De Franse Revolutie
Inhoud:
1. De rol van de koning
2. De invloed van de onderdanen (burgers)
3. De invloed van de ministers
4. De belasting
5. De positie van de adel
6. De positie van de geestelijkheid
7. De positie van de mensen op het platteland
8. De positie van de burgerij
9. Drukpersvrijheid
De vragen:
De rol van de koning
Louis XIV (Louis Quartorze; 5 september 1638- 1 september 1715), die in het Nederlands ook wel Lodewijk XIV wordt genoemd, was koning van Frankrijk van 14 mei 1643 tot zijn dood. Hij wordt ook wel de Zonnekoning genoemd (Le Roi Soleil). Toen Lodewijk in 1661 zelf aan de macht kwam, riep hij zich uit tot koning bij de gratie van God. Omdat Lodewijk XIV koning was, had de Staten-Generaal en de minister geen macht. Dus Lodewijk was een absolute vorst dat wil zeggen dat hij een soort alleenheerschappij had. Hij zei daarom vaak: “L’état, c’est moi”.
De rol van de koningin
Beatrix is de “baas” van de regering. Wat er besloten wordt, gebeurd in overleg met koningin Beatrix. Ze wordt bij het regeren, geholpen door de eerste en de tweede kamer en de Staten-Generaal.
De invloed van de onderdanen (burgers)
De gewone mensen (burgers) speelden heel lang geen rol in de Franse Revolutie. Het was een politieke ruzie tussen de rijken. Maar het was het volk die het eerst in Parijs, later ook in andere steden en op het platteland, dat de Revolutie in de zomer van 1789 van de rijken overnam. Als de burgers er niet waren geweest dan was de Revolutie geëindigd en had de koning gewonnen. De broodprijzen waren veel te hoog en daardoor verhongerde veel mensen van het volk. In 1788 mislukte de oogst opnieuw. En de winter van 1788-1789 was streng. De hele periode van de verkiezingen van de Staten-Generaal waren er veel opstanden. Omdat ze vonden dat de prijzen te hoog waren.
De invloed van onze burgers
Wij hebben hier in Nederland democratie dat wil zeggen dat wij mee mogen beslissen met bijv. de verkiezingen van het parlement. En dat wij dus allemaal stemrechten hebben vanaf 18 jaar. Dus wij mogen iets meer dingen doen dan vroeger. Dus een beetje helpen.
De invloed van de ministers
De ministers van vroeger mochten nog niet mee beslissen want dat deed de koning. Ze hielpen de koning ook niet want die wou het grootste deel zelf doen.
De invloed van de ministers nu
De minister voert het land voor de koningin voort. Als de koningin iets moet regelen of iets ander moet,doen de ministers dat. Dus ze helpen de koningin regeren over het land.
De belasting van vroeger
De Adel en de Geestelijkheid hoefden geen belasting te betalen omdat zij voorrechten hadden, maar de burgers wel. Zij moesten een deel van hun oogst aan de koning betalen. Deze belastingen waren vaak ook heel erg hoog. Ze moesten elke keer betalen normaal met geld, maar als ze niet genoeg hadden moesten ze of een deel van hun oogst betalen of een paar dieren die de koning dan weer opat.
De belastingen van nu
Nu moet iedereen gewoon zijn eigen belasting betalen. En net zo als vroeger, moeten we het wel op tijd betalen. De mensen nu hoeven niet allemaal hetzelfde te betalen, want het ligt er aan wat voor een huis je hebt en verzekeringen.
De positie van de adel
In het Franse Rijk kon je niet meteen als je geboren werd bij de adel horen. Dus er bestond geen geboortestand. De adel bestond uit verschillende mensen zoals: ridders, jonkvrouwen, kasteelheren, koningen en koninginnen. Bij de adel was niet iedereen rijk. Als je daar rijk was, dan had je niet veel geld, maar dan had je veel stukken grond. Sommige mensen van de adel hadden dus veel stukken land. Bijna al het grond dat ze bezaten gaven ze aan de armen (bruikleen), die mochten er dan op wonen en werken. Al het eten dat de armen verbouwden moesten ze bijna allemaal aan de adel geven, omdat dat stuk grond natuurlijk van de adel was. De adel had een goed leven, want ze hoefden bijna niks zelf te doen. Sommige mensen van adel probeerden hun macht uit te breiden door met een rijk persoon te trouwen. Dus de positie van de adel was erg goed.
De positie van de adel nu
De mensen van nu verhuren sommige stukken van hun land wel, maar de mensen hoeven dan alleen maar er voor te betalen. En dus niet op het land van de verhuurder werken en niet betalen. Dus de positie van de adel nu is dat er nog wel gewoon stukken land worden verhuurd, maar dus niet aan de armere mensen.
De positie van de geestelijkheid
De geestelijkheid waren vooral mensen die voor de kerk werkten. En meestal alleen die mensen konden lezen en schrijven. Rijke kinderen konden lezen en schrijven in de kerk, ze kregen dan les van de monniken. Eigenlijk was de kerk dus een soort school. In die tijd schreven ze de boeken met de hand, want ze hadden toen nog geen boekdrukkunst. De geestelijkheid hadden het goed, want ze hoefden niet voor iemand te werken. En de geestelijkheid was de hoogste stand en hadden dus meer rechten. En mochten dus meer.
De positie van de geestelijkheid nu
Als kind leer je al lezen en schrijven op school. Dus ze gaan niet naar de kerk om te leren lezen en te schrijven. En er wordt op school gewoon les gegeven door leraren en niet door monniken. De boeken van nu worden gedrukt in een fabriek, en dus niet de mensen van de kerk die vroeger de boeken zelf schreven. En vroeger ging de geestelijkheid elke dag naar de kerk, en nu gaan de mensen alleen op zondag naar de kerk. Nu hebben de mensen niet meer lange jurken aan of lange doeken om zich heen. De mensen dragen nu gewoon hun eigen kleren.
De positie van de mensen op het platteland
Vroeger hadden de mensen op het platteland niet veel recht. Ze moesten werken voor de adel en waren de armste van de stad. Het eten dat ze verbouwden moesten ze voor een groot deel aan de adel geven, omdat dat stuk land van de adel was en dus voor hen moesten werken. En de derde stand had dus niet veel te zeggen. En moesten dus gewoon werken om een gedeelte van hun oogst zelf te houden.
De positie van de mensen op het platteland nu
Nu hebben de mensen wel veel meer recht. En nu is het land waar ze dingen op verbouwen gewoon van hun zelf. Het eten dat ze verbouwen mogen ze zelf houden of ze verkopen het, en het eten gaat dan soms naar de supermarkt. Nu hebben ze even veel recht als alle andere mensen.
De positie van de burgerij
De mensen waren in drie verschillende standen verdeeld. Dus niet iedereen had overal even veel recht op. Vroeger waren de mensen ook veel minder rijk. En de geestelijkheid en de adel werkten niet. Daarom hadden de geestelijkheid en de adel mensen die het werk voor hen deden. En de geestelijkheid en de adel hadden ook meer te zeggen. En naar de derde stand luisterden ze niet zo gauw, omdat het toch maar boeren waren en erg arm waren.
De positie van de burgerij nu
De mensen van nu leven wel goed. Want nu zijn er geen verschillende standen. Iedereen is nu dus gelijk. Ook heeft iedereen in Nederland even veel recht op alles. En nu mag dus ook iedereen zeggen wat hij graag wil. En nu werkt bijna iedereen voor geld en niet omdat het moet. En er is nu ook veel meer mensen die vrijwillig het werk doen. Maar vroeger werkten de mensen omdat ze het moesten.
De drukpersvrijheid
De mensen mochten vroeger niet afdrukken wat ze wilden. Ze moesten eerst toestemming aan de koning vragen. Het moest dus eerst goed gekeurd worden wat je wou laten afdrukken. Er mochten ook alleen maar positieve dingen over de koning afgedrukt worden. Bijvoorbeeld dat de koning geld gaf aan de armen. Mensen vonden bijvoorbeeld dat de koning alles erg oneerlijk had verdeeld, maar dat mocht dan niet in de krant.
De drukpersvrijheid nu
Nu mogen de mensen die bij de krant werken alles er in plaatsen wat ze willen dus ook negatieven dingen. En nu hoeven ze niet eerst toestemming te vragen aan de koningin wat ze er allemaal willen in zetten. In de krant heb je nu ook veel meer onderwerpen dan vroeger. Zoals sport, strips, het weer, het nieuws van over de hele wereld en de dingen uit de showbizz. Maar vroeger was dat veel minder toen hadden ze alleen nieuws in de kranten staan. Natuurlijk wel met de toestemming van de koning.
REACTIES
1 seconde geleden