Tanks
In de natuur hebben dieren zoals de schildpad een schild om zich tegen vijanden te beschermen. In de 20e eeuw werd dat idee door strijdmachten overgenomen en het resultaat was een tank - een stalen monster dat over de slag velden van de eerste wereld oorlog (1914-’18) denderde en de vijandelijke verdedigingen verwoestte.
De moderne tank is een combinatie van vuurkracht, pantsering en beweeglijkheid. Elke tank heeft een krachtig computergestuurd kanon en een nauwkeurige laser afstandsmeter. Pantserstaal met een dikte van soms 11cm beschermt de inzittende. Tanks rijden over elk moeilijk begaanbaar terrein en sommige lichte tanks bereiken een snelheid van meer dan 80 km/u.
Tanks rijden op rupsbanden: een ring van stalen schakels. Om de tank te kunnen draaien, laat de bestuurder de beide rupsbanden met verschillende snelheden lopen.
De Britse Mark 1 werd in1916 in de Eerste Wereldoorlog gebruikt. Met zijn aparte vorm kon hij brede loopgraven oversteken en over modder en prikkeldraad rijden. Daarna ontwikkelde tanks zich tot moderne gevechtsmachines. Vooral het geschut, de snelheid en de pantsering zijn verbeterd.
De Duitse Leopold 2 is een van de sterkste tanks ter wereld. Met een gewicht van 55 ton ( ongeveer 50 kleine personen auto’s ) bereikt hij een snelheid van 72 km/u. Deze tank heeft een groot kanon, twee machinegeweren en bied plaats aan vier bemanningsleden.
Atoombommen (Kernwapens)
Twee Duitse wetenschappers Fritz Strassman en Otto Hahn ontdekten in1939 dat er energie vrijkomt als uraniumatomen in tweedelen worden gesplitst. Deze atoomsplitsing werd verder ontwikkeld om de energie te produceren, die men voor het opwekken van elektriciteit en voor de explosie van een atoombom nodig had.
De eerste atoombommen werden in 1945 ( in de Tweede Wereld oorlog ) op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki gegooid. Vanaf dat moment is men bij het nemen van politieke beslissingen rekening gaan houden met die alles vernietigende atoombommen. Daarom wordt de periode na 1945 ook wel het atoomtijdperk genoemd. Die naam geeft tegelijkertijd aan hoe snel de ontwikkeling van kernenergie is verlopen.
Na 1945 ontstond er een kernwapen wedloop tussen de Verenigde Staten en Sovjet-Unie, die jarenlang voor politieke spanningen zorgde: de Koude Oorlog. Beide landen hadden zoveel kernwapens geproduceerd, dat zij instaat waren elk leven op aarde te vernietigen. In 1962 was het aantal atoombommen opgelopen tot ongeveer 2000 en in 1990 was het totale aantal uitgegroeid tot ongeveer 56.000. 98% van deze wapens was in bezit van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De overige 2% is in bezit van een beperkt aantal andere landen, waaronder Groot-Brittannië, China, Frankrijk en India.
Al deze kernwapens bij elkaar zijn een miljoen keer zo sterk als de bom die op Hiroshima viel.
Steeds meer mensen willen echter een wereld zonder kernwapens en aan het einde van de jaren 80 begonnen beide grote mogendheden met de ontwapening.
Ridders.
Het woord ridder noemden ze vroeger ruiter. Ridders waren soldaten die heel erg trouw waren aan hun heer of koning. Aan hun heer of koning moesten ze plechtig beloven altijd klaar voor hen te staan en hen te helpen in tijd van nood of oorlog.
De eerste ridders waren vroeger gewoon soldaten te paard. Pas vanaf de 12de eeuw moesten deze soldaten zich aan strenge voorschriften en regels houden. De afspraken die ze hierover gemaakt hadden noemde ze ook wel een erecode. Er waren zo speciale regels voor bij de jacht, aan tafel en tijdens een gevecht. Verder werd er van hen verwacht dat ze zich netjes gedroegen en manieren hadden. Wilde je een ridder worden was het onder andere heel belangrijk dat je je aan de erecode hield.
Hoe werd je een ridder?
Om een ridder te worden moest je een man zijn en uit een adellijke familie komen. Dit kwam omdat ridder zijn heel duur was. Denk maar eens aan de opleiding die je moest krijgen en de spullen die daarvoor nodig waren. Veel geld hebben was dus belangrijk om ridder te worden, maar je kon ook ridder worden als je veel land had. Land gaf veel aanzien en bracht geld op. Om ridder te worden moest je zo vroeg mogelijk met je opleiding beginnen. Vanaf een jaar of zeven werd je naar een ander kasteel gestuurd waar je als een soort hulpje tafels moesten leren bedienen en les kregen in goede manieren. Op de binnenplaats van een kasteel leerde een soldaat de jongens vechten met stukken hout of botte wapens. Daarnaast deden ze ook aan worstelen en zwemmen om in vorm te blijven. Het eerste paard van een jongen was een houten paard dat op wieltjes vooruit getrokken werd door anderen. Met een bezem die als lans diende kon men oefenen in het aanvallen te paard. Als je veertien jaar oud was, werd je een schildknaap. Dit hield in dat je een ridder moest helpen met de voorbereiding op het gevecht ( de strijd) en aan zijn zijde mee moest vechten. Naar vier jaar schildknaap te zijn geweest werd je ridder. Dit gebeurde op een heel speciale manier. Vooraf werd er een nachtwake gehouden. De volgende dag werd je met een zwaard tot ridder geslagen. Dit noemde men ook wel een ridderslag. Als nieuwe ridder kon je een zwaard en gouden sporen dragen. Zo kon iedereen zien dat je een ridder was.
De wapenrusting van een ridder.
De eerste ridders vochten in maliënkolders. Dit was een soort pak dat van kleine ringetjes gemaakt was. Het materiaal was buigzaam en bedekte alles heel goed. Maar het pak bood niet genoeg bescherming, want een pijl of ander wapen konden er met een beetje kracht zo doorheen. Vanaf het eind van de 13de eeuw gingen de ridders zich bedekken met stalen platen; het harnas. In de volgende honderd jaar werden er steeds meer platen toegevoegd. Wilde je als ridder niet zo snel gewond raken in een veldtocht dan was het van groot belang dat je een goed harnas had. Een goed harnas was vaak heel duur om te kopen. In heel Europa maakte men wel wapenuitrustingen, maar de beste kwamen uit Italiaanse steden zoals Milaan of Brescia, of uit Zuid-Duitse steden zoals Augsburg of Neurenberg. Daar was het gemakkelijk om aan ijzererts en houtskool te komen. Hoe ging men nu te werk? Men hamerde stukken ijzer tot platen en deze werden in model geknipt. Daarna werden ze op aambeelden in de goede vorm geslagen. Dan werden ze gehard in het vuur om tenslotte gepolijst te worden met stro en linnen.
Je kunt je voorstellen dat zo'n ridder niet alleen zijn harnas niet alleen zijn wapen uitrusting aan kan trekken. Hij kon zelfs niet eens op zijn paard komen, daar moest hij door middel van een schommel opgetild worden. In de dertiende eeuw begon men het paard te voorzien van een geringd ijzeren dekkleed. Het was namelijk best zonde als in de eerst steek het paard gewond raakte, goed afgerichte paarden waren zeer kostbaar. Net als de uitrusting van de ridder werd dit op den duur tot een soort harnas, een paardharnas.
De ridder begon het gevecht meestal met een lans, die in de loop van de tijd tot een lengte van drie meter uitgroeide. De schacht was gemaakt van iepen of appelhout. De pijlvormige stalen punt met weerhaken kon er af worden gehaald. Het meest persoonlijke wapen was het zwaard. Dit zwaard droeg de ridder ook in vredestijd altijd bij zich. Het was een aan twee kanten scherp geslepen zwaard.De huls was gemaakt van hout met leer.
Om de stoten van de lans en slagen/ steken van het zwaard op te vangen, gebruikt de ridder zijn schild. In de twaalfde eeuw was dit nog maar een eenvoudig driehoekig stuk hout met leer bedekt. Daarna kreeg het schild een metalen knop in het midden, bedoeld om de scherpe aanvalwapens er op te laten uitglijden.Verder werd het schild met metalen stroken beslagen. Het hing aan een band om de hals. Aan de achterkant waren riemen bevestigd, waar de ridder zijn rechter hand door stak. In de loop van de veertiende eeuw werden de schilden kleiner en handiger.
Niet alle wapens konden natuurlijk tegelijkertijd gebruikt worden in het gevecht. Ieder wapen had zijn eigen functie. De mannen vooraan in de groep van de veldslag gebruikten meestal pijl en boog. Zo nu en dan schoot men ook wel eens pijlen met vuur naar de vijand toe. Dit was meestal het teken om de strijd te beginnen. Vervolgens had je de ridders met hun lans die ze konden gebruiken om de vijand van zijn paard af te stoten. Daarnaast had je ook ridders die vochten met zwaarden, knotsen, speren en bijlen. Deze wapens werden gebruikt om te voet tegen de vijand te vechten.
De wapenrusting van een ridder.
De eerste ridders vochten in maliënkolders. Dit was een soort pak dat van kleine ringetjes gemaakt was. Het materiaal was buigzaam en bedekte alles heel goed. Maar het pak bood niet genoeg bescherming, want een pijl of ander wapen konden er met een beetje kracht zo doorheen. Vanaf het eind van de 13de eeuw gingen de ridders zich bedekken met stalen platen; het harnas. In de volgende honderd jaar werden er steeds meer platen toegevoegd. Wilde je als ridder niet zo snel gewond raken in een veldtocht dan was het van groot belang dat je een goed harnas had. Een goed harnas was vaak heel duur om te kopen. In heel Europa maakte men wel wapenuitrustingen, maar de beste kwamen uit Italiaanse steden zoals Milaan of Brescia, of uit Zuid-Duitse steden zoals Augsburg of Neurenberg. Daar was het gemakkelijk om aan ijzererts en houtskool te komen. Hoe ging men nu te werk? Men hamerde stukken ijzer tot platen en deze werden in model geknipt. Daarna werden ze op aambeelden in de goede vorm geslagen. Dan werden ze gehard in het vuur om tenslotte gepolijst te worden met stro en linnen.
Je kunt je voorstellen dat zo'n ridder niet alleen zijn harnas niet alleen zijn wapen uitrusting aan kan trekken. Hij kon zelfs niet eens op zijn paard komen, daar moest hij door middel van een schommel opgetild worden. In de dertiende eeuw begon men het paard te voorzien van een geringd ijzeren dekkleed. Het was namelijk best zonde als in de eerst steek het paard gewond raakte, goed afgerichte paarden waren zeer kostbaar. Net als de uitrusting van de ridder werd dit op den duur tot een soort harnas, een paardharnas.
De ridder begon het gevecht meestal met een lans, die in de loop van de tijd tot een lengte van drie meter uitgroeide. De schacht was gemaakt van iepen of appelhout. De pijlvormige stalen punt met weerhaken kon er af worden gehaald. Het meest persoonlijke wapen was het zwaard. Dit zwaard droeg de ridder ook in vredestijd altijd bij zich. Het was een aan twee kanten scherp geslepen zwaard.De huls was gemaakt van hout met leer.
Om de stoten van de lans en slagen/ steken van het zwaard op te vangen, gebruikt de ridder zijn schild. In de twaalfde eeuw was dit nog maar een eenvoudig driehoekig stuk hout met leer bedekt. Daarna kreeg het schild een metalen knop in het midden, bedoeld om de scherpe aanvalwapens er op te laten uitglijden.Verder werd het schild met metalen stroken beslagen. Het hing aan een band om de hals. Aan de achterkant waren riemen bevestigd, waar de ridder zijn rechter hand door stak. In de loop van de veertiende eeuw werden de schilden kleiner en handiger.
Niet alle wapens konden natuurlijk tegelijkertijd gebruikt worden in het gevecht. Ieder wapen had zijn eigen functie. De mannen vooraan in de groep van de veldslag gebruikten meestal pijl en boog. Zo nu en dan schoot men ook wel eens pijlen met vuur naar de vijand toe. Dit was meestal het teken om de strijd te beginnen. Vervolgens had je de ridders met hun lans die ze konden gebruiken om de vijand van zijn paard af te stoten. Daarnaast had je ook ridders die vochten met zwaarden, knotsen, speren en bijlen. Deze wapens werden gebruikt om te voet tegen de vijand te vechten.
Veldslagen
Veldslagen waren gevechten die gehouden werden tijdens oorlogen. De ridders reden vooruit om te verkennen waar de vijand ergens verbleef. De soldaten verspreidden zich over het land of gebied van de vijand. Daar werden boeren vermoord en alles verbrandt wat de vijand nog zou kunnen gebruiken; huizen, stallen, oogst enz. Achter het leger aan kwamen de voorraadwagens, bedienden en zieken of gewonden. De leiders probeerden de vijand altijd te verrassen of soms de strijd te vermijden door vrede met de vijand te sluiten. De beslissingen die deze leiders maakten hingen voor een groot deel ook af van het weer, het landschap, of ze genoeg te eten hadden en of ze niet verraden werden door een spion of overloper. Tijdens de strijd tegen de vijand vielen als eerste de ridders aan gevolgd door de rest van het leger. Dit konden soldaten te paard of te voet zijn. Een veldslag kon soms wel een tot drie dagen duren, maar vaak waren de legers al langer bij elkaar in de buurt. Bij een veldslag konden wel duizenden mannen omkomen. De meeste ernstig gewonden werden uit hun lijden verlost door ze alsnog te doden, maar sommige wisten toch wel weg te komen en werden verbonden door vrienden, monniken of nonnen.
Toernooien
Ongeveer 800 jaar geleden begonnen ridders schijngevechten tegen elkaar te houden. Dit deden ze om te oefenen en aan elkaar te laten zien wat ze konden. In het begin werden er ruwe massagevechten gehouden, die noemde ze mêlee. Maar als heel snel werden er regels opgesteld. Het terrein waar de toernooien gehouden waren werden versierd met vaandels en wapenschilden, daarnaast werden er ook tribunes gebouwd. De wapenrusting van de ridders waren ook rijk versierd. Bij een toernooi kon een jonge ridders bekend worden, waardoor hij misschien wel een huwelijk kon sluiten met een rijke (adellijke) jonkvrouw. Ridders trokken op deze manier van land naar land om bekend te worden en rijk te worden. Het populairste man tot man gevecht was het steekspel. Dan probeerde men met een lans elkaar uit het zadel te stoten. De winnaar kreeg een wapenrusting of goud. Een toernooi was dan wel een vriendschappelijk gevecht, toch konden daar wel eens doden bij vallen.
Wapens.
Al die ijzeren vechters te paard leken erg op elkaar.Het werd moeilijk om in de strijd vriend van vijand te onderscheiden. Men ging daarom zoeken naar herkenningstekens.Lezen kon praktisch niemand. Daarom bedacht de ridder een wapenteken, waaraan zijn geslacht te herkennen was.De oudste zoon erfde het teken van zijn vader.De overige kinderen moesten een kleine verandering in het teken aan brengen en zo voor hun geslacht hun eigen wapen maken. Een dochter erfde het wapen teken van de vader, maar in een andere vorm. Bastaards (kinderen van de ridder die niet uit zijn eigen vrouw geboren waren) moesten een balk in hun wapen voeren.De mooiste plaat om het wapen teken op te zetten was het schild. In het begin sneed men de figuren uit de bond en bevestigde men ze met koper beslag op het schild. Later ging men de wapenfiguren op het schild verven. Aan een schild een kon je zo zien of je met een vriend of een vijand te maken had. Het wapen kon ook in het metaal van de helm worden gedreven.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
H.
H.
Harnassen waren helemaal niet zo zwaar dat men op een paard getild moest worden. Harnassen waren dermate licht, dat een geoefend soldaat er zelfs mee kon zwemmen! Ze waren lichter dan maliënkolders ook.
Er waren wel superzware harnassen waarmee men daadwerkelijk op een paard getild moest worden, maar dat waren toernooiharnassen, speciaal ontwikkeld voor het steekspel, om zware stoten op te kunnen vangen. Met een dergelijk zwaar harnas zou je nooit aan een echt gevecht kunnen deelnemen, omdat je dan veel te log bent.
10 jaar geleden
AntwoordenP.
P.
leuk en goed werkstuk ik kon er veel info uit halen. het is de volgende keer wel misschien nog een idee om er bij te zetten wat de rang van de ridder was.
6 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
super saai en stom
4 jaar geleden
Antwoorden