wezenlijke stichter, Het brengen van offers aan de Boeddha, is een teken van oppermachtigheid van de Boeddha.
De boeddhisten vinden dat je goed moet leven. Wanneer je in dit leven veel goedheid hebt gedaan, zul je het volgende leven een trap hoger op komen. Echter als dit je niet zal lukken, heb je een volgend leven om het opnieuw te proberen. Hoe hoger je komt, hoe dichter je bij het Nirwana bent. Dit is de verlossing van een boeddhist.
De dood is iets waar de boeddhisten niet bang voor zijn. Zij zeggen dat je eenmaal bent geboren om te sterven. Wanneer je sterft, kom je toch wel weer een keer terug op aarde. In wat voor lichaam is niet bekend. Hoe beter je leeft in dit leven, hoe beter het volgende lichaam zal zijn.
De boeddhisten hebben veel voorwerpen die ze gebruiken bij hun rituelen. Zoals ik heb vernomen uit de boeken zijn de boeddhisten vrijwel dagelijks bezig met hun geloof. Op welke manier dan ook.
Hoe de situatie in Nederland is ten aanzien van het boeddhisme heb ik in het laatste hoofdstuk verwerkt. Hieruit is op te maken dat het boeddhisme steeds belangrijker wordt in ons land. Meer mensen grijpen naar deze godsdienst.
Ik hoop dat ik het werkstuk met voldoende heb afgerond. Ik ben zeker veel meer over het boeddhisme te weten gekomen dan dat ik voorheen wist. Dit is natuurlijk ook wel een beetje logisch. Het was zeker de moeite waard. Mijn mening ten aanzien van het boeddhisme is ook gedeeltelijk verandert. Wanneer ik vast zit wat betreft de overeenkomst tussen lichaam en geest zal ik zeker er over denken om meer over de meditatie te weten te komen. Dit lijkt mij erg boeiend om eens toe te passen.
BRONVERMELDING

· Informatieboekje ‘Het Boeddhisme’. Gorichem 1972
· Edward Conze, ‘Het Boeddhisme’. Het Spectrum, Utrecht 1970
· Lemma ‘Boeddhisme’. In: WP Encyclopedie. Elsevier, Amsterdam 1987. (pag. 330)
· Lemma ‘Boeddhisme. In: Encarta 99 Encyclopedie. Winkler Prins editie
· Bernard Faure, ‘Boeddhisme: Essentie van een geloof’. Uniepers Abcoude 1998
· Ewnzo Orlandi, ‘De groten alle tijden: Boeddha’. De geïllustreerde pers N.V. Amsterdam 1967
· Rufus C. Camphausen, ‘Wat is Tantra?’. In: Bres, juni/juli 1992
· René Zwaap, ‘Instant-karma’. In: de Groene Amsterdammer, 30 maart 1994
· Rentsje de Gruyter, ‘Het nieuwe voertuig voor andere zingeving’. In: NRC Handelsblad, september 2000
· Rentsje de Gruyter, ‘Mediteren tegen wraak en woede’. In: NRC Handelsblad, september 2000
· Christa Anbeek, ‘Samen leren om alleen te zijn’. In: NRC Handelsblad, september 2000
· Ellen de Bruin, ‘Leren jezelf serieus te nemen’. In: NRC Handelsblad, september 2000

REACTIES

J.

J.

echt jammer dat er niks over de feesten van het boeddhisme op staat

21 jaar geleden

P.

P.

Veeeel te lang

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.