Hoe was de positie van de vrouw van 1929 tot 1939?
Nederland was opgedeeld in vier zuilen: de rooms-kathlieke, de protestants-christelijke, de socialistische en de liberale zuil. Elke zuil bestond uit een veelvoud van organisaties. Een protestantse jongen of meisje ging naar een protestantse school, werd lid van een protestantse club, las de protestantse krant en luisterde naar de protestantse radio. Voor de katholieke, socialisten en voor de liberale was dit hetzelfde verhaal. Al de zuilen hadden natuurlijk ook hun eigen vrouwenorganisaties; de katholieke vrouwen hadden de r-k Vrouwenbond, protestanten hadden de Christenvrouwbond, de socialistische vrouwen de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenpropagandaclubs. Deze vrouwenverenigingen hadden als belangrijke doel de 'eigen zuil' te versterken. De eigen levensbeschouwing moest uitgedragen en versterkt worden.
Vrouwen gingen naar lezingen, vergaderingen, vormingsweekenden. legden nieuwe sociale contacten enz. Al hadden deze verenigingen zeker geen vrouwenemancipatie als doel, ze boden vrouwen wel mogelijkheden tot ontwikkeling.
Een van de ernstige gevolgen van de economische crisis van 1929 was de massale werkeloosheid. Deze werkeloosheid had grote invloed op de positie van de werkende vrouw. Als je in die tijd als vrouw buitenshuis werkte dan was dat broodroof, je werkte op de plek waar een werkeloze man zou kunnen werken om z'n geld te verdienen waar hij z'n gezin te eten van kon geven.
Eigenlijk viel dat 'broodroof' wel mee,tussen 1899 en 1930 was de verhouding tussen werkende vrouwen en werkende mannen 26 tegen 74. Van de 26 vrouwen waren er 2 getrouwd. Het aantal werkende vrouwen die gehuwd waren was dus niet hoog. En als de vrouwen al werkte was dat omdat hun man veel te weinig verdiende en omdat vrouwen goedkope arbeidskrachten waren, dat was dus goedkoper voor de baas.
De regering probeerde om het de gehuwde vrouwen moeilijk te maken om te werken of zelfs te verbieden. Getrouwde vrouwen moesten eerder worden ontslagen dan hun mannelijke collega's. Het bekendste voorbeeld hiervan is 'De wet van marchant' uit 1935. Alle onderwijzeressen moesten bij het intreden van het huwelijk hun werk op geven. Veel beroering wekte het wetsvoorstel van de katholieke minister Romme in 1937, in dit voorstel werd voorgesteld om alle gehuwde vrouwen te verbieden om te werken. Bij het wetsvoorstel van marchant speelde de werkgelegenheid alleen een rol maar bij het wetsvoorstel van Romme ging het er puur om dat de man de kostwinner behoorde te zijn. De wetsvoorstellen maakte de meeste protesten los bij de burgerlijke vrouwenorganisatie, logisch natuurlijk want het ging om hun eigen werk.
In 1935 hadden tientallen vrouwenorganisaties zich aangesloten bij het Comité der Verdediging van de Vrijheid van de Arbeid van de Vrouw. De rooms-katholieke Vrouwenbond en de Christen vrouwenbond deden niet mee, zij waren het helemaal met de argumensten van Romme eens. Door het publiceren van open brieven , artikelen, bezoeken van Kamerleden en grote landelijke protestvergaderingen slaagde het Comité erin de mening van de mensen een beetje te veranderen.
Het aantal gehuwde werkende vrouwen werd in 1930-1935 minder. Vanaf 1937 nam het aantal weer toe en werd het even hoog als het aantal vrouwen dat in 1930 ook werkte. Ze waren dus weer terug bij af.
Het gemopper op de werkende vrouw heeft de vrouwen arbeid wel een naam gegeven. Vele waren het met Romme eens en vonden ook dat vrouwen niet moesten werken.
Veel Nederlandse gezinnen gingen er in de crisisjaren op achteruit. Vooral omdat de werkelozen van een hele magere uitkering moesten rond zien te komen. Door de hoge werkeloosheid veranderde het leven van de vrouw ook heel erg, ook al had ze zelf geen werk gehad en dus ook niet verloren. De plek van de vader in het gezin werd aangetast. Hij was niet langer DE kostwinner dat gaf veel spanningen in zo'n gezin.
Ondanks dat de mannen nu niet buitenshuis hoefde te gaan werken hielpen ze niet mee in het huishouden, dat was volgens hun en ook volgens de vrouw, werk voor de vrouw van het gezin. De vrouw moest de levenswijze van het gezin aan zien te passen, dat betekende zelf kleren maken en ze verstellen en op zoek naar zo goedkoop mogelijke levensmiddelen.
Door de crisis nam het huishouden veel meer tijd in beslag dan voorheen. Ondanks dat gingen de vrouwen toch op zoek naar 'zwart' werk bv. brei of naaiwerk voor anderen.
Trouwen was in de crisistijd heel moeilijk, het aantal huwelijken nam dan ook af. Ook het aantal geboorten nam af.
De plaats van de moeder was volgens de r.-k. kringen heel belangrijk, de vrouw kon haar vrouwelijke en moederlijke talenten ontwikkelen. Meisjes moesten de beroepen kiezen waarbij ze al veel nuttige dingen konden leren voor hun huwelijk bv verpleegster, onderwijzeres of dienstbode. Er was een groot te kort aan dienstbodes, vrouwen wilde dit werk niet graag doen. Voor vrouwen van 'steuntrekkers'' werd het in 1935 verplicht om zich te laten inschrijven bij de arbeidsbeurs en hun adressen werden naar vrouwen gestuurd die nog een dienstbode zochten.Vrouwen bleven het maar niets vinden en het te kort aan dienstbodes bleef bestaan.
De jaren dertig worden gekenmert door het opkomend fasicme.
Bijna 7 jaar na het oprichten van de NSB werd in 1938 door Mussert NSVO opgericht; de Nationale Socialistische Vrouwenorganisatie. het doel van de NSVO was het bevorderen en het versterken van de nationaal-socialistische levens- en wereldbeschouwing onder de Nederlandse vrouwen.
De NSVO leek geen politieke organisatie te zijn. Vrouwen hoorde zich namelijk niet met de politiek te bemoeien, vrouwen moesten het huishouden doen en voor de kinderen zorgen. Een zwangerschap was een bekroning op het leven van de vrouw. Politiek en buitenshuis werk was daarom voor de vrouw overbodig.
Volgens de NSB waren de moeders heel belangrijk. Ze dachten nl zo: zonder goede moeders geen krachtige gezinnen, zonder krachtige gezinnen geen krachtige staat!!!
Tot de oorlog was de NSVO dan ook alleen op het sociale terrein actief . De leden van de NSVO waren meestal chique damens van hoge standen, na 1940 komen er ook vrouwen van andere lagen bij.De NSVO had niet veel succes, in 1940 bestonden ze nog maar uit 1500 leden. De vrouwen maakte zich veel zorgen om het snel opkomende facisme.
Hoe was de positie van de vrouw na de 2de wereldoorlog?
In het gezin:
Na de Tweede Wereldoorlog dacht men dat alle mensen het niet meer zo nauw zouden nemen met de regels en zich niet behoorlijk zouden gedragen.
Het aantal ongeplande geboortes, echtscheidingen en geslachtsziektes werden als argumenten genoemd. De grote politieke partijen waren het erover eens dat het herstel van het goede gezinsleven de manier was om dit op te lossen, onder het motto: 'Gezinsherstel is volksherstel'. De vrouw moest als moeder en echtgenote een belangrijke rol vervullen om het gezinsherstel waar te maken. In dat beeld past geen buitenshuiswerkende moeder. Er werden verschillende organisaties opgericht ter ondersteuning.
De zorg voor het gezin werd als een serieuze taak gezien, de vrouw moest haar zieke kind verzorgen als een verpleegster, haar man opvangen als een maatschappelijk werkster en haar kinderen opvoeden als een pedagoge. Annie Romein-Verschoor noemde het opgroeien van de kinderen in de jaren vijftig zelfs 'Spock-generatie'.
Het sterk stijgende aantal leden van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming wijst op de verandering van de houding van vrouwen tegenover seks.
Het boek van Simone de Beauvoir 'De tweede sekse' zet in Nederland veel mensen aan het denken over de verhouding tussen de man en de vrouw. De vooroorlogse trend, naar minder kinderen zette (afgezien van de geboortegolf vlak na de oorlog) weer door. Het aantal huwelijken stijgt, en het aantal scheidingen ook. Er wordt steeds jonger getrouwd en men krijgt vroeg kinderen.
Na 1960 probeert de ontzuiling dit soort huwelijken en gezinnen te beïnvloeden.
De r.-k. en protestants-christelijke kringen gaan de huwelijks problematiek anders benaderen. De Christelijke Vereniging voor Zedenopbouw stelt het doel van het huwelijk ter discussie. Hier uit komt dat de vrouw gelijkwaardig behandeld wil worden aan de man.
Arbeid:
Een van de goede elementen van de snelle wederopbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog was de industrialisatie. De industrie moest veel plaatsen scheppen voor de snel groeiende bevolking. Een aantal jaren moest de nederlandse bevolking met heel weinig rond komen. In de jaren vijftig veranderde Nederland pas echt.
Na 1947 was er een grote vraag naar vrouwelijke arbeidskrachten. Hier voor waren twee redenen: door de mechanisatie in de industrie was er weinig spierkracht nodig om het werk uit te kunnen voeren, en de opkomende verzorginsstaat vroeg om mensen.
Om aan de grote vraag naar vrouwen in de zorg te voldoen dacht men er eerst aan om ongehuwde meisjes erbij te betrekken. In 1947 besloot men de leerplicht van meisjes (tijdelijk) met 1 jaar te verlagen. Dan konden ze al gaan werken.
In 1955 zei men dat het tekort aan vrouwelijke arbeidskrachten niet meer van toepassing was, toen werd overwogen om gehuwde vrouwen op het werk in te zetten. Dat was alleen nog niet zo makkelijk. De overheid vond nog steeds dat dat niet hoorde. Opnieuw werd toen een wet ingevoerd die het verbood gehuwde ambtenaressen te laten werken.
In 1955 deed mevr. Tendeloo een wetsvoorstel, dit werd gesteund door alle vrouwelijke Kamerleden. Ze vroeg de regering om af te zien van de bepaling die verbood om gehuwde vrouwen te laten werken. pas 2 jaar later, in 1957, gaf de regering toestemming.
De arbeidsmarkt was nu in het voordeel van de vrouw, maar ze verdiende niet even veel als een mannelijke collega. In 1975 veranderde dat.
(politiek)
In de jaren 50 vond men dat de vrouw wel recht had op een mening en zelfs een plaats in de politiek. Het aantal vrouwen in de Tweede Kamer steeg. Marga Klompé was de eerst vrouwelijke minister in Nederland.
In de praktijk viel de inspraak van de vrouw mee, dit veranderde door de democratiseringsacties in de jaren zestig. Maar ook bij de democratiseringsbewegingen was vaak voor de vrouw alleen een verzorgende taak weggelegd. Dit leidde tot de oprichting van de actiegroep Dolle Mina in 1968. De groep bestond uit goed opgeleidde vrouwen die met hun opleiding weinig konden doen omdat ze thuis voor man en kinderen moesten zorgen. Ze voerden actie voor de rechten van de vrouw.
Met het artikel Het onbehagen van de vrouw maakte de oprichtster van Dolle Mina, Joke Kool-Smit veel los bij een grote groep vrouwen. In het artikel schreef ze over het ongewaardeerd en saai huishoudelijk werk. Nu waren het niet alleen de vrouwen uit de goede middenklasse die niet tevreden waren, maar ook de vrouwen uit de lagere bevolkingsgroepen. Een nieuwe emancipatie golf kwam op gang.
Conclusie
Ongeveer alles wat vrouw wil tegenwoordig, kan geregeld worden. Hoewel er nog steeds wel verschillen zijn, bijv. op het gebied van salarissen. Maar er zullen altijd verschillen blijven bestaan Een vrouw is immers nooit een echte man en een man nooit een echte vrouw. Wanneer die verschillen door beide geaccepteerd zullen worden is het pad vrij naar de echte gelijkheid. De gelijkheid tussen man en vrouw.
De invloed van de vrouwenemancipatie op het maatschappelijke leven in Nederland is enorm groot geweest. Er kan geconcludeerd worden, dat de emancipatie een ommekeer betekende in het denken en doen van de Nederlander en dat de algemeen geldende waarden van rond 1900 sterk veranderd zijn; ze zijn in alle opzichten moderner geworden. Niemand kan zich nu immers nog voorstellen dat vrouwen in Nederland niet mogen werken of studeren. De vrouw is een individu en een persoonlijkheid geworden in plaats van de schim op de achtergrond die zij altijd geweest is. De hedendaagse vrouw mag gelijkwaardig en ten volste meedenken en beslissen over zaken in de Nederlandse maatschappij.
REACTIES
1 seconde geleden