De dood bij de Romeinen
Inhoudsopgave
Woord vooraf
Inleiding
1 Het leven na de dood volgens de Romeinen
1.1 Volgens filosofen
1.1.1 Epicuristen
1.1.2 Stoïcijnen
1.1.3 Astrale onsterfelijkheid
1.2 Volgens het volk
2 Invloed op hun leven
2.1 De gebruiken na het overlijden
2.1.1 Het overlijden
2.1.2 Ceremonie
2.1.3 Graven en grafstenen
2.1.4 Herdenken
2.2 Voorzorgen
3 De onderwereld in de mythologie
3.1 Mythologische figuren
3.2.1 Bewoners
3.2.2 Bezoekers
Besluit
Bijlagen
1 Het leven na de dood volgens de Romeinen
1.1 Volgens filosofen
1.1.1 Epicuristen
De hoofdzaken van het epicurisme:
- De goden bestaan, maar laten zich niet in met de mens. Men moet ze dus met eerbied behandelen, maar niet vrezen.
- Het hoogste goed is enerzijds lust (dat waar iedereen van nature naar verlangt) en anderzijds onverstoorbaarheid (dit wordt bereikt door het overwinnen van vrees voor de goden, de dood en het noodlot).
- Er zijn drie begeerten: de natuurlijk-noodzakelijke, de natuurlijk niet-noodzakelijke en de ijdele. Men moet enkel de eerste bevredigen. Door zo sober en autark te leven vindt men vrijheid aangezien er geen extra bekommernissen zijn.
- ‘Leef verborgen’ is hun motto. Hiermee wordt bedoeld ‘Hou je niet bezig met wat voor wrijvingen kan zorgen zoals de staat, kinderen.. Berokken de andere geen schade om er zelf ook geen berokkend te worden.’
Kortom moest men dus sober en onbezorgd op de achtergrond leven om gelukkig te worden.
Epicurus (341 v.Chr. - 270 v.Chr.) werd geïnspireerd door Democritus,. Hij heeft diens geloof in atomen dus aangenomen[1], maar toch een ding gewijzigd: volgens Epicurus gaan atomen niet in willekeurige richting, maar vallen ze verticaal door de oneindige ruimte. Door een minieme afwijking in hun koers ontstaan er zo botsingen. De dood is gewoon een scheiding van ziels- en lichaamsatomen, wat het einde van het bewuste leven tot gevolg heeft. Ook de ziel is dus sterfelijk, want ze is even materieel als het lichaam (ze zijn immers beide uit atomen gevormd). Dit is een volkomen natuurlijk en pijnloos verschijnsel waar men geen angst voor moet koesteren. Hoewel het sterven gruwelijk en pijnlijk kan zijn, is de dood niets om bang voor te zijn. Dan bestaan we immers niet meer. Voor het leven hebben we toch ook een lange tijd niet bestaan zonder daar last van te ondervinden. Wie niet bestaat, kan geen pijn of leed voelen. De ontbonden atomen begeven zich weer onder de andere (dus geen leven na de dood) tot een volgende botsing er een nieuw mens van maakt. Het leven wordt dus op ‘pauze’ gezet. Dit vorige leven van de materie kan het menselijke geheugen echter niet vatten, dus heeft het niets te maken met wie we nu zijn.
Titus Lucretius Carus (ca. 95- 55 v.Chr.) was een Romeinse dichter en filosoof. Hij schreef een werk genaamd De rerum natura, waarin hij de leer van Epicurus uit de doeken doet, eveneens met de bedoeling mensen te bevrijden van hun angsten.
Het epicurisme is in strijd met de Romeinse deugd pietas, die staat voor de trouw van kind aan ouder, burger aan staat en mens aan god. Lucretius heeft zichzelf, met het propageren van het epicurisme, dus niet populair gemaakt bij zijn landgenoten toen hij zei dat men beter geen kinderen krijgt, zich niet bezighoudt met politiek en er geen relatie is tussen mensen en goden. Daardoor hebben zijn tijdgenoten niet over hem geschreven.
De enige bron die wij dus over Lucretius hebben, is de (katholieke) kerkvader Hiëronymus (4de eeuw na Christus). Deze is echter niet al te betrouwbaar vanwege het grote tijdsverschil en de inhoudelijke verschillen tussen christendom en epicurisme. De katholieke kerk zegt bijvoorbeeld dat je contact moet zoeken met God, terwijl het epicurisme dit als volkomen nutteloos beschouwt.
We bekijken een fragment uit De rerum natura 3, vers 847-853 van Lucretius
nec, si materiem nostram collegerit aetas
post obitum rursumque redegerit ut sita nunc est,
atque iterum nobis fuerint data lumina vitae,
pertineat quicquam tamen ad nos id quoque factum,
interrupta semel cum sit repetentia nostri.
et nunc nil ad nos de nobis attinet, ante
qui fuimus, [neque] iam de illis nos adficit angor.
'Als de tijd onze materie verzamelt
na onze dood, en deze weer samenbrengt zoals zij nu is,
en aan ons het levenslicht terug geschonken zou worden,
dan heeft dit gegeven toch niets met ons van doen,
want de herinnering aan ons is onderbroken.
En de wij nu heeft helemaal geen betrekking op de wij die we
vroeger waren, noch leeft er dus nog enige angst van vroeger.'
- Stoïcijnen
Het stoïcisme ontstond ongeveer gelijktijdig met het epicurisme. Zeno van Cytium op Cyprus (ca. 333-262 v.Chr.), leerling van de cynicus[2] Crates, doceerde, als reactie op het opkomende epicurisme, de oude stoa in de Stoa Poikile[3]. Zijn werk ging echter verloren.
De middelste stoa ging vooral over eclectisch denken[4]. Hier hebben we Panaetius van Rhodos, die het stoïcisme in Rome introduceerde en waar Cicero veel aan ontleend heeft.
De nieuwe stoa wordt vertegenwoordigd door Seneca (ca. 1 v.Chr.-65 n.Chr.) en keizer Marcus Aurelius (121-180 n.Chr.).
De hoofdzaken van het stoïcisme:
- Alles gaat uit van de rede.
- Wat kennisleer betreft beschouwen ze iemands kennis bij de geboorte als een onbeschreven blad. Bij elke waarneming wordt er een nieuwe indruk achtergelaten. Dit gebeurt passief van buitenaf.
- Qua ethica is het doel de volmaakte redelijkheid, men mag ons geluk niet laten afhangen van al het uitwendige, dit bekomen we d.m.v. de onverstoorbaarheid (apatheia).
Het hoogste goed daarentegen is de deugd, de rede moet ervoor zorgen dat elk mens zich in sympathie vindt met de anderen en zo een solidair wereldburger wordt.
- Volgens de stoïcijnse kosmologie is de wereld één en materieel. Aan de grond van alles liggen twee oerprincipes: de actieve Logos; de immanente wereldrede, die in alles doordringt en er een levenskracht aan verleent, en de passieve oerstof.
Psychologie:
‘… de menselijke ziel is een emanatie van het Goddelijk Vuur, een actief en verstandig pneuma[5], dat aan het lichaam leven en eenheid geeft (…) De ziel is dus stoffelijk. Weliswaar overleeft ze de scheiding van lichaam en ziel bij de dood, maar keert dan, hetzij dadelijk, hetzij later, naar het Vuur terug. Vermits de ziel uit vuur bestaat, moet zij dus opstijgen, m.a.w. haar voortbestaan kan niet onderaards zijn. De Stoa verwerpt dus de onderwereld.’[6]
In de latere stoa (Epictetus en Marcus Aurelius) is er helemaal geen sprake van voortbestaan, daar gaat de mens op in de natuur of als levensenergie bij een ander wezen.
Seneca schrijft het volgende in Epistulae ad Lucilium, boek 8, brief 70, 3
Scopulum esse illum putamus dementissimi: portus est, aliquando petendus, numquam recusandus, in quem si quis intra primos annos delatus est, non magis queri debet quam qui cito navigavit. Alium enim, ut scis, venti segnes ludunt ac detinent et tranquillitatis lentissimae taedio lassant, alium pertinax flatus celerrime perfert.
'We menen, in onze opperste dwaasheid, dat dat einde een rots is: maar het is een haven, die ooit betreden moet worden, nooit geweigerd kan worden, waarover degene die er in zijn eerste levensjaren arriveert, niet meer te klagen heeft dan degene die een snelle vaart maakte. Want de ene, zoals je weet, wordt een speelbal van de wind, wordt vastgehouden en afgemat uit afkeer voor de tergend trage rust, de andere wordt door een aanhoudende wind snel ter plekke gebracht.’
Seneca vergelijkt het leven hier met het varen op een rivier. Hij meent dat velen de dood als een rots zien, die, wanneer hij te laat ontweken wordt, de vaart beëindigt. De dood is echter geen obstakel in het leven dat men dient te ontwijken, maar de bestemming ervan. Er is dus geen verschil tussen vroeg of laat sterven, in beide gevallen hebben ze hun bestemming bereikt.
In 4 en 5 gaat hij verder over hoe men het leven zou moeten benaderen:
…Quae, ut scis, non semper retinenda est; non enim vivere bonum est, sed bene vivere. Itaque sapiens vivet quantum debet, non quantum potest.
(…) Cogitat semper qualia vita, non quanta sit. Si multa occurrunt molesta et tranquillitatem turbantia, emittit se; nec hoc tantum in necessitate ultima facit, sed cum primum illi coepit suspecta esse fortuna
‘…Aan het leven, weet je, moet niet altijd vastgeklampt worden; het is immers niet goed om gewoon te leven, maar om goed te leven. Dus de wijze zal leven zolang hij moet, niet zolang hij kan.
(…) Hij denkt altijd aan de kwaliteit van het leven, niet hoe lang het is. Als vele problemen hem benaderen en dreigen zijn rust te verstoren, draagt hij zichzelf buiten; en dit doet hij niet alleen in hoge nood, maar zodra het lot hem er verdacht uit begint te zien.’
We zien dat Seneca mensen hier aanspoort om er bij veel tegenslag voor te kiezen om uit het leven te stappen. Men moest ook vooral niet wachten tot het echt niet anders kon, iedereen moest toch ooit in die haven aankomen. Aangezien zelfmoord bij de Romeinen werd beschouwd als een verzuim aan de staat en het onttrekken aan verantwoordelijkheden keerde het Romeinse volk zich tegen hem. Later werd hij er dan ook door keizer Nero (zijn vroegere leermeester) van verdacht lid te zijn van een samenzwering tegen de keizer en gedwongen om, ironisch genoeg, zelfmoord te plegen.[7] Zijn lichaam werd, stoa-waardig, zonder enige plechtigheid gecremeerd.
Marcus Aurelius schrijft in zijn meditaties of overpeinzingen[8], boek 6, 2:
‘De dood is de plaats waar wij uitrusten van onze zintuiglijke indrukken, van de stuiptrekken van onze begeerten, van de dooltochten van ons denken en van de dienstbaarheid aan het vlees’[9]
Met zintuiglijke indrukken worden de waarnemingen die ons blad der kennis merken bedoeld, Onze begeerten zijn de verlangens die ons van de apatheia afhouden en ons denken is de ratio waarmee men redelijkheid en deugd tracht na te streven.
- Astrale onsterfelijkheid
Astrale onsterfelijkheid berust op de kennis van astronomie. Astronomie wordt voor het eerst bestudeerd in Babylonië. Zodra men het hele heelal en zijn beweging wat begon te begrijpen, werd hier natuurlijk direct een goddelijke intelligentie in gezien, waar de mens een deel van zou bezitten. Het eerste contact tussen Griekenland en het Oosten waren de mysteriegodsdiensten[10]. Zij namen deze astrale opvattingen dan ook op in hun filosofie. Enkele voorbeelden:
- Het pythagorisme:
- Er is een dubbele mechanica: een aardse, sterfelijke, en een goddelijke, onsterfelijke
- Het opsluiten van de goddelijke ziel in het aardse lichaam is een straf.
- Het platonisme:
- De hemellichamen zijn goddelijk.
- De mens heeft een deel van dat goddelijke in zich.
- Het neopythagorisme (Rome):
- Wedergeboorte is een straf voor de fouten die een mens maakt.
- Door studie en ascese kan men aan deze gevangenis van de ziel ontsnappen.[11]
- Het eclectisch stoïcisme:
- De ziel stamt af van en zal terugkeren naar het goddelijk vuur. (zie stoïcisme)
- Dit goddelijk vuur wordt, onder invloed van het astrale geloof, bij de sterren geplaatst.
Wat wij gaan onderzoeken is Cicero’s (106 - 43 v.Chr.) invulling van dit astraliteitsgeloof. Hiervoor bekijken we fragmenten uit zijn Somnium Scipionis (droom van Scipio), het zesde en laatste boek van De re publica. In het Somnium horen we Publius Cornelius Scipio Aemilius Paulus, de Romeinse veldheer en politicus die zorgde voor de overwinning van Carthago in de 3e Punische oorlog. Hij vertelt over het hiernamaals.
Cicero, Somnium Scipionis, §13
… omnibus, qui patriam conservaverint, adiuverint, auxerint, certum esse in caelo definitum locum, ubi beati aevo sempiterno fruantur (…) harum rectores et conservatores hinc profecti huc revertuntur.
‘… voor iedereen die het vaderland heeft bewaard, gediend of uitgebreid, is er een zekere plaats in de hemel bepaald, waar gelukkigen genieten van een eeuwige tijd (…) de leiders en hoeders van die staat vertrekken van hier, en keren naar hier terug.
(hier = de hemel, het leven op aarde is dus een uitstap van de ziel.)
Cicero, Somnium Scipionis, §15
… Nisi enim deus is, cuius hoc templum est omne, quod conspicis, istis te corporis custodiis liberaverit, huc tibi aditus patere non potest. Homines enim sunt hac lege generati, qui tuerentur illum globum, quem in hoc templo medium vides, quae terra dicitur, iisque animus datus est ex illis sempiternis ignibus, quae sidera et stellas vocatis (…) nec iniussu eius, a quo ille est vobis datus, ex hominum vita migrandum est, ne munus humanum assignatum a deo defugisse videamini.
‘Als de god van wie deze tempel, en al wat je kan zien, is, je niet bevrijdt uit de boeien van het lichaam, kan hij de toegang voor jou naar hier niet openen. Mensen zijn immers verwekt door deze wet, om de bol, aarde genaamd, die je hier te midden van deze tempel ziet, te beschermen, en aan hen is een ziel gegeven uit de eeuwig brandende vuren die jullie hemellichamen en sterren noemen. (…) zonder toestemming van hem die jullie dit gegeven heeft, mag men niet uit het menselijke leven verhuizen, om niet de indruk te wekken een menselijke taak, opgedragen door een god, te ontvluchten.‘
Cicero vernoemt ‘god’ verschillende keren:
- Hij spreekt over een deus die baas is van het heelal (beschreven als een templum)
- Hij beschouwt de opsluiting van de ziel in het lichaam als een geschenk/opdracht van de goden (meervoud!). §17: ‘animos munere deorum hominum generi datos’
- Hij beschouwt alle sterren, eigenlijk de hele melkweg, en zelfs de mens als goddelijk. ‘animata divinis mentibus’
We vinden dus dat ‘god’ bij Cicero geen bepaalde persoon of instelling is. Maar dat het universum wel duidelijk gestuurd wordt door een zekere goddelijke kracht.
Verder zegt hij dat de ziel opgesloten wordt in het lichaam met als doel om de aarde te beschermen maar om hier uit te mogen is zelfmoord niet de oplossing, het vooruithelpen van de staat is dat wel.
1.2. Volgens het volk
Het gewone volk hield zich natuurlijk niet bezig met het lezen van Cicero of Lucretius. Wat zij dachten is ook nergens in een boek neergeschreven, aangezien ze zich niet bezighielden met literatuur. 'Het enige waar wij onze informatie over de ideeën van het gewone volk vandaan kunnen halen zijn de grafstenen, waarvan we er later een paar gaan bekijken
We hebben reeds gezien dat filosofische opvattingen kunnen uitgaan van een zielsverhuizing, een directe wedergeboorte, een versmelting met het vuur… Voor de gewone Romein leefde de ziel echter vooral voort in de herinnering. Hieruit ontstonden de vele grafrituelen en speciale grafstenen ook: het was een overwinning op de dood als je naam nog ver en lang weerklonk. Dit was helaas voor niet veel doorsnee Romeinen weggelegd.
Over de onderwereld hebben we niet veel eenduidige informatie. Niemand is er namelijk uit teruggekeerd om het op te schrijven.
Er werd algemeen aangenomen dat de ziel vanaf de dood zijn tocht naar de onderwereld begint als schim. Deze schimmen hebben het gestalte van een persoon maar zijn veel ijler en vervaagd (denk maar aan de geesten in Harry Potter). De ingang van deze onderwereld bevindt zich voor de Romeinen in een grot bij het Avernusmeer, ten noorden van Napels. Volgens de Grieken is er ook een ingang bij Kaap Taenarum.
De tocht naar beneden, waarvan men soms zegt dat Hermes[12] hem begeleid, is pikdonker. Terwijl je de Styx nadert wordt het iets lichter zodat de dolende schimmen te onderscheiden zijn. De Styx is de diepe, sterke rivier die je moet oversteken om in het rijk van Hades te geraken, hij vloeit negen keer rond de onderwereld. Om op de veerboot van Charoon toegelaten te worden zijn twee voorwaarden: je moet begraven zijn en je moet de tocht kunnen betalen. Deze tocht kost een obool die bij de begrafenis onder de tong wordt gelegd. Wie niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt geweigerd en blijft rondzwerven aan de oever. Een andere versie is dat Charoon ze na 100 jaar toch met tegenzin overzet.
Het welkomstcomité wordt verzorgd door Cerberos, een driekoppige, reusachtige hond. Cerberos’ voornaamste taak is er voor te zorgen dat er geen levenden in de onderwereld binnenglippen. Er wordt ook soms gezegd dat hij helemaal aan het begin van de afdaling zit.
Hierna kom je aan een drieschaar: een ‘rechtbank’ die de goede daden en gedachten tegenover de slechte afweegt. De drie rechters hierbij zijn Aiakos (vader van Pèleus en grootvader van Achilleus), Minos en Rhadamanthos (zonen van Zeus en Europa). Zij gebruiken de weegschaal van Themis, de geblinddoekte en onpartijdige godin van het recht. Dit is ook de plaats vanwaar Hades en Persephone[13] vanaf hun ebbenhouten tronen regeren.
Hierna splits het pad op, zij bij wie het goede overweegt, mogen naar het gelukzalig bestaan van 1000 jaar in de Elysese velden, ten midden van feesten, muziek, lekker eten.. alles wat je maar kan wensen. Daarna worden ze opgenomen in het etherisch vuur,. Dit vuur bevindt zich boven het hemelgewelf en is te zien door de kleine gaatjes daarin (te vergelijken met het goddelijke vuur van het eclectisch stoïcisme).
Soms wordt er ook gesproken over de zogenaamde Asphodelvelden, een grote vlakte waar men als vleermuizen rondfladdert. Hier gaan degenen bij wie de weegschaal gelijk is naartoe.
Degenen bij wie het slechte overweegt, moeten echter 1000 jaar naar de Tartaros of Erebos waar je alles wat je een ander in je hele leven hebt aangedaan in tienvoud terugkrijgt. De tranen van deze misdadigers stromen in de zoute rivier de Cocytus. De Tartaros wordt begrensd door de Plegetoon, een rivier die geen water maar vlammen draagt. Na 1000 jaar van deze kwelling worden deze slechte schimmen door een verstikkend hete woestijn geleid tot aan de Lèthè. Wie veel van deze stroom van vergetelheid drinkt zal alle kwellingen van in de Tartaros vergeten, maar weer een leven vol fouten leiden. Wie zijn dorst beheerst en er weinig van drinkt zal in het volgende leven voorzichtig zijn en daarna wel tot de Elysese velden toegelaten worden (Er wordt in sommige bronnen ook gezegd dat de deugdzame mensen van deze rivier mochten drinken om zich voor te bereiden op het Elysium.)
Dit volgende leven wordt beslist door de drie Parcen (schikgodinnen) Klotho, Lachesis en Atropos. Van deze drie zussen spint Klotho de levensdraad, bepaalt Lachesis de obstakels onderweg en knipt Atropos ze af.
Al bij al zou de onderwereld er dus ongeveer zo uit zien.
In theorie klinkt dit allemaal mooi maar laat ons er, in Cicero’s woorden uit De natura deorum 2, 5, nog iets over zeggen:
Quaeve anus tam excors inveniri potest, quae illa, quae quondam credebantur apud inferos, portenta extimescat?
‘Welke dwaze oude vrouw kan er gevonden worden die, van al die fabeltjes die ooit geloofd werden bij de goden van de onderwereld, bang is?’
2. Invloed op hun leven
2.1. De gebruiken na het overlijden
2.1.1. Het overlijden
Wanneer een Romein op sterven lag, verzamelden zijn naasten zich rond het sterfbed. Om de dood vast te stellen werd de naam van de overledene drie keer luidkeels geroepen (conclamatio genaamd). Dit zien we ook terug bij Ovidius (43 v.Chr.-17 n.Chr.) in Metamorphoses, 8, vers 231-233:
at pater infelix, nec iam pater, "Icare," dixit,
"Icare," dixit "ubi es? qua te regione requiram?"
"Icare" dicebat
'Maar de vader, intussen geen vader meer, zei: “Icarus,
Icarus, waar ben je? In welke streken moet ik je zoeken?”
“Icarus” herhaalde hij.'
Indien mogelijk, ving een van hen de laatste adem op in een kus, en sloot deze ook de ogen.
Hierna werd het lijk gewassen en gezalfd. Bij rijkere families werd het wassen en parfumeren uiteraard niet gedaan door de huisgenoten, maar door pollinctores, dit waren de slaven van de libitinarius[14], die begrafenissen coördineerde als beroep.
De Romein werd de netste kleren aangedaan en een obool[15] werd onder de tong gelegd om zo een veilige tocht over de Styx te verzekeren. Het lijk werd versierd met kransen en omringd door olielampen uitgestald in het atrium van het huis. Bij de voordeur werd soms een cipressentak geplaatst, vooral bij rijkeren. Ook het haardvuur werd gedoofd: hieraan zien we hoe groot de symboliek van het haardvuur (de verering van Vesta) was. Hoelang ze bleven liggen hing meestal af van de stand waarin de overledene zich bevond: hoe hoger, hoe langer. We mogen dus niet verzwijgen dat er zeker gevallen waren die nog geen dag bleven liggen en waarbij er veel minder pracht en praal aan te pas kwam. De gangbare norm was echter zo’n drie dagen.
2.1.2 Ceremonie
Hier na werd het lijk buiten de stadsmuren gedragen. Het was namelijk ten strengste verboden om iemand binnen de stad te begraven. Enkel keizers en Vestaalse maagden waren een uitzondering op deze regel. Bij uitzonderlijk belangrijke Romeinen kwam de optocht langst het forum,[16] waar een heraut of omroeper, vanaf de rostra[17], een overlijdensbericht sprak.
Deze processie kwam voor in volgende orde:
Voorop liepen muzikanten, die fluit, hoorn en trompet speelden, of zongen.
Dan volgden fakkeldragers, deze waren vooral van belang toen begrafenissen nog hoofdzakelijk ’s nachts plaatsvonden. Enkel burgers met een hoge positie werden overdag begraven. Nadien waren er echter steeds meer processies overdag.
Een belangrijk element waren de praeficiae of klaagvrouwen, zij werden betaald om de taken van de vrouwelijke familieleden over te nemen, bij beter gestelde families dus. Hun taken bestonden uit het schreeuwen, zichzelf op armen en borst slaan, haar uitrukken, hun eigen lichaam openkrabben… Kortom, ze deden er alles aan om te tonen hoe groot het gemis van de overledene was.
Als die er waren, kwamen hierna de vrijgelaten slaven met een vilten muts als teken van hun vrijheid. Het vrijlaten van slaven was dus niet alleen een kwestie van menselijkheid, maar ook om een waardige begrafenis te verzekeren.
Soms waren er zelfs clowns aanwezig die de dode bespotten.
Daarachter volgden de voorouders, die werden vertegenwoordigd door slaven met maskers. Deze maskers werden telkens bij het overlijden gemaakt en bewaard in het huis. Beeldjes van de voorouders werden gezien als de beschermers van het huis. Zo zien we dat er ook aan de cultus van de voorouders veel aandacht werd besteed. Bij gelegenheden (zoals het overlijden van een nakomeling) werden deze maskers uit de kast gehaald en gebruikt.
Dit carnaval werd gevolgd door de lijkbaar, soms versierd met goud, purper en ivoor, of een simpele doodskist, afhankelijk van het vermogen van de overledene of zijn verwanten.
Tot slot kwamen de familieleden: mannen bedekten het hoofd en zwegen, terwijl vrouwen hun in de war gebrachte haar tentoonstelden en, net als de klaagvrouwen, om ter luidst hun verdriet betuigden. De vaste rouwkleuren waren grijs en zwart.
Natuurlijk kwamen bovenstaande functies niet allemaal voor bij een doorsnee processie. Gewone burgers werden bijvoorbeeld gewoon 's avonds door vespiliones[18] in een eenvoudige doodskist weggedragen. Dit varieerde van een kind dat 's nachts over de stadsmuren werd geworpen, tot een consul voor wie de hele stad rouwde.
2.1.3 Graven en grafstenen
Net als nu waren er twee soorten begrafenissen: crematie (lijkverbranding) en inhumatie (lijkbegraving). Aanvankelijk werd er meer begraven, maar crematie werd steeds populairder.
Een eenvoudige crematie, bustum genaamd, bestond uit een put met hout in. Hier werd de overledene in gecremeerd en de resten werden achteraf gewoon bedekt met aarde. Wat vaker voorkwam, was echter dat beide ceremoniën op verschillende plaatsen werden gehouden (bij cremeren heette het een ustrina en bij begraven een sepulcrum). Er werd een brandstapel gemaakt waarop de lijkbaar geplaatst werd. Die was natuurlijk versierd. Alles waar de overledene gehecht aan was geweest tijdens zijn leven, werd op de brandstapel gegooid. Dit konden kledingstukken zijn, sieraden, wapens, kunstwerken... Na de ogen nog een laatste keer geopend, en weer gesloten te hebben, en een afscheidskus te geven stak een verwant of vriend de brandstapel aan met een fakkel. Ondanks dat het officieel verboden was, werden er geurende oliën en bloemen op het vuur gegooid, waarschijnlijk omdat zo'n crematie niet al te fris rook. De smeulende resten werden geblust met wijn, en verzameld door een naaste verwante.
De overblijfselen werden in een urn geplaatst. Wat er met die urn gebeurde, kon verschillen: ofwel belandden ze in het familiegraf, een columbarium[19], ofwel, als de overledene erg welgesteld was, werd de urn apart begraven in een heus grafmonument, ook wel mausoleum genoemd naar Maussolos, heerser van Carië , die als eerste zo'n grafkolos liet bouwen.
Mausoleum van Halicarnassus |
Bij de intrede van het christendom werd er echter steeds meer begraven. Zij geloofden namelijk in de dag des oordeels, waarop zowel levenden als doden voor God zouden verschijnen. Voor gecremeerden was dit iets lastiger... Een arme Romein werd in een witte doek gehuld en zo in een put geworpen, of belandde in een put met houten beschoeiing. De gemiddelde Romein had een houten sarcofaag en de rijken kregen een loden of stenen sarcofaag. Hoe groter de rijkdom, hoe groter het grafmonument. Wat wel steeds terugkeert zijn de zogenaamde grafgiften, deze offers belanden bij een crematie in het vuur, en worden bij inhumatie samen met het lijk begraven.
Na de begrafenis keerden ze terug naar huis en werd er een grootfeestmaal
ter ere van de overledene gehouden. Over de periode tussen de begrafenis en dit maal zijn veel tegenstrijdige bronnen te vinden. Vaak wordt er gezegd dat dat vlak na, of negen dagen na de begrafenis plaatsvond.
Na het hele begrafenisgebeuren werd iedereen gezuiverd, omdat ze zo nauw in contact waren gekomen met de dood. Dit kon verschillende handeling inhouden: ze werden bijvoorbeeld besprenkeld met een natte olijftak of zeewater (liefst door een priester) of ze stapten over het vuur. Wat ook altijd gebeurde was dat de klaagvrouwen hen toestemming gaven weg te gaan met de woorden ilicet (komt van ire licet: je mag beschikken), of dat iedereen nog een laatste afscheid nam met vale (het ga je goed).
Op een graf werd een grafsteen geplaatst met Dis Manibus (Sacrum), vaak afgekort tot D.M.(S.), de naam van de overledene, diens beroep ,hoogtepunten uit zijn carrière en vaak een vrij precieze leeftijd (soms tot op het aantal dagen nauwkeurig). Vaak wordt ook vermeld wie de begrafenis heeft betaald.
Grafschriften spraken vaak de voorbijgangers aan, aangezien ze meestal aan de uit- en invalswegen van de stad lagen. De stenen zijn goed bewaard gebleven, wat ons een duidelijk beeld van de Romeinse samenleving geeft. Sommige zijn erg ontroerend, andere net grappig.
(graf van Flavia Amoena)
VT ROSA AMOENIA HOMINI EST QUOM PRIMO TEMPORE FLORET,
QUEI ME UIDERUNT, SEIC EGO AMOENIA FUI.
Zoals voor een mens een roos mooi is in haar eerste bloeitijd,
zo was ik, voor wie mij hebben gezien, mooi.[20]
Rome, CE 967, 1e eeuw v.Chr. Metr.'
(graf van Calliste, ‘de Mooiste’)
CALLISTE MIHI NOMEN ERAT, QUOD FORMA PROBAUIT.
ANNUS UT ACCEDAT, TER MIHI QUINTUS ERAT.
GRATA FUI DOMINO, GEMINOI DILECTA PARENTI.
SEPTIMA LANGUENTI SUMMAQUE UISA DIES.
CAUSA LATET FATI, PARTUM TAMEN ESSE LOQUONTUR,
SED QUAECUMQUE FUIT, TAM CITO NON MERUI.
Calliste was mijn naam, en mijn schoonheid maakte die waar.
Met één jaar erbij nog was ik drie maal vijf geworden.
Ik was graag gezien bij mijn meester, geliefd bij beide ouders,
Zeven dagen lag ik ziek, en dat was de laatste dag die ik zag.
De lotsoorzaak is onduidelijk. ’t Moest zo zijn, heet het dan.
Maar wat het ook was, zo snel had ik dat niet verdiend.[21]
Rome, CE 1035. Metr.
2.1.4 Herdenken
De Romeinen geloofden, zoals reeds vermeld, dat de zielen bleven leven na de dood. Daarom werden er regelmatig offers gehouden voor de overledene. Dit was trouwens ook de reden dat er soms eten en drinken mee werd begraven. De ziel moest toch iets kunnen eten op zijn weg naar de onderwereld. Bij erg welgestelde Romeinen werden er zelfs spelen georganiseerd, of publieke feestmalen gehouden ter ere van de overledene.
Er waren ook een paar vaste feestdagen om de dode te eren. Een belangrijke hiervan was de parentalia, die negen dagen besloeg. Dit festival begon op 13 februari, ingewijd door een officieel offer door een Vestaalse maagd. Het eindigde op 21 februari met de feralia. Het verschil tussen die twee is dat de parentalia eerder een gesloten aangelegenheid was: iedere familie offerde voor zijn eigen overledenen en eerde zijn eigen voorouders. De feralia daarentegen was een algemene, publieke feestdag waarop alle doden herdacht werden.
Om het hele rouwgebeuren af te sluiten was er op 22 februari de caristia. Waar de vorige twee feesten zich vooral richten op het heengaan van de overledene, focust de caristia op de voorspoed van degenen die wel nog leven. Deze feestdagen worden ook genoemd in Fasti, 2, vers 616-630 van Ovidius:
Proxima cognati dixere Karistia kari,
et venit ad socios turba propinqua deos.
scilicet a tumulis et qui periere propinquis
protinus ad vivos ora referre iuvat,
postque tot amissos quicquid de sanguine restat
aspicere et generis dinumerare gradus.
innocui veniant: procul hinc, procul impius esto
frater et in partus mater acerba suos,
cui pater est vivax, qui matris digerit annos,
quae premit invisam socrus iniqua nurum.
Tantalidae fratres absint et Iasonis uxor,
et quae ruricolis semina tosta dedit,
et soror et Procne Tereusque duabus iniquus
et quicumque suas per scelus auget opes.
'Het geliefde koningsvolk heeft de volgende dag de naam Caristia gegeven,
en de menigte van gerelateerden komt de familiegoden ontmoeten.
Het is een opluchting is om, van de graven, en de verwanten die zijn gestorven,
direct naar de levenden over te gaan:
en na het verlies van zo veel, te zien wat er van de kroost overblijft,
en de graden van verwanten op te tellen.
Laat de onschuldige komen: houd ver, ver weg van hier,
de onnatuurlijke broer en de moeder, onaardig tegen
haar eigen kind; hij voor wie zijn vader te lang leeft, die van zijn moeder de dagen berekent; de schoonmoeder,
die uit haat en oneerlijk haar schoondochters onderdrukt.
Laat er geen broers van de lijn van Tantalus, noch vrouw van Jason aanwezig zijn,
noch zij die tot de landlieden uitgedroogde koren gaf;
noch Progne en haar zuster, noch Tereus, wreed tegen beide;
noch wie dan ook die zijn bezittingen doet toenemen door misdaad.'
2.2 Voorzorgen
Een waardige begrafenis kost natuurlijk geld. Om te zorgen dat de nabestaanden deze kosten niet allemaal moesten dragen, maar de overledenen toch een mooie uitvaart hadden, was er een soort ‘verzekeringssysteem’. Dit hield in dat alle Romeinen met hetzelfde beroep samenlegden in een pot, waar dan de begrafenissen uit betaald werden. Dit gold natuurlijk voor de middenklasse: rijken lieten genoeg geld na om hun begrafenis mee te betalen en wie geen beroep had (en dus geen geld voor in de pot) had geen zekerheid over zijn begrafenis. Wie de staat een grote dienst had bewezen kreeg een staatsbegrafenis (funus publicum), betaald door de staat.
3. De onderwereld in de mythologie
3.1. Mythologische figuren
3.1.1. Bewoners
Welke figuren er in de onderwereld leven hebben we reeds gezien, zij hebben echter elk een eigen afkomst, kenmerken en verhalen. Die gaan we hier bespreken.
Laat ons beginnen bij de heerser van de onderwereld Hades[22]. Hades (of Pluto, Orcus, Dis Pater) is, net als de oppergod Zeus, een zoon van Kronos en Rhea. Kronos had ooit voorspeld gekregen dat een van zijn zonen hem van de troon zou stoten. Om dit te voorkomen at hij dus al zijn kinderen op. Enkel Zeus bleef, door een list van Rhea gespaard: ze beviel in het geheim op Kreta en gaf Kronos à la roodkapje een grote steen te eten. Deze liet Kronos dus de andere kinderen uitspuwen waarna het rijk werd verdeeld onder de zonen. Hades kreeg hier het onderaardse rijk toegereikt, wat hem ook god van de rijkdommen maakte door de grondstoffen en edelstenen[23].
Hades' vaste attributen zijn de Hoorn des overvloeds als teken van rijkdom, een tweetand waarmee hij obstakels uit de weg ruimde, een bos sleutels als teken dat hij de poorten goed bewaakte en zijn trouwe hellehond Cerberos. De cyclopen maakten voor hem ook een helm der onzichtbaarheid, Zeus kreeg van hen zijn bliksemschichten en Poseidon zijn drietand.
Niemand had zin om in dit donkere rijk te wonen, Hades was dus lange tijd alleen. Toen hij op een van zijn zeldzame tochten boven het oppervlak de mooie Persephone zag, werd hij op slag verliefd en nam hij haar mee naar zijn rijk. Persephone's moeder Demeter, de godin van de vruchtbaarheid, was hier zo ongelukkig om, dat de hele wereld verdorde. Omdat hier veel mensen aan stierven mocht haar dochter terug als ze het onderaards voedsel kon weerstaan. Nadat Hades haar granaatappelzaden[24] te eten had gegeven werd er overeengekomen dat ze zes maanden bij haar moeder en zes maanden bij haar man zou zijn. In de maanden dat Persephone in de onderwereld verbleef was Demeter triest, waardoor het landschap weer verdorde. Dit verklaart de seizoenen.
Persephone kan voorgesteld worden als een jeugdig, onbezorgd meisje, maar ook als een volwassen heerseres van de onderwereld. Ze heeft vaak een toorts bij die haar leidt in het schimmenrijk of de bewuste granaatappel die haar verplichtte hier te blijven.
Cerberos was, zoals veel andere monsterlijke figuren, een kind van het monster Echidna en de reus Typhon. Hij heeft drie hondenkoppen met spitse oren, een bek vol scherpe tanden en hongerige kaken. Zijn staart is een giftige slang en zijn lichaam is bedekt met slangen, schubben en soms veren. Toen zijn vader opgesloten werd onder de Etna voor het aanvallen van de Olympos mochten hij en de andere kinderen vrij, om als uitdaging voor helden te dienen.
Een van de weinigen die Cerberos weet te misleiden is Aeneas in Vergilius’ Aeneis, boek 6, vers 417-425.
Cerberus haec ingens latratu regna trifauci
personat aduerso recubans immanis in antro.
cui uates horrere uidens iam colla colubris
melle soporatam et medicatis frugibus offam
obicit. ille fame rabida tria guttura pandens
corripit obiectam, atque immania terga resoluit
fusus humi totoque ingens extenditur antro.
occupat Aeneas aditum custode sepulto
euaditque celer ripam inremeabilis undae.
‘De geweldige Cerberus doet met zijn geblaf uit drie muilen dit rijk
weergalmen, reusachtig op rug liggend in de grot ertegenover.
Hem werpt de zieneres, omdat ze ziet dat zijn nekken met slangen al overeind
staan, een offerkoek voor, bedwelmd door honing en toverkruiden:
terwijl hij zijn drie kelen uitstrekt, grist hij met gulzige
honger de voorgeworpen offerkoek weg, en hij strekt zijn reusachtige ruggen
nadat hij op de grond is gaan liggen, en spreidt zich enorm in heel de grot uit.
Aeneas betreedt de ingang, nu de bewaker begraven/bedwelmd is,
en snel laat hij de oever van het water dat geen terugkeer kent, achter zich.’[25]
Charoon, de veerman is de zoon van Nyx en Erebos, hij was dus ook de broer van Thanatos (de dood, hulpje van Hades) en Hypnos (de slaap). Zijn vader Erebos was de oergod van de duisternis. Hierdoor bevond hij zich al van bij zijn geboorte in de onderwereld en kreeg hij daar ook een taak toegewezen.
In Seneca’s tragedie Hercules Furens (razende Hercules), wordt Charoon in verzen 764-768 als volgt beschreven:
hunc servat amnem cultu et aspectu horridus
pavidosque manes squalidus vectat senex.
impexa pendet barba, deformem sinum
nodus coercet, concavae lucent genae;
regit ipse longo portitor conto ratem.
‘Een oude man, gekleed in vuile kledij en met een weerzinwekkend aanzicht, bevaart deze stroom,
en zet de bevende schimmen over.
Zijn baard hangt onverzorgd neer, een knoop houdt de misvormde plooien
van zijn gewaad samen, zijn ingevallen wangen steken uit;
als zijn eigen schipper, voert hij zijn ambacht uit met een lange stok.’
Wat ons brengt bij de drie rechters.
Aiakos was een zoon van Zeus en van de nimf Aegina. Hij had twee zonen, Peleus (vader van Achilles) en Telamon, hun moeder Endeïs was een nimf. Bij de Nereïde Psamathe, dochter van de zeegod Nereus, had hij nog een zoon Phocus. Endeïs was echter zo jaloers op die andere godin dat ze haar twee zonen aanspoorde om hun halfbroer, tijdens een spelletje steenwerpen, te doden. Zij schaamden zich hier achteraf zo hard over dat ze wegvluchtten. Toen Telamon later een gedenkteken oprichtte voor zijn dode halfbroer Phocus, vroeg hij zijn vader om vergiffenis. Deze weigerde echter hem te ontvangen of vergeven. Telamon keerde terug naar zijn vluchtoord Salamis en werd daar vader van Ajax de Grote, een held in de Trojaanse oorlog.
Deze gebeurtenis maakte Aiakos bekend om zijn rechtvaardigheid. Hij gaf namelijk zelfs zijn eigen familie geen voorkeursbehandeling. Dit bezorgde hem na zijn dood een functie als rechter in de onderwereld.
Minos was de zoon van Zeus en Europa, en ook koning van Kreta. Poseidon had hem aan die positie geholpen door hem een witte stier te sturen als teken. In ruil voor die gunst wou hij dat Minos de witte stier aan hem offerde. Deze stier was echter zo mooi en zo sterk dat Minos besloot om hem te sparen en een andere in de plaats te geven. Poseidon zou geen god zijn als dit zijn eergevoel niet krenkte, als straf liet hij de Kretenzische koningin Pasiphae verliefd worden op een stier. Het resultaat hiervan was de Minotaurus: half mens, half stier. Dit schepsel was zo'n schande dat Minos er een labyrinth voor liet bouwen.
Het voedsel van de minotaurus was mensenvlees. Als straf, omdat zijn zoon Androgeus op de panathenaeën[26] was vermoord, werden zeven mannelijke en zeven vrouwenlijke Atheense jongelingen in het labyrinth gestuurd voor de Minotaurus. Dit gebeurde elk jaar tot de Atheense Theseus vrijwiliig meeging met die jongelingen en de Minotaurus doodde. Wat hem de bevoegdheid van rechter geeft is niet duidelijk.
Bij zijn broer Rhadamanthos was dat echter wel zo. Deze was namelijk, voor Minos hem van de troon jaagde, een rechtvaardige heerser over Kreta. Hij voerde bijvoorbeeld de wet in dat wie zichzelf verdedigt tegen een persoon die het geweld startte, niet schuldig bevonden zou moeten worden.
In de Tartaros verblijven degenen die iets onvergeeflijks hebben gedaan tegenover de goden, waardoor ze een eeuwige straf hebben gekregen.
Eerst is er Prometheus, zoon van een titaan genaamd Lapetus. Toen de gaven en vaardigheden verdeeld werden kregen de mensen niet veel. Ze waren geen overlevers, laat staan denkers. Prometheus stal toen het vuur van de Olympische goden en gaf het aan de mens, waardoor ze wetenschap en techniek leerden. Als straf voor deze hubris[27] bond Zeus hem vast aan een berg waar de reusachtige adelaar Ethon (trouwens broer van Cerberos) 's nachts zijn lever kwam opeten. Elke dag groeide die dan weer aan, om de volgende nacht weer als midnight snack voor Ethon te dienen.
Dan is er Tantalus. Deze Lydische koning was een goede vriend van de goden, waardoor hij er regelmatig op diner mocht. Hij waande zich echter onschendbaar: hij verraadde geheimen van Zeus, stal nectar en ambrozijn (godenvoedsel) en erger nog: hij gaf het aan de mensen. Hij waande zich zelfs zo groot dat hij zijn eigen zoon Pelops voorschotelde aan de goden, in de overtuiging dat hij ze kon bedotten. Afgezien van Demeter, die nog in de rouw was om haar verloren dochter (wat we hebben gezien bij Hades en persephone), hadden alle goden het natuurlijk direct door. Pelops werd weer tot een geheel gemaakt en zijn verorberde schouder vervangen door ivoor. Tantalus werd toen gestraft door in de Tartaros te moeten verblijven tot aan zijn kin in een rivier, maar niet in staat te drinken, en met takken vol sappig fruit tot tegen zijn voorhoofd, maar niet in staat er van te eten. Wanneer hij zich namelijk bukte om te drinken zakte het water direct, en wanneer hij zich uitstrekte om een vrucht te plukken, blies een sterke wind de takken tot buiten zijn bereik.
Sysiphus had vele streken uitgehaald met de goden. Wat hem uiteindelijk hier deed belanden was de listigheid waarmee hij de dood wist te ontsnappen. De eerste keer vroeg hij aan Thanatos, die de schimmen kwam halen en naar de onderwereld bracht, om te illustreren hoe zijn boeien werkten. Zo ketende Thanatos zichzelf vast waardoor er, tot grote ergernis van oorlogsgod Ares, dagenlang niemand stierf. Toen Ares dan de arme Thanatos bevreidde, ging Sysiphus vrijwillig mee, maar hij gebood zijn vrouw hem niet te begraven en geen obool onder zijn tong te leggen. Zoals je weet kon men zo niet in de onderwereld geraken. Alweer werd Sysiphus dus terug naar het rijk van de levenden gestuurd om bij zijn vrouw te gaan spoken. Van deze gelegenheid maakte hij gebruik om nog enkele jaren op aarde te leven. Wanneer hij dan uiteindelijk terugkeerde naar het rijk van Hades, werd hij verplicht om een zwaar rotsblok op een steile berg te rollen. Iedere keer glipte de steen echter uit zijn handen wanneer hij de top bijna bereikt had, en moest hij opnieuw beginnen.
Ten slotte zijn er de Danaïden, deze 50 zussen (vernoemd naar hun vader Danaos, koning van Lybië) werden namelijk door hun nonkel (de broer van hun vader) gedwongen om met zijn 50 zonen te trouwen. Ze spraken af om allemaal hun man te vermoorden tijdens de huwelijksnacht. Slechts één dochter, Hypermnestra, spaarde haar echtgenote, Lygkeus, omdat ze hem toch niet zo slecht vond. De anderen moesten als straf een bodemloos vat vullen met water.
3.1.2. Bezoekers
Er zijn een paar helden in geslaagd om levend in de onderwereld te geraken.
aineas (vergilius)
Theseus
Bibliografie
ADW / grafgift, internet, 18 november 2014 (http://www.a-d-w.be/ndl/page.php?id=144&title=grafgift)
BRAECKMAN, Johan, Epicurus: een filosoof voor onze tijd, internet, 10 februari 2015 (http://www.johanbraeckman.be/documents/artikels/Epicurus.pdf)
CARO-LINA, Demeter, Griekse godin van de landbouw, internet, 9 januari 2012 (http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/mythologie/76450-demeter-griekse-godin-van-de-landbouw.html)
Cerberus, internet, 22 april 2015 (http://members.home.nl/ves.reijnders/Cerberus.htm)
CICERO, M. Tullius, Somnium Scipionis, internet, 18 februari 2015 (http://www.thelatinlibrary.com/cicero/repub6.shtml)
De Wereldwonderen, internet, 18 november 2014 (http://www.dewereldwonderen.nl/7-wereldwonderen/klassieke-wereldwonderen/mausoleum-van-halicarnassus/)
De goden op de berg Olympus, internet, 21 april 2015 (http://www.outoftheblue.nl/goden/goden.html#)
DEBBAUT, Alain, cursus Latijn 6e jaar, schooljaar 2013-2014
DIJKSTERHUIS, Eduard J., De Mechanisering Van Het wereldbeeld, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2006 pp.45-48 (https://books.google.be/books?id=OMr-BC8qaaAC&pg=PA46&lpg=PA46&dq=oude,+nieuwe+en+middelste+stoa&source=bl&ots=2OcVlEynRX&sig=4H0xqoHbSddlZDKjO9ofFNapgn4&hl=nl&sa=X&ei=9VTfVNWFOcHwUKjjgqgB&ved=0CB8Q6AEwAA#v=onepage&q=oude%2C%20nieuwe%20en%20middelste%20stoa&f=false)
Hades, internet, 14 oktober 2007 (http://historiek.net/hades/91/)
HUNINK, Vincent, Levend In Steen, Romeinse grafinscripties, internet, 3 oktober 2012 (http://www.vincenthunink.nl/grafschriften.htm)
KNECHT, Marc, Het dagelijks leven in het oude Rome, dood, begrafenis en hiernamaals, internet, 18 november 2014 (http://www.satura-lanx.be/Vita%20Romana/02_Vita%20Romana_dagelijks%20leven/22_3L.htm)
KNECHT, Marc, Het dagelijks leven in het oude Rome, Romeinse spot, internet, 10 februari 2015 (http://www.satura-lanx.be/Vita%20Romana/02_Vita%20Romana_dagelijks%20leven/30_5.htm)
Lucius Annaeus Seneca: biografie, internet, 14 februari 2015 (http://www.koxkollum.nl/seneca/biografie.htm)
MOEYS, Johan, Grafzerkje, Hades en de onderwereld, internet, 18 november 2014 (http://www.grafzerkje.be/nieuwsbrief/78/artikel/976)
Persephone-Perses, internet, 21 april 2015 (http://www.koxkollum.nl/mythologie/mythp10.htm)
Project Xanten Magni Dei, Dood Graven en grafinscripties, internet, 18 november 2014 (http://magnidei.weebly.com/dood-graven-en-grafinscripties.html)
Seneca, Hercules Furens 2, internet, 22 april 2015 (http://www.theoi.com/Text/SenecaHerculesFurens2.html)
Stamboom van de Voornaamste Goden, internet, 21 april 2015 (http://www.stilus.nl/oudheid/wdo/MYTHOL/GODSFT.html)
STEEMERS VAN WINKOOP, Myriam, Geloven in leven, Uitgeverij Van Gorcum, Assen, 2003, pp.13-17
Steven, Vergelijking dood Seneca met Socrates, internet, 14 februari 2015 (http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/mensen/770-vergelijking-dood-seneca-met-socrates.html)
Stoicisme vs. Epicurisme, internet, 14 februari 2015 (http://lwt-oudheid-2-stoicijnen.jouwweb.nl/stoicisme-vs-epicurisme)
STORM, Griekse mythologie, god Hades, internet, 30 juli 2007
(http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/mythologie/8952-griekse-mythologie-god-hades.html)
Tempus Fugit, Dood, Graven en Grafinscripties, internet, 18 november 2014 (http://coloniaulpiatrajana.jouwweb.nl/dood-graven-en-grafinscripties)
THYNE, William, A Translation Of Ovid’s Fast Into English Proze, 2e druk, The Library of Congres, Dublin, 1833, p. 60
VENUSWIX, Dood en begrafenis bij de Romeinen, internet, 19 februari 2014 (http://plazilla.com/page/4295078629/dood-en-begravenis-bij-de-romeinen)
VERH, Romi, Begrafenisrituelen bij de Romeinen, internet, 10 februari 2015 (http://www.scholieren.com/presentatie/73880)
Visie van VaiDao, internet, 14 februari 2015 (http://www.viadao.nl/visie.htm)
KAFKA, Hoe kwam Charon terecht in de onderwereld?, internet, 22 april 2012 (http://www.goeievraag.nl/kunst-cultuur/geschiedenis/vraag/320148/kwam-charon-terecht-onderwereld)
Wikipedia, internet, 10 februari 2015 (http://nl.wikipedia.org/)
WOSIDV, De Dood in de Klassieke Oudheid, internet, 17 december 2007 (http://www.scholieren.com/scriptie/28401)
[1] Democritus (ca. 460 v.Chr.-380/370 v.Chr.) behoort tot de presocratici. Hij stelt dat ‘het zijnde’ bestaat uit allemaal atomen (wat Grieks is voor ‘ondeelbaar’), die hebben geen verschillende aard of kwaliteit, maar verschillen wel van grootte en vorm. Ze bewegen alle richtingen uit en door botsing ontstaat er een wereld.
[2] Merk op dat cynicus toen niet dezelfde betekenis had als nu: een cynicus was iemand die alle conventionele verlangens afzwoer en dus zo sober mogelijk leefde (denk aan het verhaal van Diogenes).
[3] Een stoa was oorspronkelijk gewoon een bouwwerk: een overdekte zuilengang op openbare plaatsen als beschutting tegen regen of zon. De Stoa Poikile stond op de Agora te Athene. De filosofie heeft deze naam overgenomen omdat ze daar als eerste gedoceerd werd.
[4] Eclectish denken is het bestuderen van verschillende theorieën en hiervan een op maat gemaakte combinatie maken.
[5] Pneuma is Grieks voor ‘adem’, ‘geest’.
[6] Alain DEBBAUT, De opvattingen over leven en dood bij Latijnse filosofische auteurs, cursus Latijn 6e jaar, schooljaar 2013-2014.
[7] Dit was echter een hele opgave: Seneca moest eerst de aderen in zijn pols openhalen, vervolgens die van zijn liezen, knieholtes en enkels, en de gifbeker drinken voor een verstikking in een heet stoombad hem uiteindelijk ter dood bracht.
[8] Dit boek is oorspronkelijk geschreven in het Grieks, met de titel Ta eis eauton, aan mezelf.
[9]Dood en sterven – Marcus Aurelius, internet, 16 februari 2015 (http://www.arsfloreat.nl/dood-en-sterven-marcus-aurelius.html)
[10] Diodorus Siculus (van Sicilië) (ca.90 - ca.30 v.Chr.) vertelt over deze ontmoeting tussen mysteriecultussen en Egypte in boek 1 van zijn Bibliotheca Historica.
[11] Plato zei: Swma shma: het lichaam is een kerker (van de ziel).
[12] Hermes is, naast god van de handel, reizigers, wegen en dieven, de boodschapper van de goden. Hij wordt afgebeeld met vleugels aan zijn schoenen.
[13] Persephone is de dochter van Demeter, Hades heeft haar echter geschaakt en tot zijn vrouw gemaakt.
[14] Libitina was een Romeinse personificatie van de dood, terug te vinden bij Venus Libitina. Een Libitinarius was dus, niet verwonderlijk, een equivalent van de hedendaagse begrafenisondernemer. Dit was een beroep met een redelijk hoog inkomen, maar een minder hoog aanzien.
[15] Een obool is een koperen of bronzen munt.
[16] Het forum is het algemene centrum van de stad.
[17] De rostra is een spreekstoel, zich bevindend op het forum Romanum, vanwaar consuls het volk toespraken.
[18] Vespiliones, ook wel vespae genoemd, werden ingehuurd om de doodskist naar het graf te dragen. Ze werden vernoemd naar de avond (vesper) wanneer ze hun werk verrichten.
[19] Een columbarium is een muur met nissen waar urnen in werden geplaatst. Een inscriptie maakte duidelijk wiens as er in de urne zat. Letterlijk betekent het 'duiventil'.
[20] Vincent HUNINK, internet, 18 november 2014 (http://www.vincenthunink.nl/grafschriften.htm), citaat uit: Vincent HUNINK, Levend In Steen, Romeinse grafinscripties, Uitgeverij Damon, Budel, 2007
[21] Ibid.
[22] De onderwereld wordt soms ook metonymisch 'Hades' genoemd.
[23] Dit gaf hem de naam Pluto, πλουτος betekent namelijk rijkdom in het Grieks.
[24] Granaatappel is eveneens het teken van trouw en verplichtingen in een huwelijk.
[25] AENEAS 6 - ALLES INCLUSIEF VRAGEN UIT HET BOEK, internet, 22 april 2015 (http://www.latijnengrieks.com/vertaling/examenboeken-examen_2011_vergilius/aeneas_6_-_alles_inclusief_vragen_uit_het_boek)
[26]Deze religieuze spelen vonden elk jaar plaats in Athene op het einde van het Hekatombaion, de eerste maand van het Attisch jaar (wat ongeveer overeenkomt met onze maand juli.)
[27]Hubris kan vertaald worden als overmoed. In deze context is dat bijna altijd tegenover de goden. Wie zich gelijk aan of beter waant dan de goden wordt gestraft. Dit is het geval bij de meeste eeuwigdurige kwellingen in de Tartaros.
REACTIES
1 seconde geleden