Inleiding
Het werkstuk dat wij gemaakt hebben, gaat over slavernij bij de Romeinen. We hebben dit onderwerp gekozen, omdat het ons interesseerde en we er meer vanaf wilden weten. De informatie hebben we gezocht op internet en in boeken, maar we hebben uiteindelijk alleen de informatie van internet gebruikt. Deze was namelijk het meest bruikbaar en informatief.
Slaven
Slaven zijn de laagste klasse in Rome. Dat is omdat het mensen zijn die in het bezit zijn van een meester. Voor deze man / vrouw moeten ze allerlei klussen doen, ze verzorgen, ze bedienen enz. Hun meester was de baas over hen en mocht hen dus ook verkopen. Ook mocht hij hen slaan en zelfs doden. Als de meesters geen slaven nodig hadden, konden ze ook verhuurd worden. Je had verschillende soorten slaven, waaronder huisslaven. Huisslaven hadden het redelijk gemakkelijk. Ze werden over het algemeen goed behandeld en kregen soms geld. Ze konden zich wel vrijkopen of de meester kon hen vrijlaten, met zijn steun begonnen ze dan bijvoorbeeld een winkeltje.
Het economische belang van slaven
Slaven waren belangrijk bij alle volkeren van de oudheid. Het economische systeem van deze volkeren zou, als de slaven vrijgelaten zouden worden, als een kaartenhuisje in elkaar gestort zijn. Want de slavernij was voor een groot deel verantwoordelijk voor de welvaart van Rome.
Slavenarbeid was er in industrieën, zoals landbouw, leerlooierijen, steenbakkerijen en pottenbakkerijen, waar ze simpelweg de moderne machines vervingen. Maar ook in het huishouden was meer personeel dan we nu hebben, want er was immers nog geen industriële revolutie geweest. Daarbij werden namelijk dingen uitgevonden die veel taken konden verlichten en vervangen. Bij de Romeinen werd veel weefsel thuis vervaardigd en hersteld, de was werd thuis gedaan, bij het baden werd een Romein bijgestaan door minstens twee slaven, het onderhouden en gebruiksklaar maken van olielampen en het schoonmaken van de, door diezelfde lampen, beslagen muren en plafonds vereisten uren en uren werk. Zelfs een arme Romein hield er een of twee slaven op na, want als je geen enkele slaaf had, hoorde je bij de armste mensen die er maar waren.
Het lot van slaven
Het lot van de slaven in de Romeinse wereld werd steeds beter: naarmate de tijd verstreek kende het een geleidelijke verbetering. Omstreeks 200 voor Christus zei Cato de Oude, dat afgeleefd vee, oud ijzer en zieke of oude slaven hetzelfde waren. Je kunt het toch niet meer gebruiken, het is overbodig, het staat maar in de weg, het vreet je de oren van je hoofd, dus weg ermee.
Slaven werden toch niet slecht behandeld. Het lot van oude en zieke slaven mag dan niet echt rooskleurig zijn geweest, maar de behandeling van gezonde, werkende slaven is waarschijnlijk nooit echt slecht geweest.
Geen lijfstraffen (zweepslagen, stokslagen), maar beloningen hebben slaven aangezet tot (grotere) inspanningen. Slaven wisten immers maar al te goed dat ze, in ruil voor gewone of extra inspanningen, vaak een sommetje geld kregen. Dat was als het ware een kleine fooi. Soms mochten slaven buiten een klein lapje grond bewerken van hun meester. De opbrengst daarvan mochten ze zelf houden. Als ze vee hadden mochten ze dus ook de jonge dieren, melk, kaas en vlees houden.
Als ze geld kregen, spaarden slaven dat voor hun peculium, de som geld die hun meester had vastgesteld voor hun vrijlating. Die vrijlating werd geregeld bij de praetor in Rome. De meester vertelde deze ambtenaar dat hij zijn slaaf vrij wilde laten en bevestigde dat hij het verschuldigde peculium ontvangen had, waarna de slaaf (servus) een vrijgelatene (libertus) werd. De kinderen van een vrijgelatene waren vrij geboren, maar de kinderen van een slaaf waren zelf ook slaven.
Huwelijken tussen slaven mochten wel, maar alleen als de slaven van dezelfde meester waren. De meester had er weinig last van en het was natuurlijk altijd handig als de slaven kinderen kregen. Die kinderen werden namelijk automatisch ook zijn slaven. Hij kreeg er zo een gratis slaaf bij en hoefde er geen te kopen.
De levensvoorwaarden van slaven
Er zijn drie factoren die de levensvoorwaarden van de slaven beïnvloedden. Dat zijn: - Het werk dat ze moesten doen. - De plaats waar ze dat werk deden. - Hun meester. Er waren staatsslaven en slaven van gewone mensen. De staatsslaven konden deel uitmaken van de staatsadministratie, dat waren bijv. tempeldienaars, schrijvers, bedienden en bibliothecarissen, die een zorgeloos bestaan hadden. Velen van hen verdienden extra geld door buiten hun diensturen voor eigen rekening te werken, vooral als voorlezers en schrijvers voor analfabeten.
Men kon ook een staatsslaaf worden door een veroordeling. Dan moest men werken bij openbare werken, zoals gebouwen optrekken, heirbanen aanleggen of bruggen bouwen. Ook kon men galeislaaf worden op de galeien van de vloot. Deze roeiers hadden het het slechtste. Het gebeurde namelijk vaak dat ze, vlak voor een zeeslag, aan hun plaats werden vastgeketend in het ruim van het schip. Dat was opdat ze maar al te goed zouden beseffen dat de eindoverwinning hun enige kans op redding was, want als hun schip zonk, waren ze niet meer te redden.
Het lot van een slaaf van een gewone burger werd vooral bepaald door de plaats waar hij belandde. Hij kon in de stad komen te werken, in de familia urbana, of hij belandde op het platteland, in de familia rustica. In beide familiae samen konden gemakkelijk vele duizenden slaven werken. Dat lag natuurlijk wel aan de welvaart van de meester. Als die arm was, kon hij niet veel slaven hebben.
Een stadsslaaf kon voor alle mogelijke taken in aanmerking komen, maar ze werden gekocht met een bijbehorende functie. Dat werk kon onder meer zijn: kok, keukenhulp, stoker (in een keuken of badhuis), wever, wasser van kleding, barbier, poetser, timmerman, onderhoudswerkman enz. Een ontwikkelde slaaf kon ingezet worden als paedagogus, leraar, met als taken het eerste onderwijs van de kinderen van zijn meester en daarna het begeleiden van en naar school. Stoere, sterke slaven konden door hun meester verplicht worden een opleiding tot gladiator te volgen, om vervolgens in de arena ingezet te worden of als lijfwacht te dienen voor hun meester. Zulke slaven kwamen ook in aanmerking als draagstoeldragers. Ze werden dan in setjes verkocht. Zo’n setje bestond dan uit een even aantal slaven, die even sterk en lang waren. Knappe jongens werden aangekocht om als wijnschenker te fungeren bij maaltijden. Nog enkele speciale beroepen waren: danseressen, architecten, kunstschilders en narren. Dat waren slaven die uitsluitend werden gekocht om hun afstotend lelijk uiterlijk.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
D.
D.
mooi werkstuk
12 jaar geleden
Antwoorden