Inhoud -geschiedenis van internet -hoe werkt internet -diensten op het internet -wat heb je nodig voor internet -de toekomst van internet
Geschiedenis van internet Het internet is ongeveer twintig jaar geleden ontstaan. Het Amerikaanse ministerie van Defensie deed toen een poging om haar netwerk, genaamd Arpanet, te koppelen aan diverse andere radio-en satellietnetwerken. Het was de bedoeling dat het netwerk altijd bleef werken, ook als er diverse computers zouden uitvallen. De gegevens werden verstuurd met het Internet Protocol, afgekort IP. Dit kun je zien als de manier waarop de computers gegevens in een envelop stoppen en ze adresseren. Bedrijven die al een lokaal netwerk hadden binnen het bedrijf hadden ook wel interesse in een aansluiting op het Arpanet. Zo konden gebruikers van het ene bedrijfsnetwerk communiceren met de gebruikers van een ander bedrijfsnetwerk. Een aantal jaren later kwam de National Science Foundation, een Amerikaanse regeringsinstelling met het idee om een netwerk op te richten. Deze instelling had namelijk vijf supercomputercentra gesticht op grote universiteiten. Er waren echter meer mensen die gebruik wilde maken van deze computers voor wetenschappelijk onderzoek. Door een netwerk zouden alle gebruikers toegang kunnen krijgen tot de supercomputers. De NSF probeerde eerst om het Arpanet te gaan gebruiken voor de communicatie, maar dat mislukte omdat men het niet eens kon worden over de leiding van het netwerk. Daarom richtte men een eigen netwerk op, gebaseerd op de IP-technologie van Arpanet. De snelheid waarmee de supercomputers verbonden waren was 56000 bits per seconde. Dit komt overeen met 2 getypte velletjes per seconde. Al snel bleek dat de capaciteit van het NSF-netwerk niet toereikend was. In 1987 werd heel het netwerk vervangen met hulp van IBM en MCI. Het oude netwerk werd voorzien van snellere computers en twintig maal zo snelle telefoonlijnen. Deze verbeteringen gaan voortdurend door en het mooie is dat het netwerk blijft werken.
Een van de doelstellingen van NSF was dat iedereen die een universitaire opleiding volgde, het internet moest kunnen gebruiken. Later werden dan ook alle universiteiten aangesloten op internet. De studenten hebben er voor gezorgd dat het internet ook in trek kwam bij bedrijven, want zij overtuigden hun werkgevers van de voordelen die internet bood. Dit proces ging steeds verder, want op dit moment zijn ook bijna alle onderwijsinstellingen aangesloten en ook het aantal aansluitingen bij particulieren thuis neemt zeer snel toe.
De werking van internet
De techniek achter internet is heel goed te vergelijken met de manier waarop de posterijen hun post bezorgd. De bekabeling van internet is te vergelijken met de auto's, treinen en vliegtuigen die de posterijen gebruiken om de post te transporteren van de ene naar de andere plek. De verdeelpunten van de posterijen heten op internet routers. Zij beslissen hoe de post verder moet reizen. Niet alle verdeelpunten hebben een directe verbinding met elkaar. De post van kleine plaatsen gaat eerst naar een grotere plaats met een verdeelpunt. Daar vandaan gaat de post naar een ander verdeelpunt, net zolang totdat er eentje is in de buurt van de bestemming. De router kijkt dus waar de gegevens heen moeten en hij beslist dan naar welke volgende router ze verzonden moeten worden.
Brieven moet altijd in een envelop worden gedaan met daarop het adres een postzegel. Zo zijn er op internet ook regels. Die regels heten protocollen. Het Internet Protocol zorg ervoor dat de routers aan de hand van de adressering weten wat ze met de gegevens moeten doen. Het Internet Protocol heeft eigenlijk dezelfde functie als de envelop bij gewone post. Aan het begin van iedere boodschap bevindt zich de adresinformatie. Die adressen bestaan uit vier getallen die allemaal kleiner zijn dan 256. Ze worden door punten van elkaar gescheiden. Een voorbeeld hiervan is 192.122.36.5
Het adres bestaat in feite uit 2 delen: het eerste gedeelte geeft aan tot welk netwerk de geadresseerde behoort en het laatste gedeelte staat voor de computer die het pakketje moet ontvangen. Ook dit adres is weer te vergelijken met een gewoon adres. De postcode en de plaatsnaam samen zijn een soort netwerkadres, zij geven aan naar welk postkantoor de brief moet worden verstuurd. De straatnaam en het huisnummer komen overeen met het computeradres.
Omdat het niet mogelijk is om alle gegevens in 1 keer te verzenden wordt de informatie verdeeld in stukjes, die pakketten heten. Hierdoor wordt voorkomen dat de 1 gebruiker het hele netwerk voor zich opeist en komt iedereen aan bod. Het betekent ook dat bij overbelasting van het netwerk de prestaties voor alle gebruikers even snel achteruit gaan. Het kan dus nooit zo zijn dat het grootste gedeelte van de gebruikers helemaal niet kan werken terwijl een paar gebruikers alle capaciteit gebruiken.
Met het Internet Protocol alleen zijn we er nog niet, want er zijn nog diverse problemen die moeten worden opgelost. De meeste blokken informatie zijn groter dan 1 pakketje. De posterijen accepteren immers ook niet alleen briefkaarten. Daarnaast kunnen er dingen misgaan. Net als bij de posterijen raken erop internet weleens pakketje kwijt of worden ze beschadigd. De posterijen kunnen dit laatste niet zo goed oplossen, maar het Internet kan dat wel. Als laatste is er nog het probleem dat de pakketjes niet altijd in de goede volgorde aankomen.
Voor al deze problemen is er het Transmission Control Protocol, afgekort TCP. TCP neemt de informatie die verstuurd moet worden in ontvangst en verdeelt die in stukken. Ieder stuk krijgt een nummer, zodat de stukken bij ontvangst kunnen worden gecontroleerd en in de juiste volgorde gezet kunnen worden. De gegevens die verzonden moeten worden gaan dus eerst in een TCP-envelop en daarna in een IP-envelop. Voor beschadigde pakketjes heeft TCP ook een oplossing. Van de gegevens berekent TCP een zogenaamde checksum. Dit is een uitkomst van een berekening die alleen klopt als alle gegevens goed zijn aangekomen. Als dit niet klopt vraagt de ontvanger gewoon om het pakketje nogmaals te versturen.
Er is ook nog een systeem om de adressen die bestaan uit getallen om te zetten in namen. Dit heet het domein-namensysteem. Als de computer een naam krijgt ingevoerd moet hij deze naam in een lijst opzoeken waar naast die namen het adres met de nummers staat. De domeinnamen op internet zijn op een bepaalde manier opgebouwd. Eerst is er een naam voor de dienst die wordt gebruikt, dan de naam van de computer en dan een achtervoegsel. Dit achtervoegsel kan een afkorting van een land zijn, maar ook bijvoorbeeld com voor commerci‰le organisaties of edu voor onderwijsinstellingen. Een voorbeeld van een internetadres is www.omroep.nl. Www staat voor de dienst World Wide Web, omroep is de naam van de computer van de publieke omroep en nl staat voor Nederland.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden