Wonen in Rome
Huurwoningen zijn niet pas van deze tijd. In de tijd van het oude Rome woonden de mensen ook veel in huurwoningen.
De vraag was echter erg hoog, wat resulteerde in hoge huurprijzen. In grote gebouwen die een kazerneachtig trekje hadden, woonden relatief veel mensen. Het kom oplopen tot soms wel 200 mensen in één gebouw.
De hygiëne was niet hoog en sanitaire voorzieningen waren ook zeer slecht. Toiletten en stromend water was meer uitzondering dan regel.
Vaak gooide men het huisvuil gewoonweg op straat, wat ook voor de nodige vervuiling zorgde. Gelukkig hadden de Romeinen wel openbare bronnen en gemeenschappelijke toiletten waar iedereen heen kon. Hetgeen leidde tot een soort van bijeenkomstplaats waar de roddels en andere nieuwtjes werden verspreid.
De meeste Romeinen leefde op twee kamertjes, hier woonden, sliepen, koken en aten ze.
De inrichting was niet echt uitgebreid. Er stond een bed, een kast, een opbergkist, een tafel en een paar stoelen.
Wanneer het koud was moest de woning natuurlijk wel worden verhit, hiervoor had met draagbare houtskoolbekkens, die dienden als verwarming en als kookstel. Het vuur was niet goed afgeschermd wat dikwijls leidde tot grote branden.
Niet iedereen woonde in van deze kazernes, er waren ook mensen die het veel beter hadden. Dergelijke mensen woonden in private huizen. Het rijke volk maakte door deze grote huizen en de luxe inrichting een grote indruk.
Het huis had meestal geen badkamer, daarvoor gingen de Romeinen naar de gezamenlijke badhuizen, dan zagen ze hun vrienden. Andere dingen die het huis aangenaam en smaakvol maken zijn de mozaïeken, waterleidingen, verwarmingssystemen en het meubilair dat was gemaakt uit kostbaar hout.
De buitenmuur had weinig of geen vensters uit veiligheid en tegen de hitte.
De rest van de Romeinen, zij die niet in een huurkazerne of villa woonden, verbleven meestal op het platteland. Ze leefden daar als kleine boertjes of pachters in armzalige boerderijtjes opgetrokken uit materiaal dat ze makkelijk konden vinden zoals leem, stro of hout.
Verder kennen we ook nog de landgoederen van de grootgrondbezitters. Daar vinden we een hoofdgebouw omringd met schuren, stallen en werkplaatsen. In onveilige tijden werd het landgoed beschermd door een muur die eromheen werd gebouwd.
Het Werk
De meeste mensen in het Romeinse Rijk woonden op het platteland. Ze leefden van de landbouw en de veeteelt: ze bewerkten het land, verbouwden gewassen, onderhielden olijfbomen en wijngaarden en zorgden voor het vee. Soms werkten ze voor zichzelf maar meestal werkten ze voor een grootgrondbezitter. Ze konden dan vrije pachters worden of rentmeesters met slaven onder hen.
De rijke grootgrondbezitters leefden van de opbrengst van hun domeinen, ook wel
latifundium genoemd. Verder leidden ze een luxeleven in de stad waar ze carrière
maakten in de politiek door het uitdelen van voedsel en het organiseren van feesten en spelen voor de armen. De bijna 1 miljoen Romeinen hadden ook allerlei zaken nodig. In iedere straat van de stad vond men bedrijven, winkels, herbergen enz. In een opvallende rij volgden de bakkers, kopersmeden, aardewerkhandelaars, schoenmakers, beenhouwers, wasserijen, ijzeren lakenhandelaars, restaurants enz. elkaar op. De verkoopruimtes waren maar klein en werden slechts door een toonbank van de straat afgescheiden. De werkplaats bevond zich meestal onmiddellijk achter de winkel. De kleine winkeltjes werden \'s avonds door een houten val- of schuifdeur van de straat afgesloten. De eenvoudige mensen van de stad hadden het echter niet zo breed. Als een soort sociale steun zorgden de keizers daarom voor goedkoop en soms gratis brood. De rijke Romeinen lieten speciale producten uit alle streken van het rijk aanvoeren. Die producten kwamen uit andere bloeiende steden van het Rijk en werden per schip vervoerd. Dit was niet altijd even makkelijk want piraten en stormen ontzagen niemand. Toch waren de schepen de beste oplossing omdat het vervoer over land met ossenwagens traag verliep en zeer duur was. Die steden speelden een grote rol op economisch gebied omdat ze de handel bevorderden. Toch bleef alles zeer primitief verlopen omdat de meeste mensen geen geld hadden en bijgevolg niet veel konden kopen. Onderlinge verdeeldheid Tot op de dag van vandaag bestaan er in alle landen gelaagde samenlevingen. Tussen mensen en groepen bestaan er nu eenmaal verschillen. Op basis van geboorte, aanzien, bezit en macht ontstonden lagen, standen of sociale groepen in de samenleving. In het oude Rome was dat niet anders. Als we kijken naar hoe de Romeinse burgers tegenover elkaar stonden in de maatschappij zien we dat de indeling van de standen vooral werd gemaakt naargelang het geld dat ze bezaten: De laagste klasse in Rome waren natuurlijk de slaven. Slaaf kon men worden door geboren te worden uit een slavin of door in de oorlogen als krijgsgevangene als slaaf verkocht te worden. Ook gewone burgers konden slaaf worden door hun vrijheid te verliezen, omdat ze tot levenslange dwangarbeid veroordeelt werden na een misdrijf. Slaven waren onvrij: ze konden geen wettig huwelijk aangaan. Ze waren eigendom van hun meester die hen kon verkopen. De meester mocht hen ook folteren en doden. Een slaaf was immers een ding en werd ook zo behandeld. De slaven waren heel belangrijk voor de Romeinse economie. Ze werkten in mijnen en in de landbouw, vaak in slechte omstandigheden. Wie zijn slaaf zelf niet nodig had verhuurde hem. Huisslaven hadden het veel gemakkelijker. Ze werden beter behandelt en kregen soms geld. Ze konden zich wel vrijkopen of de meester kon hen vrijlaten, met zijn steun begonnen ze dan een winkeltje. In de klasse van de plebejers zaten alle Romeinse burgers die een beetje geld hadden. Proletariërs waren die burgers die bijna niets bezaten en zich meestal bezighielden met brood en spelen. Ze werden zo genoemd omdat ze niet meer bezaten dan hun kinderen of proles zoals zij het uitdrukten. In de Keizertijd gaat er nog een stand bijkomen, de stand van de rijke plebejers of de equites, zij hebben geld kunnen verdienen in de
oorlogen die ze uitvochten. Zij hadden in tegenstelling tot de patriciërs hun rijkdom niet verworven met gronden. Meestal gaan zij dan meedoen in de handel. Hiertegenover staat dan ook de nobiles of de ambtsadel, zij vormden de senaatspartij toen en hadden geld verdiend door grond op te kopen van verarmde boeren. Het Leger Het Romeinse rijk heeft eeuwenlang geen leger gehad. Als de machthebbenden in Rome het nodig vonden om militair in te grijpen werd het volk opgetrommeld. De mogelijke soldaten werden bij de volkstellingen genoteerd en als het nodig was, konden ze snel worden opgeroepen. Burgers die mee wilden vechten moesten hun eigen wapenuitrusting meebrengen. Aan het eind van een veldtocht kregen die burgers dan een beloning: een stukje grond of geld. Toen het Romeinse rijk steeds groter werd, en de miltaire acties steeds verder weg van huis plaatsvonden en langer duurden, werden de mensen ontevreden over het burgerleger. Rond 100 v. Chr. heeft de Romeinse veldheer en consul
Gaius Marius van het burgerleger een beroepsleger gemaakt. Omdat het leger nu een beroepsleger was, werd het veel beter en sterker, want de soldaten werden nu goed getraind en beter bewapend. Een nadeel was dat zo\'n beroepsleger ook als persoonlijk politiek machtsmiddel te gebruiken was. Tot aan de val van het West-Romeinse Rijk bleef het Romeinse leger het beste ter wereld. Het Romeinse leger bestond uit twee delen: legioenen en hulptroepen. Het legioen was de grootste legereenheid: een regiment van zwaarbewapende infanteristen, ongeveer 6000 man sterk. De legionairs waren beroepssoldaten: Romeinse burgers die vrijwillig dienst namen. Vaak waren het mannen uit de laagste klassen. Via het leger hoopten ze hogerop te geraken. De hulptroepen bestonden uit mannen van de onderworpen volken, meestal zonder burgerrecht. Ze werden ingezet om de grenzen te bewaken en als verkenners. Speciale eenheden hierin waren de cavalerie van de Galliërs, de Kretenzische boogschutters en de katapultschieters van de Balearen. Zelden waren er meer dan dertig legioenen actief. Een legioen bestond uit tien cohorten. 1 cohorte telde 600 soldaten verdeeld over 6 centuriën van 100 man. In de eerste cohorte zaten de beste soldaten; die bestond uit 10 centurïen van 100 man. Elke centurie werd aangevoerd door een centurio, die onder een tribuun stond. Iedere centurie bestond uit 10 groepjes van 10 man, die dezelfde tent deelden. De commandant, meestal een senator, voerde het legioen aan. De samenstelling van de legioenen verschilde volgens de periode. De Romeinen waren erg bedreven in het belegeren van een vesting. Rond zo\'n doelwit bouwden ze twee aarden wallen. De binnenste was gericht tegen de vesting, de buitenste tegen eventuele hulptroepen. Van op torens zorgden boogschutters en katapulten voor dekking terwijl de schildpadformatie de weg vrijmaakte voor een stormram. Zo konden ze eenbres in de muur slaan. Ze beklommen de muren door middel van beweegbare torens met bovenaan een ophaalbrug. Het Romeinse leger was lang niet altijd onderweg. Op strategische plaatsen bouwden zij kampen, en soms zelfs forten. Kampen en forten werden altijd volgens het zelfde model gebouwd. Een kamp was rechthoekig, en omgeven door een brede gracht. Naast de gracht werd er met de grond uit de gracht een aarden wal gemaakt, versterkt met houten paaltjes die naast elkaar werden vastgebonden. Ook een fort had een gracht, maar in plaats van de aarden wal met paaltjes werd er bij een fort een zware stenen
muur gebouwd, compleet met wachttorens. Vier poorten gaven toegang tot het kamp of fort zelf. Van poort tot poort doorsneden twee hoofdstraten het kamp, de Via Principalis (Hoofdstraat) en de Via Praetoria (de Straat langs het praetorium). De linker- en rechterpoort werden genoemd naar de Via Principalis. Midden in het kamp bevond zich het praetorium (hoofdkwartier), de tenten of huizen van de leiding, de vergaderplaats en het ziekenhuis of de ziekentent.
Het leven van de soldaat speelde zich dus ook vooral in het kamp en in de omgeving ervan af. Die kampen lagen meestal bij de grenzen van het rijk. De soldaten moesten veel trainen: dril, paardrijden, oefenen met houten wapens en marcheren. Soldaten waren ook arbeiders en ambachtslieden. Ze bouwden wegen en aquaducten, bruggen en forten.
Soldaten mochten niet trouwen. Het wettig huwelijk werd zelf ontbonden bij de intrede in het leger. Toch stichtten velen een gezin met een vrouw uit de buurt. Na hun dienst werd zo\'n huwelijk wettig verklaard.
De mensen in de buurt van de Romeinse forten profiteerden van het leger, dat voorraden nodig had. Die voorraden konden gemakkelijk tot bij het leger gebracht worden dankzij de heirwegen of heirbanen. Deze zorgden er ook voor dat het leger zich sneller kon verplaatsen. Langs de wegen werden mijlpalen aangebracht waarop ze konden aflezen hou ver het nog was naar de volgende stad.
Een Romeins soldaat had altijd dezelfde kleding aan: als ondergoed een tunica en daarboven een maliënkolder. Aan zijn voeten had hij sandalen met een soort ijzeren spijkertjes zodat hij niet snel uitgleed. Ook droeg hij altijd een bronzen helm, en de hogere personen hadden een pluim van paardenhaar op die helm.
Een soldaat had 3 wapens: een zwaard, een speer en een schild. Kenmerkend voor de schilden van het Romeinse leger was de ronde knop op de voorkant. Om te ontspannen gingen de soldaten naar badhuizen buiten het fort.
Familie
In het leven van een vrije Romein speelde de familia een centrale rol. Deze familia heeft maar weinig te maken met onze moderne kleine familie, die op persoonlijke genegenheid en bloedverwantschap gebaseerd is. De Romeinse familie verenigde een heleboel mensen, ze kwamen allen onder de almacht van de familievader te staan.
De familievader werd pater familias genoemd en onder hem stonden: de echtgenote, zijn eigen kinderen en geadopteerde kinderen, echtgenoten van de zonen en niet te vergeten, de slaven. Daarenboven behoorden ook de vrijgelaten slaven en de cliënten tot de familie. Beide groepen hadden belangrijke verplichtingen tegenover hun pater familias waarvoor ze in ruil bescherming en bijstand kregen.
De Romeinse maatschappij was een mannenmaatschappij. De vrouw was ondergeschikt aan de man. Ze had gaan stemrecht en kon geen openbaar ambt bekleden. De vrouw stond in voor de huishouding en de eerste opvoeding van de kinderen. Ze mocht wel het familiebezit beheren. Meisjes trouwden vroeg, al vaak tussen hun twaalfde en veertiende, met mannen die vaak al veel ouder waren.
Een man trouwde als hij in staat was een gezin te onderhouden, meestal als hij tussen de 20 à 35 jaar oud was.
Scheidingen kwamen ook voor in het oude Rome, meestal wanneer een Romein zijn situatie kon verbeteren door met een vrouw van een rijkere en machtigere familie te trouwen. De vrouw behield dan wel haar naam en haar goederen werden teruggeschonken.
Als een koppel geen kinderen kon krijgen lag de schuld altijd bij de vrouw; de man kon scheiden. Als er alleen dochters waren kon men een erfgenaam adopteren: zo werd het voortbestaan van de familienaam gegarandeerd.
Mode
De verschillende Romeinse kledingstukken waren heel eenvoudig: De basis vormde de tunica, een kledingstuk dat meestal geen mouwen had. Hij reikte tot aan de knieën of kuiten en was versierd met een purperen strook, clavus genoemd. Deze was breed voor de senatoren en smaller voor de ridders. De tunica werd aangevuld met de toga, een grote, witte wollen, om het lichaam gewikkelde mantel, die de rechterarm vrij liet. Vrouwen droegen over de tunica een stola, een jurk met korte mouwen, om het middel vastgehouden door een riem en elegant in plooien gedrapeerd.
De toga was een onpraktisch kledingstuk dat slechts diende als statussymbool. Het werd gedragen bij officiële gelegenheden zoals toespraken, plechtigheden, grote feesten en bezoek van deftige gasten. In het dagelijkse leven was dit kledingsstuk niet zo van belang, omdat je je er niet gemakkelijk in kon bewegen want dan vielen de plooien verkeerd. De toga bestond uit een grote witte wollen doek, in trapeziumvorm. Deze doek werd op een ingewikkelde manier om het lichaam gedrapeerd. Voor dit karwei hadden vele rijken zelfs een aparte slaaf!
Jongens tot en met 16 jaar droegen een toga met een purperen rand. Dat heette een toga praetexta. Ook senatoren, de regering van het Romeinse rijk, droegen de toga praetexta. Op hun 16e verjaardag leverden de jongens hem in voor een toga virilis, een onversierde, kale toga. Deze plechtigheid betekende dat de jongen nu volwassen was.
Als een Romein zich kandidaat stelde in de verkiezingen voor een van de vele politieke functies, mocht hij een toga candida, een extra witte toga, dragen. Als hij meedeed aan de verkiezingen werd hij een candidatus. Dat woord komt van candidus, wat blinkend wit betekend.
De enige die een geheel purperen toga, een toga picta, mocht dragen was de keizer van het Romeinse rijk. Welgestelde Romeinse mannen werden vaak togati (togadragers) genoemd.
De tunica werd door de plebejers, winkeliers, bouwvakkers enz. de hele dag gedragen, omdat je jezelf in dit kledingstuk goed kunt bewegen, je hoeft niet op de plooien te letten en het is een stuk luchtiger. De tunica werd ook wel onder de toga gedragen. De tunica was een simpel lang hemd met primitieve mouwen. Het hemd werd met een riem een beetje opgebonden. Onder de Tunica werd door de mannen een lendendoek of een ander soort broek gedragen. Welgestelde vrouwen droegen over hun tunica een palla, een omslagmantel, die lang genoeg was om over de schouders en of om het hoofd geslagen
te worden en tegelijkertijd de knieën te bedekken. De Palla was evenals de Toga van wol. De meeste vrouwen kozen felle en contrasterende kleuren uit voor hun Stola en Palla. Het eenvoudige volk dat alleen een Tunica droeg, werd tunicati genoemd. De haarmode van de dames verschilde van periode tot periode. Het haar, in het midden gescheiden, werd bij elkaar gehouden in een haarknot achterin de nek of in een paardenstaart, soms verfraaid door wat krullen op het voorhoofd. Onmisbare gereedschappen waren de kam, gemaakt van brons, been of ivoor en de holle krultang. De vrouwen gebruikten ook haarspelden, linten en pruiken om de hoeveelheid haar te vergroten.
Ontspanning
Het Romeinse jaar telde in de keizertijd ruim 130 feestdagen. Aanvankelijk waren dat godsdienstige feesten, maar gaandeweg raakte het godsdienstige karakter ervan in de vergetelheid. Ongeveer de helft van de feestdagen ging gepaard met allerlei spelen en spektakel.
Om hun populariteit te vergroten, gaven de plaatselijke weldoeners en de keizer de massa \'brood en spelen\'. Dat populaire tijdverdrijf was belangrijk voor het volk, de keizers gaven dan ook altijd voorrang aan de spelen. Spel en spektakel werden altijd in hun eigen gebouw georganiseerd en men kon die gebouwen in elke stad terugvinden:
De Griekse invloed op de letterkunde was groot. Griekse toneelstukken werden in het Latijn vertaald en bewerkt voor het Romeinse publiek. De Griekse tragedies waren echter niet zo populair bij de Romeinen. Zij gaven de voorkeur aan de komedie en mime met dans en muziek. Het Romeinse theater was halfrond, had een halfronde speelruimte en een achterwand, die opgetrokken was tot de bovenste rand van de zittribunes. Om de toeschouwers te beschermen tegen de zon werd de bovenzijde met doeken afgesloten.
Het amfitheater werd gebruikt voor spelen met dieren en gladiatoren, deze waren vrijwilligers die zich aansloten bij een groep om daar een training te krijgen en zo te leren vechten in de arena. De winstpremies lagen erg hoog. Een slaaf kon zijn vrijheid verdienen, een vrij man kon bij succes driemaal het jaarloon van een legionair opstrijken. Succesvolle gladiatoren konden beroemd worden en een eigen fanclub hebben.
De gladiatoren streden man tegen men met verschillende wapens, zoals: dolken, drietanden, netten en korte zwaarden. De verliezer kon om genade smeken door zijn hand op te steken. Het publiek besliste dan over zijn lot door luidkeels te roepen \'stuur hem terug\' of \'snij zijn keel af\'. De keizer kon zich geliefd maken door het volk zijn zin te geven. De gevechten in het amfitheater in Rome of ook wel Colosseum genoemd waren het spectaculairst en trokken het meeste volk. Het Colosseum kon 45.000 toeschouwers plaatsen. Het verloop van een dag in het Colosseum lag nauwkeurig vast. Het begon in de voormiddag met een jacht, waarbij de daarvoor opgeleide gladiatoren in de arena op wilde dieren jacht maakten en ze doodden. Het kon ook dat ongewapende mannen het moesten opnemen tegen leeuwen en tijgers of dat dieren onderling tegen elkaar werden opgejaagd. Daarna volgde bij gelegenheid een terechtstelling. De zwaarste doodstraf was de dood door wilde dieren. In de namiddag volgden enkele tweemansgevechten elkaar op.
Het amfitheater is een typisch Romeinse vorm. Het lijkt op twee tegen elkaar geschoven theaters, want het had een ovalen speelvloer met daaromheen oplopende tribunes.
Minder wreed maar vast even opwindend waren de wagenrennen in het circus, ook een typisch Romeins gebouw. Daar verdedigden wagenmenners van twee- of vierspannen hun kleuren in helse races. De wagenmenners waren gekleed in de kleuren van hun ploeg. Ze droegen op hun borstkas leren banden om gebroken ribben te voorkomen, beenkappen en een helm. Het meest bekenste circus was het Circus Maximus, gelegen te Rome. Het was 600m lang, 200m breed en bood plaats aan ongeveer 250.000 toeschouwers. De lichte, snelle wagens moetsen zeven rondjes rijden en scherpe bochten nemen, zodat ongelukken veel voorkwamen. Tijdens de race mochten de rijders alle mogelijke trucs uithalen: het publiek genoot ervan. Winnaars werden dan ook als echte sporthelden geëerd. Het Romeinse circus was een langwerpige paardenrenbaan; aan de uiteinden bevond zich een eindpaal waar de wagens moesten omzwenken.
Ook de thermen werden drukbezocht. Zij waren vaak prachtig uitgerust en soms van enorme afmetingen. De grootste thermen zijn die van Caracalla in Rome. Ze waren 13 ha groot, dat is de oppervlakte van ongeveer 32 voetbalvelden. Ze boden plaats aan 1600 baders. De bezoeker mocht er dan ook naast de baden, sportruimten, tuinen, gymnastiek- en massagezalen, rustruimten en zelfs bibliotheken verwachten. Deze thermen waren oorspronkelijk versierd met marmer, fresco\'s en beelden. Rondom lagen schitterende aangelegde tuinen. Om de toegang voor een breed publiek mogelijk te maken was het inkomgeld erg beperkt. Kinderen mochten gratis binnen.
Het gebouw was heel vernuftig ingericht, onder de vloer zat een soort vloerverwarming; slaven stookten een vuurhaard warm, de hete lucht werd van daaruit door holle ruimten onder de vloer en in de wanden geleid.
Brondvermelding
Liberati AM./Bourbon F., Het Oude Rome: de geschiedenis van een
wereldomvattende beschaving, Zuid boekproducties
Papeians C., Kunst en beschaving (Rome), Artis historia uitgaven, Brussel
Corbishley M., De Romeinse wereld, Deltas, 1996
Cornell T./Matthews J., Atlas van het Romeinse Rijk, Elsevier, 1982
Willems H., Het Romeins Imperium, Documappen geschiedenis en maatschappij, De Nederlandse Boekhandel, 1982
Corbishley M., Sporen uit het verleden: Het dagelijkse leven in de Romeinse tijd, Corona, 1994
http://mediatheek.thinkquest.nl/~lla173/home.htm
http://www.targetsoft.net/het%20oude%20rome.htm
http://www.geocities.com/jagerslaan/interactief.htm
http://www.histopia.nl/school/romh66.htm
http://www.dalton.org/groups/rome/ http://www.romans-latin.net/ http://home-3.tiscali.nl/~wr1644/historie.html
http://users.pandora.be/ivan.moerman/geschiedenis.rome.html
http://www.bbc.co.uk/schools/romans/ http://www.amigamccc.org/files/ files0109/thumbs.htm
Rome In Vroegere Tijden
Bob de Bruijn & Gijs Schilten 14
maakten in de politiek door het uitdelen van voedsel en het organiseren van feesten en spelen voor de armen. De bijna 1 miljoen Romeinen hadden ook allerlei zaken nodig. In iedere straat van de stad vond men bedrijven, winkels, herbergen enz. In een opvallende rij volgden de bakkers, kopersmeden, aardewerkhandelaars, schoenmakers, beenhouwers, wasserijen, ijzeren lakenhandelaars, restaurants enz. elkaar op. De verkoopruimtes waren maar klein en werden slechts door een toonbank van de straat afgescheiden. De werkplaats bevond zich meestal onmiddellijk achter de winkel. De kleine winkeltjes werden \'s avonds door een houten val- of schuifdeur van de straat afgesloten. De eenvoudige mensen van de stad hadden het echter niet zo breed. Als een soort sociale steun zorgden de keizers daarom voor goedkoop en soms gratis brood. De rijke Romeinen lieten speciale producten uit alle streken van het rijk aanvoeren. Die producten kwamen uit andere bloeiende steden van het Rijk en werden per schip vervoerd. Dit was niet altijd even makkelijk want piraten en stormen ontzagen niemand. Toch waren de schepen de beste oplossing omdat het vervoer over land met ossenwagens traag verliep en zeer duur was. Die steden speelden een grote rol op economisch gebied omdat ze de handel bevorderden. Toch bleef alles zeer primitief verlopen omdat de meeste mensen geen geld hadden en bijgevolg niet veel konden kopen. Onderlinge verdeeldheid Tot op de dag van vandaag bestaan er in alle landen gelaagde samenlevingen. Tussen mensen en groepen bestaan er nu eenmaal verschillen. Op basis van geboorte, aanzien, bezit en macht ontstonden lagen, standen of sociale groepen in de samenleving. In het oude Rome was dat niet anders. Als we kijken naar hoe de Romeinse burgers tegenover elkaar stonden in de maatschappij zien we dat de indeling van de standen vooral werd gemaakt naargelang het geld dat ze bezaten: De laagste klasse in Rome waren natuurlijk de slaven. Slaaf kon men worden door geboren te worden uit een slavin of door in de oorlogen als krijgsgevangene als slaaf verkocht te worden. Ook gewone burgers konden slaaf worden door hun vrijheid te verliezen, omdat ze tot levenslange dwangarbeid veroordeelt werden na een misdrijf. Slaven waren onvrij: ze konden geen wettig huwelijk aangaan. Ze waren eigendom van hun meester die hen kon verkopen. De meester mocht hen ook folteren en doden. Een slaaf was immers een ding en werd ook zo behandeld. De slaven waren heel belangrijk voor de Romeinse economie. Ze werkten in mijnen en in de landbouw, vaak in slechte omstandigheden. Wie zijn slaaf zelf niet nodig had verhuurde hem. Huisslaven hadden het veel gemakkelijker. Ze werden beter behandelt en kregen soms geld. Ze konden zich wel vrijkopen of de meester kon hen vrijlaten, met zijn steun begonnen ze dan een winkeltje. In de klasse van de plebejers zaten alle Romeinse burgers die een beetje geld hadden. Proletariërs waren die burgers die bijna niets bezaten en zich meestal bezighielden met brood en spelen. Ze werden zo genoemd omdat ze niet meer bezaten dan hun kinderen of proles zoals zij het uitdrukten. In de Keizertijd gaat er nog een stand bijkomen, de stand van de rijke plebejers of de equites, zij hebben geld kunnen verdienen in de
oorlogen die ze uitvochten. Zij hadden in tegenstelling tot de patriciërs hun rijkdom niet verworven met gronden. Meestal gaan zij dan meedoen in de handel. Hiertegenover staat dan ook de nobiles of de ambtsadel, zij vormden de senaatspartij toen en hadden geld verdiend door grond op te kopen van verarmde boeren. Het Leger Het Romeinse rijk heeft eeuwenlang geen leger gehad. Als de machthebbenden in Rome het nodig vonden om militair in te grijpen werd het volk opgetrommeld. De mogelijke soldaten werden bij de volkstellingen genoteerd en als het nodig was, konden ze snel worden opgeroepen. Burgers die mee wilden vechten moesten hun eigen wapenuitrusting meebrengen. Aan het eind van een veldtocht kregen die burgers dan een beloning: een stukje grond of geld. Toen het Romeinse rijk steeds groter werd, en de miltaire acties steeds verder weg van huis plaatsvonden en langer duurden, werden de mensen ontevreden over het burgerleger. Rond 100 v. Chr. heeft de Romeinse veldheer en consul
Gaius Marius van het burgerleger een beroepsleger gemaakt. Omdat het leger nu een beroepsleger was, werd het veel beter en sterker, want de soldaten werden nu goed getraind en beter bewapend. Een nadeel was dat zo\'n beroepsleger ook als persoonlijk politiek machtsmiddel te gebruiken was. Tot aan de val van het West-Romeinse Rijk bleef het Romeinse leger het beste ter wereld. Het Romeinse leger bestond uit twee delen: legioenen en hulptroepen. Het legioen was de grootste legereenheid: een regiment van zwaarbewapende infanteristen, ongeveer 6000 man sterk. De legionairs waren beroepssoldaten: Romeinse burgers die vrijwillig dienst namen. Vaak waren het mannen uit de laagste klassen. Via het leger hoopten ze hogerop te geraken. De hulptroepen bestonden uit mannen van de onderworpen volken, meestal zonder burgerrecht. Ze werden ingezet om de grenzen te bewaken en als verkenners. Speciale eenheden hierin waren de cavalerie van de Galliërs, de Kretenzische boogschutters en de katapultschieters van de Balearen. Zelden waren er meer dan dertig legioenen actief. Een legioen bestond uit tien cohorten. 1 cohorte telde 600 soldaten verdeeld over 6 centuriën van 100 man. In de eerste cohorte zaten de beste soldaten; die bestond uit 10 centurïen van 100 man. Elke centurie werd aangevoerd door een centurio, die onder een tribuun stond. Iedere centurie bestond uit 10 groepjes van 10 man, die dezelfde tent deelden. De commandant, meestal een senator, voerde het legioen aan. De samenstelling van de legioenen verschilde volgens de periode. De Romeinen waren erg bedreven in het belegeren van een vesting. Rond zo\'n doelwit bouwden ze twee aarden wallen. De binnenste was gericht tegen de vesting, de buitenste tegen eventuele hulptroepen. Van op torens zorgden boogschutters en katapulten voor dekking terwijl de schildpadformatie de weg vrijmaakte voor een stormram. Zo konden ze eenbres in de muur slaan. Ze beklommen de muren door middel van beweegbare torens met bovenaan een ophaalbrug. Het Romeinse leger was lang niet altijd onderweg. Op strategische plaatsen bouwden zij kampen, en soms zelfs forten. Kampen en forten werden altijd volgens het zelfde model gebouwd. Een kamp was rechthoekig, en omgeven door een brede gracht. Naast de gracht werd er met de grond uit de gracht een aarden wal gemaakt, versterkt met houten paaltjes die naast elkaar werden vastgebonden. Ook een fort had een gracht, maar in plaats van de aarden wal met paaltjes werd er bij een fort een zware stenen
te worden en tegelijkertijd de knieën te bedekken. De Palla was evenals de Toga van wol. De meeste vrouwen kozen felle en contrasterende kleuren uit voor hun Stola en Palla. Het eenvoudige volk dat alleen een Tunica droeg, werd tunicati genoemd. De haarmode van de dames verschilde van periode tot periode. Het haar, in het midden gescheiden, werd bij elkaar gehouden in een haarknot achterin de nek of in een paardenstaart, soms verfraaid door wat krullen op het voorhoofd. Onmisbare gereedschappen waren de kam, gemaakt van brons, been of ivoor en de holle krultang. De vrouwen gebruikten ook haarspelden, linten en pruiken om de hoeveelheid haar te vergroten.
wereldomvattende beschaving, Zuid boekproducties
Papeians C., Kunst en beschaving (Rome), Artis historia uitgaven, Brussel
Corbishley M., De Romeinse wereld, Deltas, 1996
Cornell T./Matthews J., Atlas van het Romeinse Rijk, Elsevier, 1982
Willems H., Het Romeins Imperium, Documappen geschiedenis en maatschappij, De Nederlandse Boekhandel, 1982
Corbishley M., Sporen uit het verleden: Het dagelijkse leven in de Romeinse tijd, Corona, 1994
http://mediatheek.thinkquest.nl/~lla173/home.htm
http://www.targetsoft.net/het%20oude%20rome.htm
http://www.geocities.com/jagerslaan/interactief.htm
http://www.histopia.nl/school/romh66.htm
http://www.dalton.org/groups/rome/ http://www.romans-latin.net/ http://home-3.tiscali.nl/~wr1644/historie.html
http://users.pandora.be/ivan.moerman/geschiedenis.rome.html
http://www.bbc.co.uk/schools/romans/ http://www.amigamccc.org/files/ files0109/thumbs.htm
Bob de Bruijn & Gijs Schilten 14
REACTIES
1 seconde geleden
I.
I.
Hallo, ik vind dit een hele goede werkstuk. Zelf ben ik ook bezig met de Romeinse Rijk en heb het daar regelmatig over. Dit kwam zeker van pas bij mij.
vriendelijke groet,
Imane
13 jaar geleden
Antwoorden