Hoofdstuk 1. De middeleeuwen.
In dit hoofdstuk ga ik het hebben over de gilden. Wat voor beroepen oefenden de middeleeuwers uit en wat zijn daarin de grote verschillen met tegenwoordig? Was het over het algemeen eigenlijk wel eerlijk verdeeld?
De middeleeuwen in Europa was een donkere periode, waarin jammer genoeg een groot deel van de beschaving en de kennis uit de oudheid verloren ging. Het begon rond het jaar 500 na Chr. Het was een chaos en de ontwikkeling stond stil. De bevolking kon zich nauwelijks geestelijk ontwikkelen, omdat alles wat er gebeurde had God een reden voor (of de duivel). Er was geen logische verklaring voor een ziekte of een natuurverschijnsel, men wist er niets vanaf. De economie steunde op het feodale stelsel en de landbouw, vrijwel al het volk werkte op het land. Ook het verschil in rijkdom was de wil van God en de adel had daar natuurlijk baat bij. De boeren en later ook de burgers werkte erg hard om zichzelf en hun gezin te onderhouden, waarbij ze ook nog eens geld moesten betalen aan de adel en de kerk.
Na een lange tijd van zwoegen kwam daar een beetje verandering in, het volk had steeds betere techniek in de landbouw en zo kwam het dat veel boeren genoeg te eten hadden en zo ook aan andere dingen konden denken, dan alleen maar overleven. Dit vind ik wel een vooruitgang, want nu konden ze zich gaan specialiseren en leefden ze langer dan voorheen. In de vroege middeleeuwen was men erg bang om naar de hel te gaan en ook dacht men dat precies 1000 jaar na de geboorte van Christus de wereld zou vergaan. Maar nu het steeds beter ging, dacht men dat God hun had gespaard. Deze veranderende mentaliteit veroorzaakte langzamerhand een nieuwe stroming in de beeldende kunst en de architectuur: de Gotiek.
Men begon steden te bouwen en zelfstandiger te worden. Wanneer weet ik niet, maar men begon gilden op te richten, waaronder: Schuttersgilden, Godsdienstige verenigingen en broederschappen en ambachtsgilden. Een gilde is een groep mensen die meestal hetzelfde vak beoefenen. De Rederijkerskamers waren culturele verenigingen, die o.a. toneelstukken schreven en tot hun leden behoorden -in tegenstelling tot de overige gilden- soms ook vrouwen.
.De koopmans gilden bestonden waarschijnlijk het eerste en na de reformatie in eind zestiende eeuw, bleven vooral de ambachtsgilden over, die over het algemeen wel een binding met de kerk hadden, maar vanaf deze tijd werden de economische belangen, belangrijker dan eerst. Veel ambachtslieden gingen bij elkaar wonen, zodat ze op dezelfde plek hun producten konden verkopen. Dit was meestal een veilige plaats, bijvoorbeeld: dichtbij een klooster of een rivier. Deze plekken werden steeds groter omdat de boeren er hun producten leverden, de ambachtslieden er verkochten en zo werden veel marktplaatsen steden. Wanneer je als ambachtslied je ergens wilde gaan vestigen en die ambacht was daar al aanwezig, dan moest je vaak eerst lid worden van de aanwezige gilde.
Als kleine jongen bracht je vader je naar een leermeester waar je een opleiding deed van veertien jaar, met aan het eind de meesterproef. Tussenin deed je nog een proef met resultaat als je slaagde werd je gezel en ging je ergens in dienst, waar je nog meer van het vak leerde. Voor die tijd was dit waarschijnlijk voor een boerenjongen een mooie carrière, maar zelf zou ik hier niet voor kiezen, de beroepen bakker, visser, schoenmaker en pottenbakker zijn namelijk niet mijn eerste keuzes. Wat wel een voordeel was als je lid was van een gilde, dat het een sociale functie had. De leden van het gilde betaalden het zogenaamde busgeld, dat bestemd was voor de ondersteuning van gildeleden die arm waren geworden, een ongeluk hadden gehad , of in geval van overlijden ter ondersteuning van de weduwe. Wanneer iemand een misdaad had begaan, kreeg diegene vaak een straf die een verband had met de misdaad. Een wijnverkoper die bijv. slechte wijn, voor duur verkocht, moest de wijn zelf opdrinken.
Voordat iedereen op de markt ging handelen en kopen, werd er eerst een bel geluid en dat was het teken dat men kon beginnen. Dit doet mij denken aan de beursen van tegenwoordig. Men wacht tot de "bel" gaat en dan begint het geroep.
Ik heb nu dus de primaire en de secundaire sectors gehad, maar er kwamen ook tertiaire sectors. Oftewel de dienstverlenende beroepen, waaronder de dienstmeisjes, dokters, kroegbazen, bankiers en hulpjes.
De eerste banken waren voornamelijk geldwisselaars. De meeste handelaren moesten namelijk veel geld bij zich hebben om spullen in te kopen en dus gaven ze hun geld aan een bank, kregen een brief mee waarop stand hoeveel geld ze bezitte, gingen op reis en in de stad waar ze hun geld weer nodig hadden gaven ze de brief aan een bank en ontvingen hun geld. Later gingen de bankiers ook de andere financiën van hun klanten regelen.
Een visser verdiende niet veel, vis was namelijk voor de armen. Het beroep chirurgijn lijkt mij heel vies. Maar waarschijnlijk wel nodig in de middeleeuwen. Ik denk dat veel arme mensen niet veel van hygiënne afwisten en dus wanneer ze een wond of iets dergelijks hadden naar de chirurgijn gingen om een kruidenmengseltje te krijgen. Een chirurgijn was namelijk iemand die wonden behandelde, kiezen trok en geloof ik ook de kapper(barbier) was. Ik stel me dat niet erg positief voor, omdat ze de gekste dingen bedachten. Wanneer iemand had, zetten ze bloedzuigers op diegene zijn lichaam, dat lijkt mij niet echt leuk!
Conclusie:
Mijn conclusie is dat er steeds meer beroepen ontstonden en dat men ging specialiseren. Het volk werd een individueel, die zelf handel ging drijven en zelfstandig werd. Een beroep als bijv. visser werd nog onderschat, maar handelaren en bankiers werden machtiger en rijker. In het begin van de middeleeuwen leeft men om naar de hemel te gaan, met de angst voor de hel en de duivel en later hield men zich niet alleen bezig met overleven, maar ook met andere dingen zoals
winst maken en kunst. Dit vind ik een duidelijke vooruitgang, omdat men weer begon te "leven". Het was zeker niet eerlijk verdeeld, de adel en de kerk hielden het volk aan een lijntje, met als reden dat het de wil van God was. In veel landen over de hele wereld zal het tegenwoordig nog wel zo zijn, maar in mijn omgeving mogen de jongeren zelf beslissen wat voor beroep ze willen uitoefenen, als ze hiervoor geschikt zijn natuurlijk. In de middeleeuwen werd je vaak door je vader ergens heengebracht waar je een opleiding deed, of je volgde hem op als bijv. boer en als meisje trouwde je een knaap. Of ging je manden maken en breien. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, een goede ruiter mocht denk ik een ridder worden, maar dat weet ik niet zo zeker, misschien kon dat alleen als je van adel was.
REACTIES
1 seconde geleden
K.
K.
Ik heb net iets gelezen dat ik zelf niet had kunnen vinden en bedenken. Wowwww
8 jaar geleden
Antwoorden