Romeinse Leger

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 3e klas vwo | 4089 woorden
  • 7 maart 2004
  • 774 keer beoordeeld
Cijfer 6
774 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
INLEIDING

De Romeinen waren het eerste volk dat een echt (machtig) leger had. Zonder dit leger hadden de Romeinen geen groot rijk kunnen vormen, dat liep van Engeland tot aan huidig Turkije. Het leger werd gebruikt om landen mee te veroveren en te verdedigen. Ook werd het gebruikt voor grote projecten, zoals wegenbouw, bruggen, viaducten en aquaducten.
Het leger stond bekend om zijn discipline, doorzettingsvermogen en tucht. Men gebruikte steeds de laatste oorlogstechnieken en was goed getraind om een veldslag winnend af te sluiten. Het is dan ook geen toeval dat Romulus, de stamvader van de Romeinen, afstamde van de god van de oorlog, Mars.
Hieronder kun je meer te weten komen over hoe het Romeinse leger in elkaar zat.

DE GESCHIEDENIS VAN HET ROMEINSE LEGER

In het begin van de Romeinse Republiek (510-31 vóór Christus) bestond het leger uit een soort burgerwacht. Dit was een groep soldaten te voet die allerlei wapens bezat. Van boeren die onroerend goed bezaten werd verwacht dat ze ter verdediging van de staat, zich als vrijwilliger voor het leger aanmeldden. Ze moesten wel zelf hun uitrusting betalen en aan het eind van een veldslag kregen ze een stuk grond en een beetje geld. Dit vergoedde nauwelijks de kosten die de boeren zelf hadden gemaakt om de uitrusting aan te schaffen. Als de crisis voorbij was, werd het leger weer ontbonden.
Ook maakten de Romeinen vaak gebruik van hun bondgenoten om militaire nederlagen te voorkomen. De macht van het leger groeide dus in de loop der jaren. Omdat er steeds meer grondgebied werd veroverd en naburige volken overwonnen werden, moest men het leger opnieuw organiseren. De rijken werden voortaan ingedeeld bij de cavalerie, de middenklasse bij de infanterie en de armsten bij de vloot.
In 275 vóór Christus bereikte het Romeinse leger zijn eerste hoogtepunt door Phyrrus van Epirus uit Griekenland te verslaan en ook de eerste Punische oorlog werd na enkele grote nederlagen toch gewonnen. Toen het Romeinse Rijk steeds groter werd en de militaire veldslagen steeds verder van huis plaatsvonden en langer duurden, werden de mensen ontevreden over het burgerleger. Daarom voerde de Romeinse veldheer en consul Gaius Marius rond 100 vóór Christus grote veranderingen in het leger door. Het leger werd nu ook voor burgers zonder onroerend goed opengesteld, waardoor ook armen die carrière wilden maken in het leger ook in dienst konden treden. Het vrijwilligersleger maakte plaats voor een leger met professionele soldaten die tussen de 16 en 20 jaar het leger dienden. Ook werd het salaris verhoogd, waardoor soldaten een uitrusting en wapens konden betalen die voldeden aan alle eisen. Het leger werd veel beter getraind dan vroeger (bijvoorbeeld paardrijden, oefenen met houten wapens en marcheren), maar het leger had nu ook nadelen. Julius Caesar (± 100 vóór C. – 44 vóór C. ) gebruikte het leger als persoonlijk politiek machtsmiddel. Toen de eerste keizer van het Romeinse Rijk, Augustus (63 vóór C. – 14 na C.), aan de macht kwam begon hij de grenzen van het Rijk wat duidelijker af te bakenen. Vóór het keizerschap van Augustus was het Rijk namelijk een hecht rijk. Tijdens het Keizerrijk (31 vóór C. – 192 na C.) had Augustus 60 legioenen, maar hij bracht dit terug naar 28 en stelde een permanente vloot van 700 schepen samen.
Door deze inkrimping werd het leger ook meer ingezet voor vredestijd, dat voornamelijk met het bewaken van grenzen belast was. Omdat Augustus ervoor zorgde dat binnen de grenzen van het rijk sprake was van vrede, werd de vrede naar hem vernoemd: Pax Augusta of ook wel Pax Romana genoemd. Aan de noordgrens (aan de oevers van de Rijn en de Donau) werden veel forten gebouwd, waardoor het leger genoeg druk op de barbaren buiten het rijk kon uitoefenen. Zo ontstond een staand leger (een leger dat zich permanent op een strategische plaats heeft gevestigd).
Naarmate het Romeinse Rijk groeide, groeide ook het aantal nationaliteiten in het leger. Er werden ook hulptroepen opgericht die bestonden uit niet-burgers, waarmee de legioenen werden ondersteund. Eerst bleven deze troepen in hun eigen gebied, maar onder Augustus werden ze over het hele rijk verspreid en mochten ze niet meer in hun geboorteplaats dienen. Dit was om opstanden te voorkomen.
Door verschillende conflicten in de 3e en 4e eeuw na Christus werd het onmogelijk om een staand leger te laten bestaan. In plaats van de grenzen van het Romeinse Rijk door legioenen te laten bewaken, kwam er een mobiel leger. Alleen in steden waren nog legionairs gelegerd.

DE ORGANISATIE VAN HET ROMEINSE LEGER

Het Romeinse leger bestond uit twee onderdelen: de legioenen en de hulptroepen. Ook had het leger ongeveer 28 legioenen die bestonden uit 4800 soldaten, maar ook uit bakkers, dokters, trompetters enz.
Hulptroepen bestonden voornamelijk uit boogschutters en ruiters. Als er een grote veldslag was werden deze naast de gewone legioenen ook vaak ingezet.

Een legioen bestond uit een aantal groepen, van klein naar groot:

* Contubernium;
* Centuria;
* Cohort;
* Legioen.

Contubernium:

Deze groep bestond uit 8 soldaten en elk Contubernium had een muilezel om de zware spullen te dragen. Eén Contubernium moest het in een kamp met slechts één tent doen.

Centuria:

Tien Contubernia vormen samen één Centuria. Een centuria had een leider (centurio) en een vlaggendrager (signifer). Een soldaat (legionarus) kon via de rang optio (assistent van de centurio) promoveren naar de rang van centurio.
Je kon bijna nooit centurio worden van een hoog centuria want dit was alleen weggelegd voor de hogere mensen. De centurio van de allerhoogste centuria (de 1e centuria van het 1e cohort) mocht zichzelf primipilus noemen. Als je enige ervaring had maakte je als centurio ook kans om praefectus castrorum (kampcommandant) te worden.

Cohort:

6 Centuriae vormden samen een cohort van 480 man. Eén cohort had geen leider.

Legioen:

10 Cohorten vormden samen een legioen: 4800 Legionarii. Het hoofd van een legioen was de legatus. Een legatus werd vaak geholpen door 5 of 6 tribuni: jongens die militaire ervaring nodig hadden voor hun carrière. Een legioen had behalve de 4800 man infanterie ook nog de beschikking over ongeveer 60 Catapultae en Ballistae. Een catapulta schoot pijlen af en een ballista stenen. Verder bestond een legioen uit doktoren, trompetters, bakkers, beulen, dierenartsen, schrijvers, timmermannen en smids. Zo had een legioen eigenlijk niks nodig om rond te komen. Een legioen bestond dus in totaal uit zo’n 5500 tot 6000 man.

De hulptroepen, oftewel Auxiliae, waren veel verschillender van soort. Ze werden niet alleen gebruikt in veldslagen, maar ook voor het bewaken van landgrenzen. De mannen van deze hulptroepen waren nooit Romeins. Voor hun eigen veiligheid werden ze altijd zover mogelijk van hun oorspronkelijke woonplaats ingezet. Deze Auxiliarii kregen veel minder loon dan de Legionarii en hadden een veel lagere status. Na 25 jaar dienst werden ze echter wel Romeins staatsburger. Voor dit laatste gingen de meeste in het leger. Als men Romeins staatsburger werd nam men de vaak de naam van de op dat moment zitttende keizer aan.

EEN ROMEINS LEGERKAMP OF FORT

Een Romeins leger stond vaak stil om te rusten of om zich op een veldslag voor te bereiden. Ook zo’n stop hadden ze perfect georganiseerd. Ze bouwden een kamp (castra) of fort (castella) op vaak strategische plaatsen die tevens dicht bij voorzieningen, zoals water, lagen. Een legerkamp of fort was altijd rechthoekig van vorm. Een kamp werd beschermd door een aarden wal (agger), met daarop een houten pallissade of een stenen muur (vallum). Ook werd er rondom een kamp of fort altijd een gracht (fossa) gegraven.
In de muur of wal werd in elke windstreek een poort gemaakt en van poort tot poort liepen dwars door het kamp de via principalis, de hoofdstraat, en de via praetoria, de straat langs het praetorium (huis van de commandant). Het huis van de commandant bevond zich midden in het kamp en werd omringd door tenten of huizen van de leiding, de vergaderplaats en het ziekenhuis of de ziekentent. Hier rondom bevonden zich de barakken of de tenten van de Contubernia. De poort waardoor men snel het kamp kon verlaten, noemde men de porta praetoria. Als je in een kamp of fort door de hoofdpoort binnenkwam, zag je eerst de tenten of barakken van de hulptroepen. Op een verhoging (forum) bevonden zich het hoofdkwartier en de tenten van de officieren (legati, tribuni). Op het forum was ook een altaar en een verhoging om de soldaten toe te spreken. In de achterste tenten waren de legioenen gelegerd. De bondgenoten bivakkeerden daarnaast.

HET LEVEN VAN EEN ROMEINSE SOLDAAT

Algemeen:

Een jongen die in het Romeinse leger wilde dienen als legionarius, werd op 17, 18-jarige leeftijd soldaat in opleiding, oftewel tiro. Als hij zijn opleiding tot legionarius had afgerond werd hij ingedeeld bij de centuria en als hij goed zijn best deed, kon hij worden aangewezen als optio. Wanneer een centurio er mee stopte of stierf, kon de optio worden bevorderd als centurio.
Voor mannen uit vooraanstaande families of voor voormalige ambtenaren van het keizerrijk lag het centurioschap binnen handbereik. Ook leden van de Pretoriaanse Garde konden direct aangesteld worden als centurio. Als de nieuwe centurio goed zijn werk deed, kon hij zelfs primipilus worden. Een hogere rang kon een legionarius niet behalen. Meestal lukte het een legionarius niet om zo’n carrière te maken en werd hij na 22 jaar dienst als soldaat een veteranus, een oud-soldaat. Dan was de soldaat ongeveer 40 tot 45 jaar oud.
De staat stichtte speciale steden voor veteranen en hun families, die colonia’s heetten. De overheid had graag steden die bewoond werden door gedisciplineerde, loyale ex-soldaten in geval van een opstand.
Een soldaat mocht niet trouwen. Het wettige huwelijk werd bij intrede in het leger vanzelf ontbonden. Toch stichtten velen een gezin met een vrouw uit de buurt en na hun dienst werd zo’n huwelijk dan wettig verklaard.
Hun kinderen hadden niet altijd het Romeinse burgerrecht, maar konden altijd nog in dienst van het leger treden om dit te krijgen.

Bezigheden:

Een Romeinse soldaat had altijd wel iets te doen buiten het kamp: stenen kampementen bouwen, werken in een steengroeve of militaire steenbakkerij, aanleg van verschillende wegen, assisteren bij bouw van publieke gebouwen, transporten begeleiden, controleren van wegen en het verkeer. Sommigen inden weer belasting, maar de belangrijkste taak was toch wel het bewaren van de rust en orde in de bezette gebieden.

Maar ook in het kamp werd hard gewerkt. Er waren regelmatig terugkerende militaire oefeningen, zoals marcheren en wapenoefeningen. Ook moest het kamp onderhouden en bewaakt worden. De soldaten hadden ook vrije tijd die ze vulden met spelen, een bezoek aan het amfitheater en badhuizen of men had gewoon verlof.

Kleding:

Een Romeinse soldaat had altijd dezelfde kleding aan. Als ondergoed had men een tunica, daarboven een maliënkolder en aan de voeten had men sandalen met een soort ijzeren spijkertjes, om te voorkomen dat de soldaat uitgleed.
Ook droeg de soldaat een bronzen helm en de hogere personen hadden een pluim van paardenhaar op die helm. Zo’n soldaat had drie wapens, namelijk een zwaard, een speer en een schild. Wat de schilden van het Romeinse leger kenmerkte, was de ronde knop op de voorkant.
Als een legioen op mars was, dan hadden de soldaten het heel zwaar omdat de marsen behoorlijk lang waren (vaak 40 km per dag). Iedere soldaat droeg een paal voor de omheining van het kamp, een rugzak met eten voor 3 dagen, potten, pannen en natuurlijk zijn wapens.

Eten:

Eén van de grootste problemen van een groot leger was de voedselvoorraad, want elke soldaat at ongevaar 1/3 ton aan maïs per jaar. Elke soldaat had wel, als hij op mars was, in ieder geval een goede voedselvoorraad bij zich. Deze bestond uit spek, harde tarwe koeken en zure wijn. Ook werd het leger vaak vergezeld door een levende kudde vee, die als een soort mobiele voedselvoorraad moest dienen. Als het leger lange tochten moest maken, namen de soldaten alles aan van iedereen die ze tegen kwamen. Wanneer het leger zich op een plek gevestigd had, aten de soldaten veel beter. Ze hielden dan altijd een kudde vee en verbouwden maïs en andere gewassen. Verder aten ze plaatselijke dingen en joegen ze op verschillende soorten dieren. Het voedsel van vrienden en familieleden was een andere bron van voedsel.
Opvallend is dat de Romeinen niet klaagden over hun voedsel.

Straffen:

Een legionair kon de volgende straffen krijgen:

Misdaad - Straf
Luiheid - Je moest buiten het veilige
kamp slapen
Tijdens het werk in slaap vallen - Je kreeg slecht te eten
Tijdens een gevecht op de vlucht slaan - Je werd dood geslagen
Je regiment in gevaar brengen - Je werd gestenigd door je eigen Regiment
Met je regiment op de vlucht slaan - Je regiment werd teruggebracht in aantal. Van een bepaald aantal mannen werd er één geëxecuteerd.

Opklimmen in rang:

Er waren verschillende manieren om in het Romeinse leger in rang op te klimmen.
In de onderstaande tabel gaan wij uit van een gewone burgerjongen.
Afhankelijk van de diensttijd en de rang kreeg men een stuk land toegwezen dat men kon bebouwen of kreeg men een hoge functie binnen de overheid aangewezen

rang diensttijd functie
legaat 3 jaar of meer - wellicht keizer- consul- generaal van een groot leger- gouverneur van een provincie
tribuun 3 jaar - in dienst van de overheid bij financiën of justitie, meestal in Rome
tribuun uit ridderstand 3 jaar of meer - gouverneur van een klein gebied in het rijk- in dienst van de overheid als belastingontvanger- hoofd van de keizerlijke politietroepen- opzichter graantoevoer naar Rome
kampprefect 30 tot 40 jaar - tribuun uit de ridderstand- in leger blijven en twee legioenen leiden in Egypte, dat persoonlijk bezit van keizer was
hoofdcenturio meer dan 30 jaar - ontslag uit dienst nemen- in dienst van keizer als belastingontvanger- kon grote boerderij kopen- kon koopman worden- in leger blijven en kampprefect worden
centurio meer dan 30 jaar - boer of koopman worden- stadsmagistraat worden- in grensstad gaan wonen en voor overheid de lokale bevolking in de gaten houden- zich bij de Pretoriaanse Garde voegen
legioensoldaat 25 jaar of langer - kleine boer of koopman worden

BEWAPENING

De Romeinen streden in het begin met handwapens. Pas na de uitvinding van het buskruit bedienden de soldaten grote zware oorlogsmachines, die men op speciale voertuigen moest vervoeren tot op het slagveld.
De Romeinen staan bekend om hun verschillende belegeringen en veroveringen van steden. midden in het land, aan de kust of op strategisch belangrijke punten waardoor ze steeds sterker werden. Ze namen bovendien de tactische vechtstijl van de Grieken over.

Oorlogsmachines:

Bij belegeringen gebruikte men twee soorten machines: de tormenta en grote werpmachines. Hiertoe behoorden de catapultae, de ballistae en de scorpiones. Machines, zoals de plutei en testudines zorgden ervoor dat de aanvallende soldaten dekking kregen.

Bekende wapens van de Romeinen:
- De catapultae (katapulten). De catapultae waren licht en schoten pijlen en lansen in de richting van de vijand. De ballistae konden stenen en grote pijlen schieten en werden gebruikt om muren of andere hoge hindernissen te beschieten.
- De scorpiones (kruisboog op voet). De scorpiones waren kleine katapulten die zelfs door één man gedragen konden worden. Ze bestonden uit een ijzeren boog die met een pees of darmsnaar werd gespannen.
- De pluteus. De pluteus was een half cirkelvormig, met huiden bedekt, afdak van wilgenwortels dat men op drie wielen tegen een muur aanschoof. Door dit afdak werden de soldaten beschermd terwijl zij zich verplaatsten.
- De testudo. De testudo was een stevig getimmerd schilddak van hout. Met behulp van zo’n schilddak konden de soldaten tot dicht bij een vijandelijke muur komen, greppels volgooien en de onderkant van een muur weggraven.
- De ballista of blijde (stenenwerper). Deze had een ingewikkelde bouw. Met behulp van deze bouw kon men hoger en steiler schieten. Dit wapen was dus ook erg handig om over muren heen te komen.
- De onager (wilde ezel). Er werd een houten arm met een slinger eraan achteruit getrokken en vastgezet met een grendelbout. Vervolgens werd d.m.v. een hamerslag de grendelbout losgeslagen, waarna de arm tegen een kussenblok aanslaat waardoor er een steen in een boog wordt afgeschoten.
- De aries (stormram). Deze bestond uit een zware balk met een bronzen kop en werd gebruikt om bressen in de muur te slaan.
- De turris ambulatoria, oftewel de belegeringstoren. Deze was beschut opgesteld en kon een valbrug neerlaten op de muur van de vijand. Onderaan deze toren was een ram ingebouwd.
De Romeinse strijdtactiek:
De Romeinen hielden van organiseren. Eerst omsingelden de legioenen de stad zodat niemand meer met de buitenwereld kon communiceren. Ze vochten op een georganiseerde wijze: onder bescherming van langwerpige schilden gingen ze in een gesloten groep op de vijand af, tot het moment kwam dat ze hun speren konden werpen. Die speren waren meer dan 1 meter 80 lang en elke soldaat droeg er twee bij zich. Na deze speeraanval gingen de Romeinen met hun korte zwaarden in de aanval. Soms kwamen de Romeinen wel eens in de problemen, maar ze wisten zich daaruit te redden met speciale tactieken.
Eén daarvan was de testudo, oftwel de schildpad: de Romeinen vormden met hun overlappende schilden een ondoordringbare groep.
Er werden ook tunnels gegraven door de soldaten. De soldaten kwamen dan vlak bij de muren omhoog, beklommen de muren met stormladders en overweldigden de wachters.
Ook bouwden de Romeinse soldaten een aarden wal (agger) tegen de muur van de vijand. Daar werden vervolgens beleringstorens aan beiden kanten van de wal opgetrokken en naar de muur gerold. Vaak wisten ze alsnog de stad te veroveren en/of de strijd te winnen.

GROTE PROJECTEN VAN HET ROMEINSE LEGER

Wegen (heirbanen):

De armen gebruikten meestal een paard of ezel om hun spullen te vervoeren. Voordat de Romeinen hun rijk stichtten, waren er nog maar weinig permanente wegen. De meeste wegen waren karrensporen, die snel modderig werden bij regen en als troepen met paarden en wagens voorbij trokken. Om de legers in staat te stellen zich snel te kunnen verplaatsen bij elk soort weer, bouwden de Romeinen een netwerk van permanente wegen. Daarom werden er rechte wegen aangelegd, ook als de weg dwars door een heuvel of met een viaduct recht over een dal liep.
Door het goede wegennet kon de vrede gehandhaafd worden. Boodschappers van het rijk konden langs deze wegen de keizer snel op de hoogte brengen over opstanden en invasies, zodat daarna het leger snel ter plekke kon zijn. Zo konden de wegen voorkomen dat er een opstand uitbrak binnen de grenzen van het Rijk of dat er vreemde volken binnenvielen.

De wegen werden als volgt aangelegd:

* eerst graaft men de plek uit waar de weg moet komen;
* de buitenste stenen van de weg worden aangelegd;
* er wordt d.m.v. grind een fundament aangelegd;
* er worden stenen op het fundament gelegd, ook wel asfalteren genoemd;
* ten slotte worden er waterkanalen langs de weg aangelegd en mijlpalen geplaatst.

Aquaducten:

Een aquaduct is een kanaal voor het vervoeren van water. De Romeinen vonden niet als eerste het aquaduct uit, wat vele mensen nu wel denken. Vanaf de vroegste oudheid werden woongebieden in Mesopotamië (tegenwoordig Irak) al van water voorzien door overdekte kanalen die een verbinding vormden met de rivieren de Tigris en de Eufraat. Ook de Oude Grieken gebruikten onderaardse gangen en kanalen, die in rotsen waren uitgehouwen, om het water naar droge gebieden te laten stromen. De Romeinen waren wel de eersten die aquaducten aanlegden om problemen van watervoorziening op te lossen.
Meestal gebeurde het vervoeren van water onder de grond, maar op sommige plekken kon dat niet. Dan bouwden de Romeinen bogen van beton en steen. Het waterkanaal moest dan wel over de hele lengte even schuin aflopen, want dan bleef het water even hard stromen.

Eén van de best bewaarde aquaducten is de Pont du Gard in Nîmes, Zuid-Frankrijk. Dit werd door Romeinse legionairs gebouwd. Het water stroomde hierop over een afstand van 50 km naar een stad. Dit aquaduct was 275 m hoog. De meeste aquaducten waren zo hoog, omdat het dan moeilijker was om het water te ‘stelen’ of te vergiftigen.

Een boog bouwen:

De Romeinen ontwikkelden een nieuwe methode om bogen te bouwen. De stenen werden, naar het midden toe, op een houten geraamte geplaatst. Nadat de middelste steen was geplaatst, werd het hout verwijderd. Door de onderlinge druk van de stenen was de Romeinse boog zo stevig.

Landmeters:

Landmeters verrichtten metingen voor een nieuwe permanente weg met het speciale instrument groma. Dit was een houten paal met daarop een kruis, waar loodjes aan naar beneden hingen. Dit instrument werd gebruikt om de weg loodrecht te krijgen.

Mijlpalen:

Mijlpalen waren in het hele rijk opgesteld. Op elke paal stond de naam van de keizer die dit stuk had gebouwd of hersteld en de afstand naar Rome of een stad in de buurt.

VIJANDEN / STRIJDGEBIED

De grootste vijanden van de Romeinen waren de Bataven, de Germanen, de Kelten, de Perzen en de Carthagers.

De Bataven woonden in Nederland en omstreken. Waarschijnlijk waren de Bataven krijgers uit Midden-Duitsland die met Romeinse toestemming naar het noorden waren getrokken. Aan het eind van de 1ste eeuw vóór C. werden de Bataven in Nederland leiders van de bevolking van het Brabants-Gelderse rivierengebied. Het waren eigenlijk bondgenoten van de Romeinen, die gewaardeerd werden omdat ze vooral goede ruiters hadden. Alleen tijdens de Bataafse Opstand stonden de Bataven en de Romeinen tegenover elkaar.

De Germanen, ook wel de barbaren genoemd, leefden in Noordwest-Europa en in Scandinavië en het volk bestond uit vele stammen. Ze woonden eerst in Scandinavië en weken later uit naar Duitsland. Het waren voornamelijk landbouwers, schaapherders en veehoeders. Na de belangrijkste invasie van Visigothen, kwamen steeds meer Germanen in het Romeinse Rijk te wonen en daardoor brokkelde beetje bij beetje het Romeinse Rijk af.
De Germanen namen het grootste deel van het Romeinse Rijk over, nadat dit was gevallen. Ook werd het West Romeinse Rijk door de Germanen overmeesterd rond 475 na C.
De Germaan Hermann behaalde in de 9de eeuw na C. een grote overwinning op het Romeinse Rijk, door met zijn leger drie legioenen bij de moerassen van het Duitse Teutobergbos te verslaan. De Germanen veroverden zelfs de adelaarsstandaarden van de legioenen, kortom een grote nederlaag voor de Romeinen.

De Kelten waren afkomstig uit Midden-Europa, de Alpen om precies te zijn. De Kelten werden door de Romeinen grotendeels verdreven uit West-Europa.

De Perzen waren afkomstig uit hedendaags Irak en ze vochten grote oorlogen met de Romeinen uit. Zij waren er dan ook voor verantwoordelijk dat het Oost-Romeinse Rijk rond 1450 na C. viel.

De Carthagers hebben het de Romeinen het lastigst gemaakt tijdens drie Punische oorlogen (van 264 tot 146 vóór C.). Alleen na de derde Punische oorlog werd de stad Carthago compleet vernietigd. Deze oorlogen waren de grootste in de geschiedenis van het Romeinse Rijk en ze werden vernoemd naar de Latijnse naam voor Carthagers: Puni of Poeni, dat van Phoeniciërs komt.

Zeeslag:

De Romeinen streden ook veel op zee en hadden daarom een goede marine.
Keizer Augustus had een vloot van ± 700 schepen van allerlei grootte. De twee belangrijkste vloten stationeerde hij bij Misenum en Ravenna in Zuid-Italië en in Frejus in Zuid-Frankrijk. De schepen met vijf rijen roeiers werden in de oorlog steeds vergezeld door kleinere schepen. De kleinere schepen waren smal en konden dus ook goed manoeuvreren.
De zeilen en masten van een schip werden altijd gestreken vóór de slag begon.
De schepen werden bestuurd met een paar brede riemen aan de achterzijde.
Aan weerszijden van het schip waren banken tot buiten de beide zijden van het schip verbreed, zodat twee of drie mannen tegelijk aan één roeiriem konden zitten. Een vijandelijk schip werd met de scheepssnavel (rostrum) geramd.
Ook was aan de boeg een enterbrug (corvus) aangebracht. Met behulp van de loopplank (met een metalen punt aan het einde) boorde het schip zich in het dek van een vijandelijk schip.
De roeiers van een schip heetten remiges en stonden onder leiding van de magister (de opzichter) en de gubernator (de stuurman). Zowel de stuurman als de soldaten zaten in hun gevechtsuitrusting aan boord.

BRONVERMELDING

Bij onze speurtocht naar informatie over het Romeinse leger, hebben we van de volgende bronnen gebruik gemaakt:

* Encarta Encyclopedie 2001, Winkler Prins;
* Websites:
- http://library.thinkquest.org/22866/Dutch/Leger.html?tqskip1=1
maker en jaartal onbekend;
- http://www.romavictor.be/menu/iframe.php
maker en jaartal onbekend;
- http://80.112.236.197/~jrc094/leger.html
maker en jaartal onbekend;
- http://users.skynet.be/latijn/Nederlands/Romeinen/leger.htm
gemaakt door Cedric Verlinde in 2001-2004;
- http://www.geocities.com/romeinse_leger/beginframes.html
gemaakt door Eric van Luijt en Pieta Tilborghs, jaartal onbekend;
- http://www.geocities.com/EnchantedForest/Fountain/5832/interactief.htm
maker en jaargetal onbekend;
- http://www.historischhuis.nl/Oudheid/OudheidEcosoc.html
maker en jaartal onbekend;
- http://users.pandora.be/kissyp/leger/leger.html
maker en jaartal onbekend.

REACTIES

S.

S.

Hoiiii
We hebben heel veel gehad aan je werkstuk op scholieren.com maar het beste stuk vonden we toch wel de bronvermelding!Bedankt jongen...
keep up the good work, jij komt er wel!
ave,
smakjes snada xxxxxxxxxxxxxxxx

20 jaar geleden

M.

M.

echt heel goed stuk hoor.
petje af

19 jaar geleden

E.

E.

hey, een vraagje: hadden de romeinen nu een rond of een vierkant -rechthoekig schild?

14 jaar geleden

P.

P.

gozer alles is gekopieerd echt alles het is gewoon een verzameling van alle sites die bovenaan staan op google best triest maarja

13 jaar geleden

R.

R.

Waarom was dat een goeie opstelling en wrm staat het er niet bij

12 jaar geleden

C.

C.

heel goed en erg bruikbaar PETJE AF!!! :)

11 jaar geleden

N.

N.

Heel goed ik heb hard moeten werken maar het is nog goed gekomen om het werkstuk af te krijgen heel erg bedankt!

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.