Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Presidenten VS

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas havo | 1283 woorden
  • 2 september 2008
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
22 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis presidenten:

1932-1945: F.D Roosevelt: (democraten)

• Bedrijfsleven had te veel invloed gekregen, regering moest zich niet langer richten op de belangen van het bedrijfsleven
• Pleitte voor nationale solidariteit
• Eerste New deal:
o Herstel vertrouwen in banken
o Steun aan de boeren
o Het bedrijfsleven wordt aangespoord afspraken te maken en na te leven
o Met grote projecten worden werklozen aan werk geholpen
• Tweede New Deal

o Het harmoniemodel wordt vervangen door conflictmodel
o Geboorte van de verzorgingstaat in de VS
o De positie van de vakbonden wordt versterkt
o Big government onder leiding van Roosevelt; de overheid kreeg door allerlei wetten een veel groter invloed op de Amerikaanse economie dan tevoren.
• Betrok alle mogelijke groepen bij de politiek (vrouwen, joden, zwarten)
• Doordat Roosevelt grote zakenlieden benoemde i.p.v. New Dealers (omdat Roosevelt steun nodig had tijdens de oorlog in Vietnam van de werknemers, zij moesten ervoor zorgen dat de oorlogindustrie efficiënt bleef draaien) nam het verzet tegen zijn binnenlandse beleid toe:
o Midden en boven laag van de bevolking klaagden over de greep v.d vakbonden op politiek en economie
o Christelijk en conservatieve Amerikanen toonden zich ongelukkig over de samenwerking met de ‘goddeloze’ Sovjet-unie
o Amerikaanse zwarten, die aan het front streden tegen racisme, eisten voor zichzelf gelijke rechten
• 1945 stierf Roosevelt

1945- 1952 Harry Truman (Democraten)

• Op binnenlands gebied zette Truman de politiek van Roosevelt door. (Fair Deal)
• Positie van de zwarten in de VS te verbeteren, scheiding tussen zwart en blank werd opgeheven
• Drong aan op betere sociale voorzieningen voor zieken en bejaarden

• 1948 won Truman de presidentsverkiezingen
• Republikeinen waren teleurgesteld en deden er alles aan om de volgende presidentsverkiezingen te winnen; door de tegenslagen van de Koreaanse oorlog en mede dankzij Joseph McCarthy wonnen ze de presidentsverkiezingen in 1952 o.l.v. Eisenhower
• Truman stelde zich veel harder op tegenover de SU

1952-1960 Eisenhower (republikeinen)

• zette het buitenlandse beleid van Truman voort
• binnenlandse politiek wilde hij minder invloed uitoefenen
• volgens hem zou het bedrijfsleven als enige voor uitgang zorgen
• 1954 verklaarde het hooggerechtshof dat blanken en zwarten niet meer gescheiden moesten zijn. Eisenhower was zeer geschokt en was het er niet mee eens want hij geloofde niet dat maatregelen en wetten het denken en doen van de mensen kon veranderen.
• Eisenhower deed niet meer mee met de presidentsverkiezingen in 1960. Mocht ook niet! (Mag maar één maal herkozen worden…)

1960-1963 Kennedy (democraten)

• Democraten stonden niet allemaal achter Kennedy omdat hij een Katholiek was.

• Hij zou er voor zorgen dat VS nummer 1 werd in de wereld
• Amerikanen moesten niet meer in de eerste plaats denken aan hun eigen welvaart, maar aan de grootheid van de Natie.
• Op binnenlandse politiek had hij grote plannen, noemde hij New Frontier
• Hij wilde armoede, werkeloosheid en rassendiscriminatie bestrijden.
• Betere voorzieningen voor zieken en ouderen, financiële steun voor het onderwijs, ontwikkeling van de nieuwe industrieën in gebieden met grote werkeloosheid pleite hij voor
• Hij vond het niet nodig dat de lonen en prijzen stegen en kwam in conflict met het bedrijfsleven. De staalindustrie besloot toch haar prijzen te verhogen, tot woede van Kennedy. Toch kwam het economische beleid ten goede: het bedrijfsleven hoefde minder belasting te betalen en de economie werd gestimuleerd door uitgaven van de overheid. Werkeloosheid daalde van 8.1% naar 5.2% en de economie breidde zich uit.
• toen er in het zuiden grote rassenonlusten kwamen en veel slachtoffers vielen greep Kennedy in en kwam met een wetsvoorstel dat er een volledig einde moest komen aan de apartheid in de zuidelijke staten.
• 1963 november, werd Kennedy vermoord, na een demonstratie van zwarten tegen het wetsvoorstel.

1963-1968 Johnson ( republikeinen)

• hij besloot voorrang te geven aan binnenlandse politiek (i.t.t. Kennedy)
• hij maakte een programma onder naam: Great Society doel: om de verzorgende taak van de federale overheid aanzienlijk uit te breiden. Nieuwe taken zoals herscholing van de werklozen, aanvullen van het inkomen van armen met voedselbronnen, verbeteren getto’s, bescherming van het milieu kwamen in aanmerking. Door de oorlog in Vietnam bleef er niet veel geld over voor de Great Society, er kon maar een deel worden uitgevoerd
• 1965 kwam er Voting Rights Act bij - de federale overheid gaf grote bevoegdheid het kiesrecht van de zwarten te beschermen en te bevorderen. Daardoor nam het aantal zwarte kiezers in het zuiden toe. Veel zwarten buiten het zuiden waren ontevreden en wilde economische vrijheid. Daardoor kwam er in getto’s ernstige rassenonlusten, 10tallen slachtoffers. Er kwam steeds meer kritiek, ook van de blanken. Ze vonden dat de oorlog in Vietnam ten kosten ging van de binnenlandse hervormingen.

• doordat Johnson zo onder vuur lag, stelde hij zich niet meer herkiesbaar

1968-1974 Nixon (republikeinen)

• in de binnenlandse politiek wilde Nixon de president en zijn kabinet minder en de deelstaten meer macht geven. Hij vond dat aan de Great Society te veel geld aan uit was gegeven.
• In de buitenlandse politiek wisten Nixon en Henry Kissinger verschillende successen te behalen. Ze hadden goede betrekkingen met China en ook met de SU. Ook beloofde Nixon spoedig vrede met Vietnam.
• Presidentsverkiezingen 1972 - versloeg Nixon de democraat George McGovern.
• Nixon werd gedwongen af te treden door onbetrouwbaarheid van een aantal van zijn medewerkers en van zichzelf. De regering van Nixon bleek erg corrupt te zijn. 1974 werd Nixon door Huis van Afgevaardigden afgezet.

1974-1976 Ford (republikeinen)

• Hij moest in 1976 plaats maken voor Carter.

1976-1980 Carter (democraten)

• hij wilde op de eerste plaats eerlijk zijn.
• Belangstelling van de bevolking op de politiek daalde. Er was maar een klein aantal kiezers. Ze hadden geen vertrouwen in de kandidaten en in de partijen.

1980-1988 Reagan (democraten)

• Hij won omdat de meeste stemmers geloofden dat hij een slagvaardiger beleid zou gaan voeren dan de zittende president Carter. Hij beloofde net als Kennedy dat hij de VS als belangrijkste land van de wereld zou maken.
• Er werd minder geld uitgegeven voor sociale voorzieningen en allerlei federale instellingen werden ingekrompen of afgeheven. De belastingen werden verlaagd, defensie verhoogd. Hij vond dat een individu op eigen benen moeten staan.


1988-1992 Bush Sr. (republikeinen)

• Hij vond dat Amerika op binnenlands gebied zachter en vriendelijk moest zijn. Daarmee bedoelde hij dat de Amerikanen de laatste jaren te veel op geld en te veel op bezittingen hadden gelet, en te weinig op het lot van hun naasten.
Voor de binnenlandse problemen had hij geen oplossing:
o De relatie tussen blank en zwart; de leefomstandigheden van de zwarte bevolking was zeer slecht. Er waren veel rassenrellen en plunderingen.
o Begrotingstekort; er was meer geld nodig voor de arme zwarten, voor verbetering van het onderwijs, voor medische zorg en voor het milieu. Daarvoor zouden de belastingen omhoog moeten maar Bush had beloofd dat niet te doen, toch ging de belasting van de rijkere een beetje omhoog en daar was veel ophef over.
o Stijgende werkeloosheid; de werkeloosheid steeg naar 6.2% en sinds de jaren ’80 was dat niet zo hoog geweest.
• Hij voelde zich het meest thuis bij buitenlandse politiek, daar had hij voorlopig nog geen problemen. Hij had met de SU akkoorden over wapenstilstand gesloten. In 1989 hadden de Amerikanen de koude oorlog grotendeels te hebben gewonnen. Bush had veel successen in het buitenland maar hij kreeg verwijt dat hij zich niet bezig hield met binnenlandse zaken.

1992-2000 Clinton (democraten)

• November 1994 leden de democraten een grote nederlaag, zodat de republikeinen de meerderheid hadden. Daardoor had Clinton een beperkte vrijheid om een eigen beleid uit te voeren.
• 1995 nam het Congres tegen de zin in van Clinton, wetsvoorstellen aan van de Republikeinen:
o een sluitende begroting binnen 7 jaar
o vermindering van de financiële bijdrage aan vredesoperaties van de VN
o sterke bezuinigingen op de uitgave voor sociale uitkeringen

o verlaging van de loon- en vermogensbelasting
• bij de verkiezingen in 1996 werd Clinton voor de 2e keer gekozen. De republikeinen waren weer in hun meerderheid dus had Clinton weer een beperkte macht.

2000-heden Bush Jr. (republikeinen)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.