Verzorgingsstaat in Nederland

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 5e klas vwo | 2506 woorden
  • 2 juni 2003
  • 292 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
292 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Hoe kwam de verzorgingstaat tot stand?

Er zit een grote geschiedenis achter de verzorgingstaat die wij in Nederland gekend hebben en nu nog kennen. Niet alleen het kabinet Den Uyl is verantwoordelijk voor het ontstaan van de verzorgingstaat in Nederland, de verzorgingstaat is in zo ver als in de 19eeuw begonnen met ontstaan.

Wat vooraf ging:

In de 19de eeuw was het bar slecht geregeld met de verzorging van zwakkeren in de Nederlandse maatschappij.
Vooral armen e.d. hebben het zwaar te verduren gehad. Deze mensen konden eigenlijk alleen gebruik maken van een zogenaamd ‘Nachtasiel’. Het Nachtasiel was een plaats waar kon worden overnacht door armen en mensen die geen onderdak hadden. Het slapen in het Nachtasiel koste een kwartje per nacht.
Zoals bijna elke sociale voorziening in die tijd dreef ook het Nachtasiel op liefdadigheid. De overheid hield zich weinig bezig met haar burgers die zichzelf niet behoorlijk konden redden. Dankzij de liefdadigheid van kerken, particulieren en de armen fondsen waren er gelukkig nog wel enigszins sociale voorzieningen in Nederland, hoe minimaal ook.

Het beleid die de overheid voerde was het zogenaamde Nachtwakersstaatbeleid. Het Nachtwakersstaatbeleid betekende dat de overheid een zo klein mogelijke rol moest spelen in de maatschappij. De sociale zorg werd door de overheid overgelaten aan het volk; kerk, particulieren enz. Wel zorgde de staat voor armenhuizen, maar voor de rest was de armenzorg in handen van het volk. Een andere eigenschap van de nachtwaker staat die Nederland kende in de 19de was het zo weinig mogelijk bemoeien van de staat met de economie.
Bij particuliere liefdadigheid moeten we vooral denken aan bijvoorbeeld een welgestelde man die begaan is met armen en zwakkeren die hij dagelijks ziet lijden. De hulp die deze man aanbied aan de zwakkeren is particuliere liefdadigheid.
De kerk is ook altijd erg betrokken geweest bij de zwakkeren van de Nederlandse maatschappij. Tot de dag van vandaag horen we op de radio en televisie over de acties die een kerk uitvoert om mensen te helpen. De hulp van kerken aan zwakkeren wordt ook wel kerkelijke liefdadigheid genoemd.
Het geld voor de steun die de kerk leverde kwam vooral van de rijke burgers die geld over hadden voor de zwakkeren. Het geld werd aan dominees of pastoors gegeven die er vervolgens zo veel mogelijk de armen mee probeerden de helpen.
Door de kerk zijn er verschillende instellingen ontstaan om armen te helpen, een voorbeeld van een dergelijk instelling is de katholieken vincentius vereniging.
Zoals we al eerder genoemd hebben was er naast de particuliere en kerkelijke liefdadigheid ook nog het armen fonds die begaan was met het lot van de zwakkeren. Een armen fonds was in veel gemeentes te vinden en mensen konden er terecht als ze echt geen geld meer hadden. Toch kwam het vaak voor dat mensen op zelfde manier vertrokken dan dat ze waren gekomen; met lege handen.
Armen fondsen hadden over het algemeen in die tijd niet veel geld tot hun beschikken en een echt recht van armen op een uitkering bestond ook nog niet. Daar komt nog bij dat het bestuur van het gemeente armen fonds in kwestie toetst of het geld echt nodig was.

Het prille begin van de verzorgingstaat.

Rond de helft van de 19e eeuw is een verandering waar te nemen op het gebied van armenzorg in Nederland. In deze tijd nam de armoede gruwelijke vormen aan en het parlement moest wat doen, ze konden het niet negeren.
In 1894 werd dan ook door het parlement besloten om de armenwet in te voeren. De armenwet betekende in grote lijnen dat de gemeentes ook een deel van de armenzorg op zich moest nemen. Deze regel werd destijds vooral ingevoerd om de armenfondsen en de kerkelijke organisaties haar taken wat te doen verlichten. Zij kregen het simpel weg te druk met de grote armoede.
Helaas was deze nieuwe wet geen daverend succes. In de grote steden liep het aantal mensen in armoede zonder hulp steeds meer op.
De belangrijkste reden die is aan te wijzen voor het mislukken van de armenwet is vooral omdat mensen die hulp nodig hadden eerst moesten aankloppen bij familie of particulieren en kerkelijke liefdadigheid instellingen. Pas wanneer iemand die hulp nodig had hulp had gevonden bij de familie e.d. kwam de overheid in het plaatje. De overheid vulde deze hulp aan met goederen en diensten. Zo werd door de overheid gratis voedsel en woonruimte aangeboden.
Desondanks het mislukken van het doel van de armenwet; de kerkelijke en armen instellingen ontlasten, dwong de armenwet de overheid wel om hulp te bieden aan de armen. Dat heeft de overheid tot ongeveer het einde van de 19e dan ook gedaan.

Modernisatie.

Door de ontwikkeling rond 1870 in Nederland vonden er verschillende verschuivingen plaats. De industrie was zich sterk aan het ontwikkelen en de steden begonnen te groeien. Veel mensen probeerden werk te krijgen in de nieuwe industrie. Dat lukte vaak wel maar de omstandigheden waarin gewerkt werd was erg slecht.
De omstandigheden waren zelfs zo slecht dat de werknemers het helemaal zat waren en besloten om zich te verenigen tot een organisatie die moest zorgen voor betere arbeids- omstandigheden. Met deze organisatie was de eerste vakbond geboren.
Arbeiders zagen de sociale hulp niet langer als een voorrecht, maar steeds meer als een recht.
Ook de rijke burgerij kreeg steeds meer in de gaten dat er wat moest gebeuren om hun werknemers tevreden te houden.

De verzorgingsstaat in de politiek.

De verzorgingsstaat werd steeds meer een hot issue. Bijna iedereen had een eigen visie op hoe het met de staat en sociale voorzieningen verder moest. De één vond dat de sociale voorzieningen structureel moest worden geregeld door de staat, terwijl de ander voor het behoud was van de nachtwakerstaat.
Zo ging het ook in de politiek. Elke partij en politieke stroming had een andere visie.
Binnenin de liberale was er onenigheid. De visie van de jong-liberalisten botste met de visie van andere liberalen. De jong-liberalen vonden dat de overheid door middel van een wetgeving in moest grijpen.
De behoudende conservatieve liberalen vonden echter dat er niets moest veranderen, zij waren ervan overtuigd dat het systeem goed functioneerde.
De confessionelen daarentegen vonden dat het systeem, helemaal niet goed werkte en vonden dat er nodig wat veranderen moest. Volgens de confessionelen was het hetbeste als de werknemers en de werkgevers samen de armoede en de andere problemen die er speelden gingen bestrijden.
Ten slotte waren er ook nog de socialisten.
Rond 1900 waren er gigantische verschillen tussen rijk en arm. De arme mensen leefden in kleine slechte huizen met veel mensen terwijl de rijken mensen in grote huizen leefden met weinig mensen. Dit was dus niet eerlijk verdeeld.
Het doel van de socialisten was dan ook het verschil tussen rijk en arm zoveel mogelijk te beperken. De socialisten wilden dus een uitgebreid sociaal stelsel waarin de armen e.d. als de grote winnaar uit kwam. Doormiddel van het verbeteren van de wetgeving probeerden de socialisten het lot van de armen te verbeteren, wat hun doel weer ten goede kwam natuurlijk.

De eerste sociale voorzieningen.

De voorzieningen maakten een steeds grotere verbetering mee.
Rond 1913 werden er zelfs al enkele sociale wetten aangenomen. Deze wetten boden steun aan de mensen die echt niet voor zich zelf konden zorgen, de zwakkeren. Denk bij zwakkeren aan o.a.: zieken, invaliden en sommige ouderen.
Naast deze sociale wetten werd er in 1917 ook een werkeloosheidsbesluit aangenomen door het parlement. Deze wet hield in dat de overheid de kassen van de vakbonden op bepaalde tijden bijvulde. Van deze kas bood de vakbond dan een soort uitkering. Deze uitkering was echter alleen voor leden van de vakbond weggelegd, werknemers die niet lid van een vakbond vielen alsnog buiten de boot.
De uitkering had een looptijd van 8 weken en kon daarna nog met maximaal 6 weken worden verlengt. Dat is niet lang, maar het is in ieder geval wat.
Ook stapte de staat steeds meer en meer van het nachtwakersstaat beleid af. De staat ging zich steeds meer bemoeien met de maatschappij en de economie. In het verlengde hiervan werd er in de jaren 20 begonnen met de werkverschaffing. Op deze manier gaf de overheid werklozen de kans zichzelf weer nuttig te maken met o.a. kanalen graven, grond ontginnen en andere overheidsprojecten. Als beloningen kregen de mensen die meededen met de werkverschaffing een weekloon.

Naast deze werkverschaffing ging de overheid nog verder met het terugdringen van de werklozen. Zo ontstond in 1931 de steunverlening van de Gemeentelijk Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon.
Voordat je steun van deze organisatie kon krijgen moest er wel eerst aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo moest een werknemers die steun aanvroeg tussen de 21 en 60 jaar oud zijn, was de werknemer ouder of jonger dan moest hij hulp vragen bij zijn familie. Ook was een voorwaarde voor de uitkering dat de werknemer buiten zijn eigen schuld ontslagen was.
De steun die deze organisatie gaf was ongeveer de helft van het vroegere loon. Gezinnen met kinderen kregen hier per kind nog een aanvulling bovenop.
Na aanleiding van de economische crisis in Amerika die uitbrak in 1929 ging het slechter met de Nederlandse economie en dat was ook te merken in de sociale voorzieningen.
De productie in Nederland daalde vanaf 1930. Vooral de sectoren handel, landbouw, bouw en metaal kregen te maken met dalende prijzen en het verminderen van de omzet. De Nederlandse regering onder leiding van toen de minister-president H Colijn voerde een aanpassingspolitiek. Dit was als de welvaart daalden moest de regering daar rekening mee houden en minder uitgeven. Colijn verlaagde in 1934 de steun aan de werkelozen. De overheid had het geld zelf nodig en hij wou de valuta omhoog krijgen.
Ook werd na aanleiding van de crisis in 1931 het Nationaal Crisis Comité opgericht.
Dit comité zorgde ervoor dat werkelozen aanvullende steun kregen door kleding, schoenen, dekens en andere noodzakelijke spullen weg te geven. Dit was nodig omdat het nog steeds erg gesteld was met de werkloosheid in Nederland. Het comité kwam vooral aan zijn geld door giften van de particulieren.

De verzorgingstaat ontwikkeld verder.

Nadat de tweede wereldoorlog was af gelopen, ging de opbouw van de verzorgingsstaat verder. De staat wilde in zoverre een verzorgingstaat doorvoeren dat elke Nederlandse burger een minimumbestaan kon krijgen. Personen die niet voor zichzelf konden zorgen, om welke reden dan ook, moesten een uitkering krijgen van de staat.

Om dit te bereiken werden er verschillende voorzieningen en wetten door gevoerd. Zo kwam er een ziekfonds die er voor moest zorgen dat wanneer een werknemer ziek was, gewoon doorbetaald kreeg.
Daarnaast kwam er ook een nieuwe werkloosheidswet in 1952. In deze wet kwam een verzekering naar voren die voor iedereen verplicht was die aan het werk was.
Ook kwamen er verschillende volksverzekeringen. Alleen belastingbetalers betalen mee aan de sociale verzekeringen. Ook als je geen verzekeringspremie betaalde had je ook recht op een uitkering. De voornaamste volksverzekeringen waren: AOW (algemene ouderen wet, deze is voor ouderen mensen van 65+), de kinderbijslag en de algemene weduwen en wezen wet. Het grootste deel van de kerken en particulieren instellingen in de armenzorg werden door de opkomst van de verzorgingsstaat overbodig.
Het belangrijkste gedeelte van de opbouw van de verzorgingstaat vond plaats in de jaren 50 en 60. Na deze periode beschikte Nederland over een volwaardig verzorgingstaat met verschillende vergaande sociale voorzieningen. De verzorgingstaat kende na deze periode verschillende verzekeringen en voorzieningen:
Sociale verzekeringen. Onder deze verzekeringen vallen de werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen. De werknemersverzekeringen zijn bedoel voor de werknemers. Alle werknemers en werkgevers betalen premies hiervoor, en als iemand een uitkering nodig heeft kan dat hiervan betaald worden. De werknemersverzekeringen waren voor een groot gedeelte al voor 1960 ingevoerd, maar in 1967 kwam daar nog de WAO bij, een verzekering voor mensen die niet meer geschikt zijn om te werken.
Sociale voorzieningen. Dit zijn de voorzieningen voor het hele volk die uiten hun schuld om niet rond kunnen komen. De bekendste en belangrijkste sociale voorziening is de algemene bijstandswet (ABW), de bijstand. In 1965 is deze wet ingevoerd en zorgt ervoor dat iedereen die geen recht heeft op een andere uitkering toch geld krijgt.
De jaren ’70.

In de jaren 70 maken we weer een belangrijke verandering mee op het gebied van de verzorgingstaat. Waren de uitkering voorheen relatief laag, ze stijgen in de jaren 70. Ook komen er steeds meer typen uitkeringen bij.
Afbeelding 2: Kabinet-Den Uyl, 11 mei 1973 - 19 december 1977.

Dit alles brengt een enorme kostenpost met zich mee. Dit kan niet lang goed gaan. De veranderingen werden gecoördineerd door het Kabinet-Den Uyl. De kroniek van het kabinet was de volgende:
“Het kabinet-Den Uyl stelde zich ten doel de maatschappij ingrijpend te hervormen onder het motto 'spreiding van inkomen, kennis en macht'. Werknemers moesten meer directe zeggenschap krijgen in bedrijven. Grondspeculatie moest worden tegengaan. Vakbonden moesten de beschikking krijgen over fondsen uit de 'overwinsten' van bedrijven. Het kabinet stond een zogenoemde middenschool voor ogen waar leerlingen gelijke kansen zouden krijgen door hun de eerste vier jaar na de basisschool hetzelfde lesprogramma aan te bieden. Ontwikkelingssamenwerking met progressieve landen in de Derde Wereld moest worden uitgebreid. Als kritisch lid moest Nederland deel uit blijven maken van de NAVO.” Bron: NRC handelsblad.
Inderdaad, het gaat ook niet lang goed met de verzorgingstaat nu de nieuwe uitkeringhoogtes zijn doorgevoerd. Er treden verschillende problemen op.
Zo komt er een einde aan de economische groei die Nederland meemaakte. Als gevolg hiervan breekt er een economische crisis uit en loopt het aantal werklozen weer flink op. Veel mensen maken gebruik van hun WW recht, terwijl er door veel minder mensen premies worden betaald.
Daarbij komt nog dat er veel misbruik van de sociale voorzieningen werd gemaakt en dat door de verhoging van de uitkeringen werk veel minder aantrekkelijk is geworden.

Lubbers.

Het gaat fout met de verzorgingstaat, totdat Lubbers aan de macht komt en pleit voor mindering. De kroniek van het Kabinet-Lubbers zag er als volgt uit:

“Het terugdringen van de overheidsuitgaven was de voornaamste taak waarvoor het kabinet-Lubbers zich gesteld zag. Een drastische herziening van het stelsel van sociale zekerheid werd noodzakelijk geacht. Loonmatiging, ontkoppeling van lonen en sociale uitkeringen en inkrimping van het ambtenarenapparaat stonden hoog op de agenda van het kabinet. De bezuinigingen moesten worden doorgevoerd tegen een achtergrond van toenemende werkloosheid. Eind 1984 was ongeveer 15 procent van de totale beroepsbevolking zonder werk. Het terugbrengen van het financieringstekort vormde een belangrijk onderdeel van het 'no-nonsense-beleid' dat het kabinet-Lubbers I voerde. Dat tekort was in 1982 opgelopen tot bijna 7 procent van het bruto binnenlands product. CDA en VVD bereikten een akkoord over een bezuinigingsoperatie die in vier jaar 34 miljard gulden moest opleveren. Het kabinet volgde drie trajecten: het verlagen van het financieringstekort zonder dat de collectieve lasten zouden stijgen, de verbetering van de vermogenspositie en het rendement van bedrijven en de verbetering van de werkgelegenheid zonder grote overheidsuitgaven.” Bron: NRC handelsblad.
Tijdens het Lubbers-I kabinet zijn er verschillende wetten doorgevoerd, ook met betrekking op de verzorgingstaat. Een aantal wetten die relevant waren op de verzorgingstaat waren o.a.:

 Wet studiefinanciering
 Wet op het hoger beroepsonderwijs
 Wet op de open universiteit
 Woondelersregeling in de Bijstandswet
 Wet regeling vut

Bronnen:
NRC Handelsblad.
Scholieren.samenvattingen.nl
De Groene Amsterdammer
Telegraaf

REACTIES

S.

S.

heey thom!

alles goed?? ik wou je ff bedanken voor je werkstuk!! ik kan er veel van gebruiken! thnxxx

21 jaar geleden

Y.

Y.

Ik zit zelfs op de universiteit 3e jaars rechten, en jou werkstuk was bruikbaar voor een opdracht van mij!!
Je bent een kei

20 jaar geleden

H.

H.

goed

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.